De Stem. Jaargang 18
(1938)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1033]
| |
Strekkingen IX
| |
[pagina 1034]
| |
wustzijn, waarmee het wegzinken van andere bewustzijnsgebieden is samengegaan. Intens bewustzijn, merkt Heard op, hoeft niet noodzakelijk te leiden tot intens Ik-bewustzijn, noch ten koste te gaan van andere bewustzijnsvormen. Het heeft bij ons nu eenmaal plaatsgevonden en lijkt daarom onontkoombaar. De proto-civilisatie is volgens hem aan dit gevaar ontkomen, omdat wat hij noemt ‘psychische ontdekkingen’, m.a.w. een ethiek, een wereld- en levensbeschouwing, nog juist de materiële ontdekkingen in evenwicht hielden. Hoe meer dit evenwicht evenwel verstoord werd, des te meer kreeg het individuele bewustzijn de overhand, met het gevolg, dat de meest actieve personen de massa begonnen te overheersen. Zolang echter de tyrannen niet beschikten over de nodige materiële middelen om de kultuur in de korte tijd van hun leven te vernietigen, bleef hun macht altijd nog min of meer beperkt. Na hun dood trad er dan meestal een tijdelijke reactie in, die niet blijvend kon zijn, omdat deze reactie op geweld en onderdrukking niet meer was dan de uiting van een emotionele wens, om met minder drastische maatregelen dezelfde resultaten te bereiken. Het werd door niets nieuws vervangen en men was zich niet bewust ‘dat de punt van het zwaard niet anders is dan de uiteindelijke condensatie en concentratie van de unresolved individuality, het beperkte Ik’Ga naar voetnoot1). Tegenwoordig zijn de omstandigheden veranderd en uiterst gevaarlijk geworden, omdat door de intensivering van de individualiteit en het onmatig toenemen van de destruktieve krachten die de mens nu tot zijn beschikking heeft, een volkomen uiteenvallen van de maatschappij mogelijk wordt, terwijl de moderne civilisatie geen ethiek heeft voortgebracht, die in staat zou zijn voldoende evenwicht te brengen tussen de materiële en morele ontwikkeling van de mens. Door de intense toespitsing van het bewustzijn op het Ik en de stoffelijke omgeving heeft het leven zich hoe langer hoe meer in begeerten en angsten gepolariseerd. We zien dan ook een diepe scheuring in de psyche ontstaan, door de psychologen het gespleten bewustzijn genoemd, die de mensen ertoe brengt, verkeerde handelingen te verrichten, die het in werkelijkheid niet wil. | |
[pagina 1035]
| |
Het doel van Heards werk is, om langs de weg van de anthropologie aan te tonen, hoe en waarom de vroegere levens- en wereldbeschouwingen zijn vastgelopen en te laten zien hoe de modernste wetenschappelijke ontdekkingen gegevens voor een geheel nieuwe, universeel menselijke wereldbeschouwing - en de mogelijkheid voor een daaruit voortkomende nieuwe ethiek - in zich houden. In The Third Morality geeft Heard een studie van de twee grote wereldbeschouwingen, die zich volgens hem in de loop van de evolutie ontwikkeld hebben, waarmee hij komt tot twee tijdperken. Het eerste is dat van het anthropomorphisme, waarin de mens zichzelf in de Godheid projecteerde, een zeer vergrote en zeer machtige Ikheid die ertoe gebracht moest worden allerlei individuele en kollektieve wensen te vervullen. Ook het Christendom, meent Heard, heeft zich van deze opvartting nog lang niet kunnen vrijmaken. Dit tijdperk is tenslotte vervangen door het mechanomorphisme, de tijd van het rationalisme en het materialisme, toen de wetenschap trachtte het leven eenzijdig tot materie terug te brengen en men probeerde alle verschijnselen in enige eenvoudige wetten vast te leggen. Hierbij werd feitelijk alleen gerekend met de stoffelijke werkelijkheid. Maar hoe men ook zocht naar de oerstof, het leven bleek altijd weer meer te zijn dan enkel materie en aan iedere mechanische opvatting steeds weer te ontsnappen. Een wereldbeschouwing die eenzijdig stoffelijk was ingesteld, waarin b.v. Darwins leer van de survival of the fittest werd begrepen als ‘het recht van de sterkste’ kon geen ethiek voortbrengen. Heard noemt als typisch verschijnsel van deze tijd ook het pragmatisme van William James in Amerika, die de waarheid definieerde als datgene wat de mens macht gaf over zijn omgeving. Hoe meer macht dus, hoe meer waarheid!? Heard meent dat achter de mechanomorphische opvatting de onbewuste wens leefde, om, wanneer men in staat was de wereld terug te brengen tot een machine, waarvan men de werking zou hebben begrepen, deze voor eigen doeleinden te kunnen aanwenden. Wezenlijk zou er dus, wat het verschil met de anthropomorphische opvatting betreft, op moreel gebied niet veel zijn veranderd. Voor de Godheid, die door allerlei magische en ander middelen ertoe gebracht | |
[pagina 1036]
| |
moest worden aan persoonlijke begeerten tegemoet te komen, stelde men een machine in de plaats, feitelijk met hetzelfde doel, alleen met doelmatiger middelen. Heard hoopt, dat de mens, in de uiterste spanning van het gevaar van zelfvernietiging dat hem nu bedreigt, zal begrijpen, dat allerlei leed dat hem van buiten scheen toe te vallen - persoonlijk leed, maar ook maatschappelijke onrechtvaardigheid en economische moeilijkheden - wezenlijk samenhangen met zijn eigen innerlijke toestand. Nieuwe chemische, biologische, physiologische en psychologische ontdekkingen komen hem bij zijn bewustwording te hulp. Die ‘mannen van wetenschap’, die in de mechanomorphische tijd alleen de zintuiglijk waarneembare verschijnselen onderzochten en van de ontdekkingen die ze daarbij deden verklaarden ‘dit is de waarheid’, leefden in een toestand van verregaande bewustzijnsverenging. Zij zagen niet in, dat de mens zich door middel van de zintuigen een wereld opbouwt, die geen realiteit is in zichzelf, doch zich slechts als absolute werkelijkheid aan hem voordoet. In deze illusie levende, van waaruit ze dachten en handelden, sloten tallozen zich af voor de oneindige mogelijkheden buiten de door hen waarneembare wereld, en voor de diepere krachten die in hen zelf sluimerden. Dat onze geluids- en gezichtservaringen door de zintuigen sterk worden bijgewerkt, m.a.w., dat wanneer onze zintuigen anders waren, we de wereld ook anders zouden waarnemen, was reeds langere tijd min of meer bekend, maar dat vaste stof, gewicht en volume onomstotelijke werkelijkheden waren, die ook zouden bestaan wanneer er niemand zou zijn om ze waar te nemen, stond zo goed als algemeen vast. De hedendaagse wetenschap komt nu van de mechanomorphische opvatting dagelijks meer terug door de erkenning, dat zelfs de zwaarste, stoffelijkste stof geen werkelijkheid is in zichzelf, maar slechts een betrekkelijke realiteit verkrijgt door de werking van onze zintuigen en alles veeleer tot krachten, energieën is terug te voeren, zodat we ons de kosmos inplaats van stoffelijk van aard, nog het best kunnen denken als ‘geest’: een universeel bewustzijn, waarvan het individuele bewustzijn evenzeer zou verschillen als de kinderlogica van die van een abstrakt wiskundige. En toch komen beide uit dezelfde bron | |
[pagina 1037]
| |
voort en heeft de ene zich uit de andere ontwikkeld. Het kleine deel slechts van dit kosmische bewustzijn waarop onze zintuigen zijn ingesteld, dringt tot het bewustzijn door en wordt door de zintuigen dan eerst nog bijgewerkt, bijgekleurd en omgezet. In deze omgetoverde toestand heeft het zich tot nu toe als absolute werkelijkheid aan ons voorgedaan. Ook de huidige psychologie toont, dat eveneens de psyche, gebonden aan bepaalde opvattingen, tradities en vooroordelen, slechts het gewenste tot het bewustzijn doet doordringen, en dat al het andere eenvoudig niet wordt opgemerkt, onderdrukt of vergeten. We leven dus in een wereld, die voor een groot deel door ons zelf is geschapen. Heard meent nu, dat door dit nieuwe weten een nieuwe wereldbeschouwing en daaruit weer een nieuwe levenshouding zal volgen, die de wereld geheel van aspekt zal doen veranderen. Wil dit echter niet slechts een theoretisch erkend feit blijven, maar een levende werkelijkheid worden, dan zal de individuele geest moeten leren zijn denken en gedrag in harmonie te brengen met de universele geest. Heard denkt, dat door een intense koncentratie op de onwerkelijkheid van onze zintuiglijke werkelijkheid, deze zich langzamerhand als het ware zal oplossen en dat een nieuwe werkelijkheid zal worden geopenbaard die samen zal gaan met - en meer nog veroorzaakt zal worden door - een sterke bewustzijnsverwijding en nieuwe ervaringen. De eerste eis om ervaringen in deze bovenpersoonlijke sfeer op te doen en deze in het leven zuiver om te zetten, is zelfbevrijding van persoonlijke begeerte en bezitsdrift, en de overwinning van de angst. Er zullen zich dan krachten ontwikkelen en er zal een nieuw weten ontstaan, waarvan wij nu niet of nauwelijks enig besef hebben. Hij ziet het bereiken van dit nieuwe stadium in de menselijke ontwikkeling als iets zeer moeilijks. Er wordt van ons niet minder dan een nieuwe sociaal-psychische mutatie gevraagd, die alleen te bereiken is door training in direct awareness of our extra-individuality, waarschijnlijk het best te vertalen door: boven individuele intuitie. Hij behandelt uitvoerig hoe deze training zal bestaan in een zich bewust instellen op het bovenpersoonlijke bewustzijn, door een bepaald dieet, door ademoefeningen, het aanleren van de juiste physieke houding. Doch | |
[pagina 1038]
| |
ook door oefening in het abstrakte denken, onbelemmerd door persoonlijke wensen, begeerten en angsten, en door diepe koncentratie op het eeuwig voortvloeiende en zich vernieuwende leven evenals op de fundamentele eenheid van al het bestaande, wat een al grotere bewustzijnsverruiming ten gegevolge zal hebben en zal samengaan met een zuiverder kontact met onze medemensen, met al het levende en het universum. Het bewustzijn dat ieder wezen, ook het eigen ‘zelf’ daarin begrepen, deel uitmaakt van het zelfde leven, moet, volgens Heard, vanzelf voeren tot practische resultaten, n.l. oorlogsverhindering, bestrijding van alle vormen van wreedheid en georganiseerde onderdrukking, en leiden tot samenwerking en geestverwantschap in een vrij kommunistische zin, zonder eenvormigheid. Hoewel Heard niet geheel de weg van Yoga-training over wil nemen, hij is b.v. tegen askese - dit is doding, niet verruiming - zoekt hij het toch ook in deze richting, n.l. een bewuste verandering van lichaam en geest volgens een bepaalde techniek. De mensen, wie het met het meeste succes gelukt is buiten de zintuiglijke wereld te geraken, zegt hij, zijn enige Indiërs, die de weg van Yoga volgden, een weg vol gevaren overigens, waarlangs ook de meeste Indiërs hebben gefaald. Velen hebben aan de verschillende physieke, geestelijke en morele gevaren niet kunnen ontkomen. Wat de physieke gevaren betreft, kan het b.v. zijn, dat wanneer men buiten het Ik-bewustzijn geraakt, het minimum aan werking nodig om het lichaam te doen doorfunctionneren ophoudt, waarmee het dan natuurlijk voorgoed met het aardse leven gedaan is. Geestelijke en morele gevaren kunnen hierin bestaan, dat men, in de buitenindividuele toestand gekomen, losse gegevens ontvangt en visioenen, welke men niet weet te ordenen in nieuw verband, zodat er een geestelijke verwarring ontstaat, of, de nieuwe gegevens worden wel geordend, maar ten eigen bate aangewend. Ook kan het kontakt met de universele geest een vlucht worden uit de realiteit, een steriele vlucht in de kontemplatie. Toch moet dit bovenpersoonlijk kontakt tot stand worden gebracht en moet er, meent Heard, in dit opzicht wat worden gewaagd. De eventuele gevaren moeten worden aanvaard, omdat het eenvoudig een vraag van erop of eronder is ge- | |
[pagina 1039]
| |
worden; òf de mensheid zal uit zichzelf de geestkracht voortbrengen voor de noodzakelijk geworden psychische mutatie, òf zij zal ten gronde gaan, zoals vele diersoorten zijn uitgestorven, die zich niet konden aanpassen aan de veranderde omstandigheden. Velen zullen falen en ten onder gaan, enkelen slechts zullen winnen, zoals het in iedere krisis in het leven is gegaan; dezen zullen het doel van het leven hogerop voeren. De opmerkelijke overeenkomst die men aantreft tussen Heard en Krishnamurti is niet toevallig: beiden zijn sterk beïnvloed door de Indische philosofie. Hoewel Krishnamurti voor de Yoga-techniek met veel schijnt te voelen, zijn voor de rest hun grondgedachten dezelfde. Beiden zien de macht van tradities, gewoonten en begeerten als de grootste belemmering voor de sociale en persoonlijke bevrijding. Alleen ziet Heard veel beter, spreekt dit in ieder geval duidelijker uit, dat een los zijn van sociale suggestie nog niets met werkelijke bevrijding heeft te maken, zulk een zelfbevrijding kan voor sommige heiligen in de anthropomorphische tijd mogelijk zijn geweest, nu is de samenleving zoveel ingewikkelder geworden, dat iedereen vast zit en deel uitmaakt van één groot raderwerk, waaruit individueel niet meer is te ontkomen. Louter persoonlijk heil bestaat niet, werkelijke zelfbevrijding kan alleen plaats vinden door en in het geheel waarvan we deel uitmaken en dus door allen tezamen; maar de individuen kunnen zich ieder voor zich ertoe voorbereiden en kernen vormen van kontrasuggestie, die het anderen weer vergemakkelijken zich van allerlei fatale suggesties te verlossen. Wanneer men Heards werken bestudeert, krijgt men de indruk, dat hij door zijn samenvatting van het vroegere en het moderne denken, tot een van de weinigen behoort, die op het ogenblik werkelijk verschieten opent voor een nieuwe wereld- en levensbeschouwing. Wat echter in zijn denkwijze treft, is een zekere eenzijdige ‘instelling’. Zijn hoofdgedachte is dus: de mens leeft in een werkelijkheid die hij zich zelf schept, hij bouwt zich een wereld, die bij zijn psychologische gesteldheid past; in de anthropologische tijd was een wereld bewoond door boze en goede geesten evenzo reëel als in de mechanomorphische tijd de opvatting, dat deze wordt geregeerd door blinde krachten. Zolang dus onze psyche | |
[pagina 1040]
| |
zal worden beheerst door angst en begeerte, zal de samenleving berusten op het geweld dat daaruit noodzakelijk volgt; zodra evenwel onze gehele psyche - dus ook het onderbewustzijn - anders zal zijn ingesteld, zal ook de gehele samenleving veranderen. Heard gaat daarbij m.i. eenzijdig uit van een individuele verandering en rekent weinig met de voortdurend plaats hebbende wisselwerking tussen individu en samenleving. Behalve dat personen de samenleving beïnvloeden, moeten anderzijds de maatschappelijke omstandigheden gunstig kunnen inwerken op de krampachtige psychische toestand waarin de individuen nu leven, om zodoende te bevorderen dat zij zichzelf daaruit verlossen. Dit is wat Maria Montessori altijd sterk accentueert. Zij zegt immers, dat we de kinderpsyche moeten kennen, om het jonge geslacht de omstandigheden te geven, die bij hun psyche past, waardoor ze zich harmonisch zullen ontwikkelen. Huxley, die deze kant goed ziet, heeft, door in Ends and Means speciaal op het belang van sociale maatregelen te wijzen, Heards werken in dit opzicht aangevuld. Voorts rijst de vraag, of het samendenken van het kosmische bewustzijn met kosmische eenheid, niet een te hevige reactie op de vroegere stofverheerlijking is en als zodanig toch weer een forcering van de waarheid naar de andere kant. Er vindt in het leven ook een voortdurende verbreking van de eenheid plaats, en steeds ziet men hoe twee strekkingen zich openbaren in oneindige reeksen: naar verdeeldheid en eenheid, naar geven en nemen, naar zelfhandhaving en zelfovergave, naar destruktie en konstruktie. Met woekeringen, zoals b.v. de kankerbacil, weet Heard dan ook geen raad. Ook zijn er zwammen in de natuur en woekerplanten, die anderen verstikken, en veel andere elementen die wijzen op een zekere destruktieve tendentie in de kosmos. De Chinese wijsbegeerte lijkt met haar erkenning van de twee beginselen Yang en Yin dichter bij de waarheid. Zouden de krachten en energieën, waartoe nu alles wordt teruggebracht niet veeleer berusten op spanningen en verhoudingen, waarbij twee polen moeten worden verondersteld, waarvan het juiste evenwicht moet worden gevonden, evenals van de juiste spanning van de koorden van een instrument de zuivere toon afhangt? |
|