kere en barsche schippersroman). Hier kon zij objectiever zijn, zij zag het schrijnend probleem meer in de ruimte, met menschelijke mildheid, en zonder persoonlijke uitdagendheid en rancune. Doch deze uitdagendheid won veld naarmate zij meer werd aangevallen. ‘De Zondaar’ ontstond met daaraan annex een litterair schandaaltje. Het werd een verbeten, hopeloos boek, omdat het voor een deel onecht was, onecht van materie en verwrongen van bedoeling. Met calvinistische koppigheid deed zij dit in ‘Naakte Waarheid’ nog eens over, en dit werd een wroeten in vuil, niet omdat zij aan dit vuil behagen vond, maar omdat zij het publiek wilde trotseeren in een woedend verzet. Zij voelde zich miskend in de
waarachtigheid van haar aanklacht, en daarom forceerde zij deze aanklacht tot bijna-pornografie en bijna-onwaarschijnlijkheid. Zij redde zich uit deze kramp-van-gelijkhebben in een ander boek, de Marker-roman ‘Tijne van Hilletje’. Dit boek doet aan als uit een droom geschreven. Het heeft er helaas ook de ordelooze overdadigheid van. Maar welk een meesterwerk ligt er in verborgen, als goud in steen - in woordenklompen beter. De beschrijving der overstrooming is in den letterlijken zin onwerkelijk van oerkracht en blind geweld. En in dit boek dringt ook de andere nood van haar leven zich sterker naar voren: de nood om God, die angst voor God is, door schaarsche oogenblikken van ijle extase niet verzoend. Is God liefde? of leeft Hij in den brullenden storm en straft Hij lusten en zonden, waar de mensch toch, zegt haar andere Ik hardnekkig, zijn aardsche recht op heeft? Maar voorloopig kon zij haar siddering voor den Tijger van het Oude Testament, die steden en volken verdoemt zonder aanzien van personen en van welk hunkerend leven ook, niet meester worden.
Ja, God is liefde, heeft zij na haar huwelijk juichend geantwoord en geweten. Maar dit betreft de kern van haar kunst niet meer. Zij ging toen leerarend uit. Ook nu weer hartstochtelijk gedreven.
Zeker is dit: wat er verwrongen en vreemd was in deze van aanleg zoo groote kunst, in dit zoo groote en zwoegende hart, was de tragische uitwerking van een schuld, die de hare niet was. Maar van hen die haar voorgingen in het kleine sombere stadje aan de zee.