| |
| |
| |
De wilde jacht
Door Dr. M. van Blankenstein
Voor de wereld is het een schokkende ervaring; voor het Derde Rijk is het niet meer dan een tusschenspel. Driekwart millioen Joden zijn aan wanhoop ten prooi. Honderdduizenden dreigen om te komen door verhongering, in een staat, die zich op zijn welvaart beroemt. Dezen honderdduizenden ontbraken tot voor weinige dagen, toen hun alles of bijna alles ontnomen werd, niet de middelen om het noodige te koopen. Ook nu nog zouden velen hunner daartoe in staat zijn. Maar zelfs voor hun geld, of voor het geld van weldoeners, worden hun de eerste levensbehoeften geweigerd. De Duitsche winkelier, die dat niet doet uit haat, doet het uit vrees.
Wij zijn daarbij de ontzette en beschaamde toeschouwers. Beschaamd zijn wij, omdat dit alles in onze dagen mogelijk is. Wie onzer zou tien jaar geleden niet met zijn hoofd ervoor borg hebben willen staan, dat dergelijke dingen in Duitschland niet konden gebeuren, als iemand op de haast ondenkbare gedachte zou zijn gekomen de mogelijkheid ervan te opperen? Als men de oude meerderheden in den Rijksdag van de republiek van Weimar twee of drie lustra geleden zou hebben voorspeld, dat deze daden bedreven zouden worden door een regeering, die zich door 99 pct van het Duitsche volk gedragen kon noemen, dan had men, met even veel kans geloof te vinden, de spoedige instorting van het hemelgewelf onder het gewicht der sterren kunnen aankondigen. Dit is een leering voor ons allen: Wij hebben het recht niet meer eenigen loop van zaken in ons eigen midden bij voorbaat onmogelijk te noemen. Niet het lot der Duitsche Joden treft ons meer dan iets anders. Evenveel honderdduizenden in Spanje zijn er, door de schuld van hun landgenooten, niet minder ongelukkig aan toe. In China zijn het tientallen millioenen, die nog vreeselijker lot ondergaan. Wat ons bovenal
| |
| |
pijnigt en met angst en schaamte vervult, is datgene in de menschelijke natuur, waarvan wij nu in het land van de ‘dichters en denkers’ de manifestatie beleven. Tat twam asi, dat zijt gij, zoo zijt gij, de oude, doordringende vermaning der Indiërs, klinkt er ons uit tegemoet. Niet dat menschen als wij zoo kunnen lijden, is het ontmoedigendste in hetgeen wij nu moeten beseffen. Want wij kunnen hoop koesteren op den duur ieder lijden te overwinnen, als wij zeker ervan zijn dat de menschheid haar strijd tegen het lijden onafgebroken en met steeds verbeterde middelen zal voortzetten. Het waarlijk angstwekkende is, dat menschen als wij, met denzelfden achtergrond van beschaving, en die met denzelfden ernst aan den opbouw van een verbeterde wereld hebben gewerkt, ertoe kunnen vervallen, anderen, weerloozen, al dit leed aan te doen. Wij zien de besmetting zich uitbreiden in verschillende richtingen. Zelfs ons volk blijkt er niet volkomen immuun voor. Hoever de vatbaarheid van den mensch voor dergelijke geestelijke infecties gaat, kunnen wij niet beoordeelen, zoolang wij de uiterste grens niet kennen voor de verspreiding van het euvel. O zeker, de vloedgolf van verontwaardiging en mededoogen, die over de wereld gaat, is een troostrijk verschijnsel. Onze hoop op de menschheid berust echter minder op het goede, waartoe zij in staat is, dan wel op haar vermogen tot uitroeiing van het kwaad. Daarom moeten de gebeurtenissen van dezen tijd ons zoo troosteloos stemmen.
Over den moreelen en pathologischen achtergrond dezer dingen heb ik in vorige beschouwingen herhaaldelijk geschreven. Politiek bezien zijn zij niet minder angstwekkend. De moord op Vom Rath was slechts een voorwendsel, om dingen, die de best ingelichte buitenlandsche correspondenten te Berlijn reeds sedert eenigen tijd hadden voorspeld, tot versnelde uitvoering te brengen. De moord op Vom Rath was een, dezen keer waarlijk door anderen gestichte, brand in het rijksdaggebouw. Tegenover de buitenwereld heeft men reeds lang geen voorwendsels meer noodig. De buitenwereld ontzag men slechts, zoolang men haar vreezen moest: Volksmenners zullen echter te allen tijde rekening houden met de stemming van hun volgelingen. Het Duitsche volk is vermoeid geraakt van de lasten en gemoedsbewegingen, die het
| |
| |
regime het geregeld oplegt. De angst van de kritieke dagen in September, toen het werkelijk oorlogsgevaar duchtte, heeft het in opmerkelijke mate van het nieuwe stelsel, zelfs van Hitler persoonlijk, vervreemd. Het Duitsche volk moet het regime dulden, en was voor een overgroot deel bereid het te dulden. Het geloofde zijn leiders geniaal genoeg, om ieder doel te bereiken zonder oorlogsgevaar. De maatregelen, waarmede Hitler in September er in geslaagd is, het buitenland vrees voor oorlog in te boezemen, wekten echter in niet mindere mate deze zelfde vrees onder zijn Duitschers. In 1914 kon men overal in het Rijk de troepen zien vertrekken, zingende en toegejuicht door de menigte. Ik heb dat toen aangezien, en mij verbaasd over de afwezigheid van besef van komend leed bij vrouwen en meisjes, die de mannen uitgeleide deden. En toen men dit leed reeds lang had leeren kennen, tooide men nog de vertrekkenden met bloemen, als blijk van gewilligheid tot ieder offer. Nu heeft alle waarnemers, vreemdeling en Duitscher, de grafstemming getroffen die gewoonlijk heerschte bij het uittrekken der soldaten. Nu zag men scharen van weenende vrouwen, en somber de hunnen verlatende mannen op de groote Duitsche stations. Ondanks alle terreur in het land, wist haast iedere reiziger die uit Duitschland kwam, te vertellen van uitingen van tegenzin en innerlijk verzet welke hij had opgevangen.
De crisis van September is geëindigd met een overwinning van het regime op zijn buitenlandsche tegenspelers. Maar in het binnenland heeft het een moreel en politiek verlies geleden, dat nog zeer verre van overwonnen is. Een reactie, die men al jaren verwachten mocht, was bij millioenen Duitschers ingetreden.
Moest nu de actie tegen de Joden nieuwe gehechtheid wekken bij de menigte voor zijn leiders? Van een spontane reactie op den aanslag op Vom Rath was geen sprake. De leiders hebben zelf alles op touw gezet. Zij vonden het goed, den dood af te wachten van het slachtoffer. Daardoor verkreeg men tijd van voorbereiding. Maar toen de dood was ingetreden, was men dan ook voor alles gereed. Op eenzelfde nachtelijk uur, over het heele Rijk, volgens nauwkeurig dezelfde instructies, en zonder dat een dorp werd overgeslagen, begon de teistering. Velen gingen over de schreef, door plun- | |
| |
dering, mishandeling, moord, waar dit niet uitdrukkelijk zoo bevolen was. Maar het volk deed niet mee. Het zag toe, zwijgend, bescheidenlijk morrend zelfs. Het toonde gevoel voor hetgeen er gebeurde. Velen is het te machtig geworden. Zij hebben, op zijn minst met hun vrijheid, voor hun onvoorzichtigheid of gebrek aan zelfbeheersching geboet. Er is geen twijfel aan: Er groeit schaamte en afkeer in het Duitsche volk. Deze gevoelens zijn niet voldoende sterk, en het volk is niet moedig genoeg, om het regime aanleiding te geven tot vrees. Maar de leiders weten, dat het buitenland niet onbekend is gebleven met de verkilling, die in Duitschland tegenover het bewind is ingetreden. Het zou onvoorzichtig zijn, als de wereld verwachtingen daarop bouwde. Een regime echter, dat op demagogie berust, kan deze stemming niet verdragen, moet het uiterste doen haar te doen wijken. Daarom zal Goebbels nu een groote propagandaveldtocht beginnen, en wel tegen de Joden. Hoe afzichtelijk zal het schouwspel zijn, deze kleine, satanische figuur, met zijn satanische eigenaardigheden en zijn groote stem, te zien rondspringen op het lichaam van de ter aarde liggende slachtoffers! Zal de gemoedelijker, beter doorvoede, minder moreel afzichtelijke, maar daarom niet minder wreede kolos Hermann Göring, met al zijn gewicht, aan deze krijgs- en overwinningsdans deelnemen? Als het menschelijk bewustzijn in
het Duitsche volk op het oogenblik werkelijk aan het ontwaken is, dan zal deze ‘propagandaveldtocht’ den afkeer slechts nog versterken. Maar Hitler en zijn volgelingen kunnen niet anders. Er is voor hen maar één weg. Geen stap zullen zij teruggaan, wat ook aan verzet op dien weg ontstaan moge.
Amerika heeft zijn ambassadeur uit Berlijn teruggeroepen en tegelijkertijd zijn handelsattaché. Engeland, Frankrijk en Zuid Afrika geven, op één zelfden dag, te kennen, dat zij niet voornemens zijn mandaatgebied aan Duitschland af te staan. Het is alles onmiddellijk gevolg van de algemeene verontwaardiging over de mishandeling, uitplundering, wreede wijze van uitdrijving der Joden. Een oogenblik poogt men te Berlijn te beletten, dat dit tot het Duitsche volk doordringt. Men tracht het zelfs voor te stellen alsof in het buitenland op vele plaatsen instemming wordt betuigd met hetgeen
| |
| |
in Duitschland geschied is en verder geschieden zal. Goebbels spreekt tot 150 buitenlandsche journalisten, die met ontzetting en afschuw alles hebben aangezien, en vertelt hun, bij wijze van hoon, dat niet waar is hetgeen zij met eigen oogen hebben aanschouwd. In de Angelsaksische wereld stijgt de toorn slechts te hooger. Mededoogen met de slachtoffers worstelt om den voorrang met gevoelens van afkeer voor de bedrijvers daarvan.
Duitschland antwoordt daarop, als misleiding mislukt is, met nieuwe dreigementen. Goebbels geeft te verstaan, dat al deze betuigingen het lot der in het Rijk achtergebleven Joden slechts zullen verergeren. Hij kondigt nieuwe maatregelen aan, alsof de juist uitgevaardigde niet reeds wreed genoeg waren. Hitler zwijgt, maar men weet, dat zijn wil dezen keer achter dit alles is, dat de geest van een Julius Streicher hem beheerscht. Engeland en Frankrijk hebben hem weken lang nageloopen met betuigingen van bereidwilligheid tot het sluiten van vriendschap, tot het vervullen van zijn verdere verlangens. En hij heeft, na alles wat hij gewonnen heeft, daarop geantwoord met zijn kwetsende redevoeringen van Weimar en München. Hij heeft, ondanks de vooruitzichten die zich voor hem geopend hadden op het verkrijgen van koloniën, en ondanks zijn verzekering aan Chamberlain, dat hij terwille van de koloniën geen mobilisatie zou bevelen, zijn ongeduld betoond, en gedreigd zich zelf te zullen helpen als men hem te lang zou laten wachten. Zoo sprak hij na al de welwillendheid, ja volgzaamheid, tegenover hem betoond. Nu echter weerstaat men hem, bestraft, ja geeselt men hem met woorden. De straffere houding der Engelsche regeering is te bedenkelijker, omdat zij zoo duidelijk afgedwongen is door de openbare meening. Chamberlain had reeds begrepen zijn zoetsappigheid voor een oogenblik te moeten prijsgeven, vóór eenige tusschentijdsche verkiezingen het stijgen van het verzet tegen zijn beleid hadden aangetoond. Frankrijk is, te midden van zijn ontreddering, voorzichtiger. Zijn pers is zoo moedig als zij kan, het moge dan ook een bedeesde dapperheid zijn.
Hitler is de man niet meer, om voor dit alles terug te wijken. Zooals gezegd, is er voor hem maar één weg: Voorwaarts. Hij zal de vervolging van den verslagen vijand niet opgeven.
| |
| |
Hij mag hem ook niet loslaten. Er zijn ongunstige verschijnselen: De reis van den koning van Roemenië, van den koning van Griekenland, van den regent van Zuid Slavië naar Londen, de bijeenkomst van de chefs der generalen staven der landen van de Balkanentente te Athene. De keuze van Ismet Inönü tot president van de Turksche republiek, ter vervanging van Kemal Atatürk is, ofschoon verwacht, toch teleurstellend voor Berlijn. Polen toont zich zenuwachtig. De tegenstander mag zich niet kunnen herstellen. De druk op Frankrijk, terwijl het politiek en financieel ontwricht is, de druk op Engeland, terwijl het nog niet gereed is, het trotseeren van Amerika terwijl Japan weer driester optreedt, dat mag nu alles niet worden gestaakt.
Weldra zullen nieuwe ‘verrassingen’ volgen. Zullen zij Dantzig, Memel, heel Litauen of de Oekraïensche volken betreffen? Intusschen leven de Duitsche katholieken in groote vrees. Reeds zijn zij beducht voor het lot van hun kerken, zoeken zij bij voorbaat toevlucht in geestelijke instituten in het buitenland voor hun priesters, die in verdrukking zouden geraken. Het is niet enkel paniek. De campagne tegen hen krijgt een dreigend karakter. En het regime heeft nooit minder gehouden dan het heeft aangekondigd. Maar toch moet men er wel rekening mee houden, dat de overmoed de dragers van het regime nu heel boud doet spreken. Hoort men niet reeds aanduidingen, dat de herovering van Triëst op de Italianen wel eens een der eerste groote doeleinden zijn kon? Zelfs te Berlijn wordt niet alle brij zoo heet gegeten als zij te vuur stond. De redeneering echter, dat Hitler zich wel zal wachten, de katholieke Kerk al te ruw aan te pakken, zal niemand meer kunnen gerust stellen. Aan de beurt komt zij, als het regime tijd van leven heeft. De vraag is slechts: Wanneer.
De Joodsche aangelegenheid was als een interludium bedoeld. Misschien gebeurt nu, door het élan, dat de actie door den moord te Parijs gekregen had, meer dan voor éénmaal was beraamd. Tusschen Hitler's groote, politieke acties lag steeds een tusschenspel van verscherpte Jodenvervolging. Het is zeer wel mogelijk, dat de Joden nog eenige keeren hadden moeten dienst doen om een pauze tusschen twee bedrijven op
| |
| |
onderhoudende en nuttige wijze te vullen. Nu echter kan het zijn, dat dit tusschenspel uit zijn omlijsting gegroeid is, en een beteekenis heeft gekregen, die buiten de bedoeling viel. Het is niet meer een binnenlandsche actie, ter afwisseling op een buitenlandsche actie. Het is met buitenlandsche acties verward geraakt. Daarvan heeft de houding der Angelsaksen in het bijzonder getuigd. Hitler was reeds niet tevreden met de toeschietelijkheid der westelijke mogendheden inzake de koloniën, toen zij nog bereid schenen hem ver te zullen tegemoetkomen. Daarom meende hij dreigementen te moeten uiten. Nu hebben zij hem, zonder dat hij om een antwoord vroeg, een krachtige weigering doen hooren. Dat verdraagt Hitler niet. Tegenwerking, verzet doen hem alle zelfbeheersching verliezen. Wie in September zijn redevoering in het Sportpaleis te Berlijn heeft aangehoord, kan weten hoe ver zijn prikkelbaarheid tegenover tegenstanders gaat. Het plan van Schuschnigg, een plebisciet te houden in Oostenrijk, bracht hem ertoe zijn plannen om te keeren, en de inlijving van Oostenrijk te laten voorafgaan aan de inlijving van Sudetenland, ofschoon hij Schuschnigg veilig zijn plebisciet had kunnen laten houden. Want wie in de wereld is nog te overtuigen van de waarde van een plebisciet buiten eenige landen in Europa? Het ware voor de Duitsche propaganda waarlijk geen moeilijke taak geweest, een gunstig resultaat voor Schuschnigg alle beteekenis te ontnemen, vooral na de bepalingen, welke Schuschnigg gemaakt had voor het recht op deelneming. Hitler wilde zelfs eerst niets liever, dan de onmiddellijke inlijving van Oostenrijk overbodig maken. Maar de prikkel, welke Schuschnigg's balsturigheid voor hem vormde, was hem te machtig. Hij wijzigde er zijn zorgvuldig beraamde plannen voor.
Zoo heeft het op 21 Mei 1938 gebeurde de actie tegen Tsjechoslowakije eerst misschien opgehouden, maar daarna ook weer versneld. Toen men Hitler een keer tot terugwijken genoopt had, had hij geen rust meer het lang daarbij te laten. Nadat dit was geschied, moest hij toonen zich geen tegenstand te laten welgevallen.
Men zal goed doen zich dat te herinneren. Dat hem overdracht van mandaten uitdrukkelijk is geweigerd, nadat hij reeds zijn ongeduld inzake de regeling van de koloniale
| |
| |
kwestie had te kennen gegeven, kan zeer goed tengevolge hebben, dat hij nu deze kwestie, vroeger dan alle andere kwesties welke te voren misschien den voorrang bezeten hebben, geregeld zal willen zien. Het ligt geheel in zijn aard, te forceeren wat men hem onthouden wilde. Er is nu geen militaire invloed meer, die hem van onbedachtzame daden kan terughouden. Militaire bedachtzaamheid is in het Derde Rijk, door de aarzelende politiek van Frankrijk en Engeland, reeds zoo vaak in het ongelijk gesteld, dat zij bij Hitler eindelijk alle gezag verloren heeft. Bij den intocht te Reichenberg in October, heeft hij dat verscheidene generaals in zeer onvriendelijke bewoordingen onder het oog gebracht.
Zijn de drie verklaringen tegen het afstaan van mandaatgebied aan Duitschland, die evenmin op gelijktijdige spontaneïteit kunnen berusten als de pogroms in het Derde Rijk, een gevolg van de door die pogroms gewekte verontwaardiging, dan verliest de jongste Jodenvervolging haar karakter van tusschenspel en kan zij zeer wel tot voorspel worden van de groote tragedie, waarin niet enkel over het lot van het Derde Rijk, maar over dat van de heele wereld zal worden beslist. Dat een of andere ontknooping van de machtige tegenstelling, die thans vrede en veiligheid voor de nog ongeteisterde menschheid tot uiterst onzekere dingen maakt, niet lang meer op zich kan laten wachten, scheen bij voorbaat waarschijnlijk. De noodlottige loop van zaken heeft in deze weken zeker nieuwe drijfkracht verkregen.
Wij zien Berlijn steeds meer de bezinning verliezen. Geen succes heeft Hitler rustiger kunnen stemmen, zijn verbittering tegenover de wereld kunnen verzachten. Op het bedenkelijke van dit verschijnsel, met zijn tragischen achtergrond, heb ik vroeger al gewezen. Zijn daemon drijft hem voort, en kleine duiveltjes springen, met aanmoedigende kreten en buitelingen om hem heen. Het is een ‘wilde jacht’ in nieuwen vorm, die langs het donkere Europeesche zwerk raast, een wilde jacht te sterk voor eenige bezwering. Het tempo wordt woester en woester, er is geen stuiten meer aan. Een oogenblik schenen Chamberlain en Daladier, met stukken koloniaal gebied, of met koloniale concessies van nog minder bevredigenden aard, de wilde jacht op hun platje van vreed- | |
| |
zaamheid te willen lokken alsof het een vlucht duiven was. Plotseling schijnt zich de ware aard van het verschijnsel - voor een oogenblik misschien - aan hen te hebben geopenbaard. De Engelsche regeering laat verklaren, dat na de jongste wandaden der Duitschers tegenover de Joden met hen voorloopig niet kan onderhandeld worden. Het is, zooals reeds betoogd, moeilijk, zich een ander gevolg daarvan voor te stellen dan een nog gevaarlijker razen van het angstwekkende cortège. Op de verklaringen der drie regeeringen kan eenig antwoord, in den vorm van een daad, niet uitblijven. Nog kennen wij geen daad, maar misschien is zij reeds in voorbereiding, om op een kwaden Zaterdag de wereld te overrompelen. Men zou alles vergeten moeten zijn, wat in de laatste jaren, en vooral in het laatste jaar is geschied, om iets anders te verwachten dan een nieuwe uitbarsting van een geprikkeldheid, die het gevaarlijkste instrument ter wereld, de gewapende Duitsche natie, ter beschikking heeft, om zich te uiten.
Het Derde Rijk is, door een blijkbaar onvermijdelijken loop der dingen, in een tempo gekomen, waarbij het zich zelf of de overige wereld, ja, misschien beiden, moet doodloopen.
Intusschen zal men goed doen aan de innerlijke spanningen in het Duitsche Rijk alle aandacht te wijden. Die spanningen zullen stijgen met de vastberadenheid, die de buitenwereld tegenover de aspiraties van Duitschland aan den dag legt. Het regime heeft nu zoo groote verwachtingen gewekt, dat het moeilijk anders nog kan dan teleurstellen. De oeconomische verovering van den Balkan staat niet zoo vast, als men te Berlijn wel eens gemeend heeft. De reis van Ciano naar Londen zal daar bezorgdheid wekken. Men kent er te goed de zwakheid van zijn persoon, waarvan men zelf zoo goed partij heeft weten te trekken. Londen is een suggestieve plaats, niet enkel voor moderne Balkankoningen, voor wie Parijs voor het overige niet meer de bekoring heeft, die het voor hun voorgangers had. Italië, dat in zijn betrekkingen tot Duitschland nederlaag na nederlaag geleden heeft, moet zich, na het falen van zijn plan van een Poolsch-Hongaarsche grens, zeer in het nauw gedrongen voelen. Als Londen den Italiaan eens leerlingen voor zou houden? Men heeft in
| |
| |
Duitschland, 1915 gedachtig, niet genoeg vertrouwen in het materiaal van de spil Rome-Berlijn, om aan de onverbuigbaarheid ervan te gelooven. Het Duitsche volk is niet gerust, en ziet vooral ook nog geen verbetering van zijn levensomstandigheden. Het heeft den schrik gehad van de mobilisatie van de Engelsche vloot. Thans ziet het een nieuwe verstijving van de houding van Chamberlain, hoort het voor het eerst weer een barsch geluid uit Engeland. Hitler zelf heeft de zijnen voorgehouden, welk gevaar voor oorlog ontstaan zou als zij, die in de oogen van het Duitsche volk nu voortdurend terrein winnen, met de regeering in Groot Brittanje zouden worden belast.
Men moge dan getracht hebben, de uitwerking van de pogroms in de buitenwereld te verheimelijken, het Duitsche volk kon die reeds vermoeden, afgaande op eigen gevoelens van afkeer. En de slag van het terugroepen van den Amerikaanschen ambassadeur moest voor het Duitsche publiek te harder aankomen, naarmate het er te minder op voorbereid was door zijn pers.
En de Duitscher weet nu: Zijn eigen regeering zal niet afwijken van zijn weg van afdreiging. Hij beseft nu tenvolle het pathologische in het regime, dat zijn kracht vormt, maar tegelijkertijd de oorzaak van een onvermijdelijk einde moet worden. En hij weet, dat hij de zware en waarschijnlijk bloedige lasten van dit einde te dragen zal hebben. Hij gelooft niet meer in vrede met de wereld, omdat hij weet dat het begrip vrede met den aard van zijn leiders onvereenigbaar is. Naast de millioenen in Duitschland, die in September met angst en vreezen een oorlog tegemoet zagen, waren er honderdduizenden, die er naar reikhalsden, omdat zij daarvan een snelle bevrijding verwachtten uit de ondragelijke beklemming.
Talloozen in Duitschland hopen, met andere hoop dan hun regeerders, en talloozen vreezen met andere vrees. Het leger der duchtende katholieken is zeer versterkt met de ‘aanwinst’ van Oostenrijk. Zij, die bereid zijn voor hun geloof te strijden kunnen geen vrede meer vinden met het regime. Zij zijn onmiddellijker zijn vijanden dan allen, die in de buitenwereld gevaar duchten van het Derde Rijk.
| |
| |
Het tempo van de wilde jacht is op weg de eenheid van het Duitsche Rijk, waarvoor het regime zooveel goeds en zooveel kwaads heeft gedaan, uiteen te rukken. Wat al echter zal in den ondergang worden meegesleept?
|
|