De Stem. Jaargang 18
(1938)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1091]
| |
Op de bres
| |
[pagina 1092]
| |
eerlijkheid niet gebood de mogelijkheid in aanmerking te nemen, dat ‘deze tijden’ in staat zijn ook schijnbaar hecht gefundeerde geesten uit hun baan te werpen. Liever neem ik als vaststaand aan, dat er aan het feestbetoon voor dr. Bierens de Haan iemand heeft meegedaan, die innerlijk geheel vreemd tegenover de gedachtewereld van dezen philosoof was komen te staan en zulks ter wille Van de feeststemming niet wilde laten blijken. Want in het Haagsch Maandblad van verleden maand heeft dr. Goedewaagen een artikel, getiteld ‘De nationale school: een onmisbaar fundament voor onze volkskracht’ laten verschijnen, waarin hij zich niet alleen ontpopt als een doodsvijand van het humanisme, maar ook bewijst al aardig vertrouwd te zijn met het kwalijke jargon, waarin de nationaal-socialisten hun afkeer van alles waar ze niet bij kunnen plegen te kleeden. Wat in den feestbundel als een eerbiedwaardig geestelijk verschijnsel, in een terminologie, waaraan een zekere verhevenheid niet te ontzeggen viel, werd voorgesteld, blijkt thans voor den heer Goedewaagen de oorzaak te zijn van waarachtige volksche toorn. Wat ginds met subtiele dialectische bewegingen onderscheiden en weer vereenigd werd, is hier voorwerp van een volslagen oncritische vereenzelving, die van individualisme, liberalisme en communisme één groote humanistische stamppot maakt. Dr. Goedewaagen werpt zich op tot tolk van het ‘wakkere deel van ons volk’, dat inziet, hoe ook bij ons ‘de wereldrevolutie tegen de cultuur door ontwortelde en van het volk vervreemde leiders wordt voorbereid.’ Om daaraan het hoofd te bieden ontwerpt hij een soort van Anti-Komintern-paedagogie, uitgaande van het standpunt, dat ‘alle humanisme en internationalisme waardeloos en zelfs gevaarlijk is,’ omdat zij communisme in de hand werken. Weg dus met het ‘gehumaniseer’, het ‘gevaarlijke mom van objectiviteit’, de ‘volksondermijnende theorieën’, het aankweeken van humanisten en pacifisten op de scholen, waar alleen plaats moet zijn voor volksgenooten en de ‘gewiekste vreemdeling, die hier komt parasiteeren’ moet worden geweerd. Na deze anti-semietische hint barst de vroeger zoo gemoedelijke dr. Goedewaagen in exclamaties uit, die de lucht boven de Luntersche hei van enthousiasme zouden kunnen verzadigen. ‘Waar is hij, die het monster van het communistisch | |
[pagina 1093]
| |
humanisme regelrecht in den strot grijpt en zich niet door humaan gebazel en in het brein van aan het volk vreemde individuen uitgebroede opvoedkundige theorieën laat begoochelen?’ Is dat geen onvervalschte hagespraak-terminologie? Dit wil allemaal niet zeggen, dat het artikel van dr. Goedewaagen geen verstandige opmerkingen bevat. Zijn meening, dat ons onderwijs in het algemeen te intellectualistisch en te analytisch is, kan men deelen. De dramatische veranderingen, die onze tijd te zien geeft, zetten den wijsgeer aan het denken over allerlei verschijnselen en krachten, die vroeger te ver buiten zijn gezichtsveld lagen. Het anthropocentrische humanisme houdt inderdaad elementen in, die tot geleidelijke ontbinding van de humanistische grondgedachte kunnen leiden en hebben geleid. Het rationalisme ziet de werkelijkheid van het leven voorbij en heeft geen achting voor de diepere beweegredenen van het handelen. Het heele menschelijke zelfbewustzijn, zoodat zich dat in den loop van eeuwen heeft gekristalliseerd, staat in een diepgaande crisis. De democratie - merkwaardigerwijze noemt dr. Goedewagen dit in het verband van zijn betoog zoo voor de hand liggende woord noch in de feestbundel, noch in het H.M.! - kan iets leeren van de bewegingen, die haar voortbestaan bedreigen en zij steekt de hand nog te weinig in eigen boezem. Maar is het niet de taak van den waarachtigen denker, al deze verschijnselen eenigszins op een afstand, ‘au-dessus de la mêlée’ en in bezonnenheid gade te slaan om zoo tot een dieper inzicht te komen in de waarden en krachten, die dezen tijd bewegen? In de feestbundel proclameerde dr. Goedewaagen een neutraliteit, die hij nu waarschijnlijk met geen enkele wetenschap meer vereenigbaar acht. In het Haagsch Maandblad gooit hij de mantel der dubbelzinnigheid af en kiest positie, op een wijze, die hem in het toekomstige Nederland, dat hij stellig verwacht, aanspraak kan doen maken op een plaats ter rechterzijde van Musserts troon. In de feestbundel vlocht hij dialectische kransjes en hij scheen daar zoo in verdiept, dat hij de werkelijkheid vergat. Maar het subtiele begrip, waarin hij daar de realiteit probeerde te vangen, is mij toch duizendmaal liever dan de daemagogische bombast waarmee hij haar in het Haagsch Maand- | |
[pagina 1094]
| |
blad aan het oog van de half-intellectueelen onttrekt. Wanneer ‘het wakkere deel van ons volk’ de ‘schoone humanitaire leuzen van broederschap en vrijheid’ zal hebben opgeruimd, dan mogen we in dr. Goedewaagen misschien onzen Hollandschen Rosenberg begroeten. Hij moge tegen dien tijd zijn evenwicht hervonden hebben. Zijn nationale school is nog ver genoeg weg om daar in alle kalmte naar te streven. |
|