| |
| |
| |
Twee groepen
Door Dr. M. van Blankenstein
Europa is sterk veranderd sedert een jaar. Het is een militant werelddeel geworden. Het is bezield van een stemming, die ons wat jaren geleden zou hebben verschrikt, en waarop nu onze hoop gevestigd is den vrede te zien voortduren. Andere hoop hebben wij niet meer.
Europa is fatalistisch geworden. Het heeft zich vertrouwd gemaakt met de gedachte, voor zijn behoud te moeten strijden. Het is zich bewust, dat de strijd vreeselijk zijn zal. Maar het is erop voorbereid. Het is bezig zich tot de tanden te wapenen. Alle verwachtingen, en het ideaal der ontwapening van een decennium geleden, zijn vervlogen. De Amerikaansche secretaris van staat, Cordell Hull, heeft in een radiorede de oorzaak daarvan geformuleerd. ‘In de wereld’, zoo ongeveer zeide hij, ‘kunnen niet naast elkaar twee groepen van naties bestaan, waarvan de een haar vertrouwen stelt in de redelijkheid en de andere in het geweld’. De totalitaire staten speculeerden op de vredelievendheid der redelijke staten, door een beleid van gestadige afdreiging toe te passen. Dit streven was heel duidelijk gericht op het veroveren van machtsposities, waardoor later de andere mogendheden, als zij de overheersching der totalitairen zouden willen gaan bestrijden, niet meer daartoe in staat zouden zijn geweest. De eerste maatregel der redelijke staten tegenover dit gevaar was een sterke uitbreiding, ook van hun wapening. Maar waren zij bereid die wapenen te gebruiken? De totalitairen konden het niet gelooven. Zij waren hongerig en op buit belust. Zouden echter de verzadigde, de verwende volken het besluit kunnen nemen tot een strijd, waarin zij alleen te verliezen hadden, en die hun, voor zijn verschrikkingen, geen enkele vergoeding bood? Een Mussolini, een Hitler hebben dat niet kunnen gelooven. Mussolini zette zijn inmenging in Spanje, ondanks de protesten van Engeland en Frankrijk, en ondanks
| |
| |
al zijn beloften, in versterkt tempo voort. Hitler legde de hand op Oostenrijk, en maakte zich gereed, van den Tsjechischen staat op zijn minst zich de in hoofdzaak door Duitschers bevolkte gebieden toe te eigenen. Er viel geen tijd te verliezen. De omstandigheden konden voor de dictatoren veranderen, en hun volken begonnen reeds vermoeidheid te vertoonen.
Engeland en Frankrijk hebben veel tijd noodig gehad om de samenwerking tot stand te brengen, die hun beider behoud was gaan eischen. Het was niet genoeg, dat zij onderling nu wisten, wat zij aan elkaar hadden; ook naar buiten moest dat ondubbelzinnig duidelijk worden gemaakt. Zoolang hun eensgezindheid niet overtuigend voor allen was gebleken, bezat zij nog niet de macht, Europa voor een ramp te behoeden. Men had dan een wat avontuurlijk tafereel, dat voor de juistheid van de hierboven aangehaalde formuleering van Hull een treffend bewijs leverde. Tusschen de totalitaire staten was een puur uiterlijke band, die in geenerlei legaal gemeenschappelijk belang zijn rechtvaardiging vond. Het doel van dien band was, het prestige voor de beide deelnemers te wekken, dat noodig was voor het straffeloos ondernemen van strooptochten. Waarschijnlijk zou geen van beiden bereid blijken voor den ander in het vuur te gaan. Maar zoo lang de schijn kon worden gehandhaafd, dat zij, desperaat als hun stemming en desperaat als hun omstandigheden zijn, wel degelijk elkaar zouden steunen, rustte het gevaar van hun vereenigd geweld als een machtig intimidatiemiddel op Europa. De groep van de, met hun wapenen dreigende desperado's moest altijd meer indruk maken dan de groepeering van staten, die geen tegenstrijdige belangen of begeerten hebben, en wel degelijk een groot, gemeenschappelijk belang tegenover de eerzuchtige en hongerige ‘totalitairen’, maar van wie ieder wist dat zij niet licht zich aan de verschrikkingen van een oorlog zouden bloot stellen. De dictators beseften, dat deze tegenstelling tusschen geweld en redelijkheid hun grootste machtsmiddel was, en zij zorgden ervoor, de wereld voortdurend voor oogen te houden, of te laten houden, op hoe vreeselijke wijze zij den oorlog dachten te voeren. Het kwam er voor de groep der redelijken op aan, de wereld geloof te wekken in de hechtheid van hun samenwerking.
| |
| |
Innerlijke vastberadenheid was niet genoeg, vastberadenheid en macht moesten ook naar buiten worden gedemonstreerd. Een lang niet gering, maar nog altijd vrij tam middel uit de oude doos was het bezoek van den koning van Engeland aan Frankrijk. Dit was een demonstratie van dezelfde solidariteit, waartegen tenslotte Duitschland den grooten oorlog had verloren. Zij zou waarschijnlijk, voor het beoogde doel, nog onvoldoende zijn geweest, als niet het optreden van Engeland in de crisis over Tsjechoslowakije eraan vooraf was gegaan. Nu was dit bezoek niet alleen een demonstratie van een samenwerking, welke op zich zelf nog onbeproefd was, maar ook een bezegeling van iets, waarvan Berlijn reeds de kracht kende.
Het was zeer gewichtig, de wereld te overtuigen van de ernstige bedoeling van het nieuwe bondgenootschap op leven en dood, niet enkel om de kwaadwilligen van wandaden af te schrikken, maar ook om het vertrouwen in zekere deelen van Europa in de westelijke mogendheden te herstellen en de suggestie van de totalitaire groep op die deelen te breken. Dat was niet met verzekeringen van goede bedoeling te doen, en zelfs niet met voorspiegelingen en beloften. De ‘redelijken’ moesten het bewijs leveren dat zij tot daden bereid en in staat waren. Daarvoor heeft het optreden van Engeland inzake Tsjechoslowakije goeden dienst gedaan. Duitschland moest, in het openbaar, terug wijken, zich een pressie laten welgevallen, die de macht der andere groep demonstreerde. Onmiddellijk was er een verandering van tafereel in heel oostelijk Midden Europa. Hadden de Roemenen wel eens aarzeling vertoond, nu schaarden zij zich met beslistheid aan de zijde der bedreigde Tsjechen, en daarmede van zelf ook aan den kant van de westelijke mogendheden. In Zuid Slavië was de openbare meening, die daar echter niet veel meer in te brengen had, hartstochtelijk gekant geweest tegen de Duitsch-Italiaansch georiënteerde politiek van den premier dictator Stojadinowitsj. Nu was zij niet langer te houden, en zag Stojadinowitsj blijkbaar ook in, dat hij de felle stroomingen ten gunste van de vriendschap met de Tsjechoslowaaksche broeders niet mocht weerstaan. Polen staakte, onder druk van Fransch-Britsche diplomatieke stappen, voor een oogenblik zijn koketteeren met Duitschland, waarvan geen staats- | |
| |
man in Europa de mate van oprechtheid of onoprechtheid durft schatten.
Londen en Parijs lieten het niet bij betoon van wilskracht in de pogingen, hun invloed in oostelijk Europa te herstellen. Zonder geld in den zak komt men daar nooit heel ver. Die landen waren oeconomisch in afhankelijkheid geraakt van Duitschland en Italië, omdat deze de koopers waren van hun overtollige landbouwproducten. Wel konden de afnemers slechts met industrieele producten, die zij heel hoog in rekening brachten, betalen. Maar de regeeringen der begunstigde landen konden door deze transacties tenminste bewerken, dat hun landbouwende bevolking niet bleef zitten met haar voortbrengselen. Niemand anders zou haar daarvan hebben bevrijd. Nu echter zijn de Franschen en Britten in de Balkanwereld weer als koopers opgedoken; niet uit feitelijke behoefte, maar om de regeeringen onafhankelijker te maken van Berlijn en van Rome. Engeland heeft de hand gelegd op de olieproductie van Roemenië, die zij aan de totalitaire staten nu verstrekken of onthouden kan, al naar de politieke behoefte van Albion. Engeland en Frankrijk hebben in de Balkanlanden ook veel graan opgekocht. De verkoopende landen krijgen weer geld in handen, en kunnen eindelijk opnieuw in hun industrieele behoeften voorzien, waar zij die het voordeeligst vervuld krijgen. Frankrijk verstrekt Bulgarije belangrijke credieten, waardoor Bulgarije te gemakkelijker overreed kon worden, tot de Balkanentente toe te treden. Van de vriendschap dier Balkanenten te konden de westelijke mogendheden overtuigd zijn, nadat het Frankrijk was gelukt, door belangrijke concessies inzake Syrië, met Turkije, den bewaker van den toegang tot de Zwarte Zee, een overeenkomst te sluiten, welke feitelijk een entente kan worden genoemd.
Slechts met de oude wapeningspolitiek en met de oude politiek van diplomatieke omsingeling, welke wij allen eens zoozeer hebben verfoeid, en waarvan Parijs en Londen vroeger zoo vaak in veroordeelende termen afstand hebben gedaan, is het de groep der ‘redelijken’ gelukt, een evenwicht in Europa te herstellen, zonder hetwelk wij ons waarschijnlijk reeds in een Europeeschen oorlog bevonden zouden hebben. Het is een bitter teleurstellende ervaring voor allen, die eens
| |
| |
hebben gehoopt, dat de groote oorlog de toegangspoorten tot een wat betere wereld had opengerammeid. Maar wij hebben ons te onderwerpen aan het noodlot van dezen tijd. Wij moeten ons verheugen over de mate van vrede, waarin wij op het oogenblik nog leven, en iederen dag beseffen dat het nog heel veel erger gekund had, ja, dat de mate van vrede, dien wij nog genieten, waarlijk een wonder kan genoemd worden.
Een wonder heeft ons voorloopig van het ergste gered. Het is nu bekend, dat het nooit in Hitler's bedoeling gelegen heeft, Oostenrijk naar zijn hand te zetten, voor hij erin was geslaagd, het probleem van Tsjechoslowakije op te lossen zooals hij dat begeerde. Oostenrijk, dat wist hij, moest hem als een rijpe vrucht in den schoot vallen. Niemand zou bereid zijn oorlog te voeren terwille van de zelfstandigheid van Weenen. Voor den een zou Oostenrijk de offers van een oorlog niet waard zijn, terwijl de ander in geen geval een dergelijken oorlog zou kunnen ondernemen. Met Tsjechoslowakije was het een ander geval. Het land had bondgenooten met zeer bepaalde verplichtingen tot verdediging van zijn ongerept bestaan. Frankrijk en Rusland waren tot hulp verplicht, en tot zekere hoogte ook de landen der Kleine Entente. Men mocht niet aannemen, dat Engeland Frankrijk zou laten ondergaan in een strijd tegen Duitschland, zonder poging om het te redden. Berlijn begreep, dat de eenige mogelijkheid van slagen tegenover Praag gelegen zou zijn in een overrompeling. Het leek de laatste overrompeling, welke kans van slagen bood. Een voorafgaande overrompeling van Oostenrijk zou de kansen tegenover Tsjechoslowakije geducht kunnen schaden.
Het kwam er op aan, de Tsjechen op het lijf te vallen zóó, dat zij overweldigd zouden zijn voor zij een verdediging hadden kunnen organiseeren. Dan bestond er alle vooruitzicht, dat Europa wederom in het voldongen feit zou berusten. Berlijn had dan ook geen haast met de regeling van zijn Oostenrijksche aangelegenheid, waaraan het geduldig en met zorgvuldige voorbereiding werkte. Het is Schuschnigg geweest, die zonder het zoo te bedoelen, dit weloverlegde plan in de war heeft gestuurd. Hitler heeft dat van het eerste
| |
| |
oogenblik af ingezien. Toen Schuschnigg zijn plebisciet aankondigde, bevond zich een van de, Berlijn toegedane Oostenrijksche ministers in Duitschland, die door het besluit van zijn bondskanselier niet minder overrompeld was dan de Duitschers zelf. Deze minister werd bij Hitler ontboden, wiens felste aanklacht tegen Schuschnigg formuleering vond in de woorden, dat diens handeling zijn ‘concept’ bedierf. In een zeer emotioneel en eenzijdig gevoerd gesprek kwam Hitler telkens weer op dit verwijt terug. Hij wenschte toen echter van zijn Oostenrijkschen aanhanger niets anders, dan dat hij Schuschnigg ertoe brengen zou, zijn besluit in te trekken. Reeds echter waren de dingen in een beweging geraakt, die ook Hitler niet kon stuiten.
Hitler heeft gelijk gehad: Zijn concept was bedorven, en zelfs veel grondiger dan hij had kunnen vermoeden. De inval in Oostenrijk bleek inderdaad de laatste, zonder verzet aanvaarde verrassing. Tsjechoslowakije had die moeten opleveren, daarvoor was het nu te laat. Frankrijk was voorgoed wakker geschud, en de Engelsche regeering ging onmiddellijk beraadslagen, hoe zij zich op een verdediging van Tsjechoslowakije kon voorbereiden. De volmaakte entente tusschen Parijs en Londen was daarvan het gevolg, en een bespoediging nog van het wapeningstempo van de beide mogendheden. Toen gevaar voor Tsjechoslowakije scheen te dreigen, was Engeland onmiddellijk gereed tot een diplomatieke actie, die Berlijn te machtig bleek. Praag was zoo op zijn hoede, dat het in zes uur gemobiliseerd was, toen het tot dezen stap besloot. De hulp, die Berlijn van de Sudeten-Duitschers verwacht had, zoowel voor de ontdekking als voor de verijdeling der Tsjechische mobilisatie, bleef volmaakt uit. Na het gebeurde met Oostenrijk hadden de Tsjechen begrepen, dat nu weldra ook hun uur geslagen zou zijn. En hun uiterste toebereidselen waren meer dan voortreffelijk geweest.
De invasie in Oostenrijk had schrik verspreid in heel Oost Europa. In Zuid Slavië was de stemming ontstaan, die geen regeering meer zou hebben veroorloofd, met Duitschland gemeene zaak te maken. Roemenië zag reeds begeerige handen uitgestrekt naar zijn rijkdommen aan olie en aan graan. En het reageerde dienovereenkomstig. Zelfs de Hongaren, Tsjechoslowakije's bittere vijanden, wreven zich de oogen uit, en
| |
| |
namen strenge maatregelen om den Duitschen invloed in hun land te betoomen. Roemenië versnelde ook het tempo van het werk aan de driesporige, strategische spoorweglijn, welke Rusland in staat stellen moet, over Roemeensch gebied, door de Boekowina, hulptroepen naar Tsjechoslowakije te zenden.
En men kon te Berlijn niet onwetend blijven omtrent de stemmingen, die de ‘Anschluss’ in het Italiaansche volk en in het Italiaansche leger had gewekt. Geen van de gevreesde gevolgen bleef uit. Zij traden op in een ongedroomde volleigheid.
Zou het veel anders zijn geloopen, als Duitschland niet, door zijn overweldiging van Oostenrijk, alle alarmschellen in beweging had gebracht? Men kan het niet aannemen. Het staat buiten twijfel, dat Tsjechoslowakije, anders dan Berlijn verwacht had, zich geducht zou hebben verzet. Een volkomen overrompeling ware niet mogelijk geweest; daarvoor bleek Praag nu te snel en te goed ingelicht over hetgeen er aan den Duitschen kant werd voorbereid. Zijn mobilisatie geschiedde met een spoed, die bewees, dat het land zelfs door een overrompeling niet machteloos kon worden gemaakt. Was de strijd eenmaal ontketend, dan ware niet te verwachten, dat Frankrijk en Engeland, en ook Rusland, werkeloos zouden hebben toegezien. Men heeft alle reden te gelooven, dat een poging der Duitschers tot overweldiging van Tsjechoslowakije, ook al ware daaraan niet de Oostenrijksche waarschuwing voorafgegaan, een algemeenen strijd zou hebben uitgelokt.
Hitler heeft geloofd, dat dit niet zou gebeuren. Had hij zijn concept kunnen uitvoeren, dan zou naar alle waarschijnlijkheid gebleken zijn, hoezeer hij zich had vergist. Maar intusschen was dan het noodlot al ontketend. Het ziet er niet naar uit, of wij nu voor langen tijd tegen onaangename verrassingen beveiligd zijn. Dit echter mag geen reden voor ons zijn, ons niet te verheugen over het afwenden van het tijdelijk overwonnen gevaar. Waar vrede is, is nog hoop. En de omstandigheden worden niet gunstiger voor de totalitairen. Italië raakt zeer vermoeid. En Japan, hun tegenwicht tegenover de zeemacht van Engeland, is bezig af te vallen.
| |
| |
De groep der redelijken kon zich slechts handhaven, door zich te wapenen met de middelen en methoden van de groep van het geweld. Daarin echter is zij sterker. Want innerlijk is de samenhang in de groep der aanhangers van het geweld slechts zwak. Duitschland en Italië hebben geweigerd, Japan materieelen steun te verleenen, toen Tokio die vroeg, naar aanleiding van zijn geschil met de Sowjetunie. Het heeft er allen schijn van, alsof het de taak van Balbo in Duitschland is geweest, Berlijn tot voorzichtigheid in de Tsjechoslowaaksche aangelegenheid aan te manen, daar Mussolini daarvoor niet zou kunnen vechten. Dit zijn op zich zelf staande feiten, die echter diepe wortels hebben in den aard der betrekkingen tusschen de leden van de gewelddadige groep, van de totalitaire leden in het bijzonder. Ik zal mij te dien opzichte tot Europa beperken.
Er is geen punt in de Europeesche politiek, waarop hun belangen niet met elkaar in strijd zijn. Geen twee andere staten in ons werelddeel zijn in zoovele opzichten felle mededingers. Hun betrekkingen zijn nog onnatuurlijker geworden, sedert Hitler den Anschluss van Oostenrijk geforceerd heeft. Duitschland heeft zich meester gemaakt van de positie aan den Brenner, en daarmede verwezenlijkt, wat jaren lang de nachtmerrie van Italië is geweest. Zoozeer voelde Mussolini zich overrompeld, dat hij een oogenblik heeft geaarzeld, voor hij zich zelf bekende, niets ertegen te kunnen doen. De Brenner is de laatste etappe voor Duitschland, op zijn weg naar de Adriatische Zee. Dat Duitschland's weg daarheen over Italiaansch gebied moet gaan, weet Mussolini zoo goed als eenig ander Italiaan. Onder de gewelddadigen heeft weer de vermetelste den andere gedupeerd. Mussolini heeft zich precies zoo tandenknarsend moeten schikken als eenige andere belanghebbende bij de Oostenrijksche zelfstandigheid. Nu is Duitschland het groote, dreigende gevaar voor Italië geworden, maar den schijn van het bondgenootschap moet verder worden gehandhaafd. Want zonder dit bondgenootschap ware Italië weer een zwakke staat, overgeleverd aan de macht van Engeland en Frankrijk, als deze het kwade in den zin zouden hebben. Het einde van het bondgenootschap zou voor Mussolini de kracht hebben van een bekentenis, dat zijn politiek heeft gefaald. Zijn gezag heeft toch reeds zeer ge- | |
| |
leden door het gebeurde. Het volk moppert erover, zooals over zijn ontberingen; het leger is erdoor verbitterd. Voor het eerst is de ontevredenheid voor ieder zichtbaar geworden. Zeer sterk kwam die voor buitenlandsche waarnemers die volk en taal kennen, aan den dag, toen de schijn naar buiten van den Duce eischte, den zoo gevaarlijk gebleken bondgenoot als een dierbaren vriend in Italië te ontvangen. Hij moest het Italiaansche volk deze vernedering opleggen, en het droeg die met slecht
verkropten wrok, ondanks alle uitbarstingen van georganiseerde geestdrift.
Het regime wordt zwaar om te dragen voor het Italiaansche volk, niet enkel om deze gevaren en vernederingen. Over Abessinië spreekt de Italiaan liefst niet meer. Het is alles zorgen en lasten, wat de verovering tot nog toe heeft gebracht. Het is een pijnlijke wonde, waardoor veel levenssap wegvloeit. Het avontuur in Spanje, dat Italië reeds zoovele duizenden menschenlevens gekost heeft, en waarvan het einde altijd weer terugwijkt als een fatamorgana, wekt al evenzeer bittere stemmingen. Het is de kunst en de gave van moderne dictators, de gedachten, die de menigte beheerschen, te gevoelen, ook als de uitingen ervan niet tot hen kunnen doordringen. Dat is het geheim van hun opkomst. Mussolini hoeft het gemopper niet te hooren, om te weten dat het bestaat. Hij voelt zijn greep op het volk verslappen. Op zijn schouders drukt de overzware last van hetgeen hij ondernomen heeft en van hetgeen hij het lot, tegen alle redelijkheid in, en ondanks de beperktheid van de middelen waarover hij beschikte, wilde afdwingen; even zwaar als hij op de schouders der menigte drukt. Er is zeer zeker een tragedie-Mussolini. Hij heeft steeds vrees gehad voor den ouderdom, die hem zou kunnen verhinderen zijn werk te voltooien. En hij had goede redenen, een vroegtijdig intreden daarvan te verwachten. Toen hij vijftig jaar oud werd, mocht men in Italië daarvan geen gewag maken. Nu heeft Hitler, door een hartelijk telegram, de wereld aan den vijfenvijftigsten verjaardag van den Duce herinnerd. Mussolini wil zich, ter onderdrukking van eigen twijfel en den twijfel van anderen aan zijn krachten, vitaler en machtiger toonen dan ooit. Daardoor echter dreigt hij te vervallen tot de grillen van een Caesar, die de karikatuur zijn van de waan van een
| |
| |
Caesar. Hoort zijn plotselinge ontdekken van een rassenleer voor Europeesch Italië daartoe, nadat hij vroeger nooit anders dan bijtenden spot en woorden van minachting over heeft gehad voor de Duitsche rassenleer en de uitingen daarvan. Er zijn echter nog veel duidelijker verschijnselen. Nero en Calligula kunnen zich overtroffen voelen door een Caesar, die zijn hoogste dienaren door al dan niet brandende hoepels laat springen, of over rijen van bajonetten. Ondanks zijn Narcissusaard is Nero niet op de gedachte gekomen, zich tot den gordel naakt voor de zijnen te vertoonen, gelijk Mussolini deed, toen hij zich, staande op een dorschmachine en sprekende voor de microfoon, liet fotografeeren, opdat de zijnen hem niet slechts door de radio zouden hooren, maar ook een voorstelling zouden krijgen van de kracht van zijn figuur. En men kreeg te zien het weinig aesthetisch bovenlichaam van een te vet geworden zuiderling, en een, in hartstocht verwrongen gezicht. Deze foto illustreerde, feller nog dan eenige karikatuur dat zou vermogen, de verdwazing van dezen nieuwen, in de greep van innerlijken twijfel geraakten Caesar.
Vergelijken wij de twee groepen, waarvan Cordell Hull heeft gesproken, dan kunnen wij op dit oogenblik een groot verschil in kracht constateeren, een verschil dat wellicht groot genoeg is om het gemis aan strijdwoede der redelijken goed te maken. Maar aan den anderen kant zien wij moeilijkheden, stemmingen en psychische verschijnselen welke voor de wereld het gevaar doen voortduren van een uitbarsting. De dictatoren dreigen ten gronde te gaan aan hun eigen streven en beleid. Zij bevinden zich, tengevolge van eigen daden, als in een belegerde vesting. Zullen zij daarin ondergaan, zonder een desperate uitval nog te hebben gewaagd? Dat is de schrikkelijkste vraag van dit oogenblik.
|
|