De Stem. Jaargang 19(1939)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 69] [p. 69] Verzen Door Riet Raaphorst Ik zag een huis aan de achterkant En ik wist niet dat 't zo triest was. Er hingen wat kleren aan een lijn Er groeide wat grauw en dood gras. Aan de voorkant bloeiden de gevels geel Met glanzende rode kozijnen Maar de achterkant was zo oud en moe Met z'n arme verzakte lijnen. Ik zag een huis aan de achterkant En ik wist niet dat 't zo triest was Ik zou wel iets goeds willen zeggen aan Dat huis en aan dat dor gras. [pagina 70] [p. 70] Vrouw, kent gij wel het groot geluk Om grote lakens op te hangen in de zon De wind te vatten in zo'n blinkend stuk Zoveel het lentewind maar vatten kon? Kent gij wel het groot en wijd geluk Om grote lakens op te hangen in de storm En woest te vatten in zo'n koel wit stuk Zoveel het storm en wind bevatten kon? Om hoofd en handen van je gaan alleen De wilde ganzen met hun ver geschreeuw En om je lakens vliegen stormen heen En in je handen vliegt het als een meeuw Vrouw, kent gij wel het groot en wild geluk Dat ik U zo dikwijls heb benijd Want in mijn handen hield ik nooit zo'n blinkend stuk En om je witte lakens heb ik eens geschreid. Vorige Volgende