De Stem. Jaargang 18(1938)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 903] [p. 903] Verzen Door Eric van der Steen Nachtelijk fluiten op de kade In Juni, drie uur 's morgens, werd ik wakker, niet door het noordelijke regenlicht, aan zon noch maan ontsprongen, o, ik wist: in midden Juni wordt de nacht niet donker - De zeilen zijn gestreken door de barken, de mast is ingehaald, het werd wind-stil: vier zwanen rusten op hun spiegeling - niet daarom zouden nu mijn droomen stokken - Er klonk een fluiten, melodieus, voor leed en verlangen zoo hoog, dat het niet verijlde, zoo onweerstaanbaar helder, zóo ver-af, dat ik wie naast mij sliep weer ging vergeten en droomde dat ik uit de haven zeilde, maar dat zij deze vlucht nimmer vergaf. [pagina 904] [p. 904] Tristitia Tristitia, de bruine bijen zoemen zoo zoet als bitterste herinneringen die zijn te zeggen niet en niet te zingen en 'k wilde dat ik U anders kon noemen. Tristitia, de witte en purpren bloemen van bruidsboeketten en van rouwseringen, de onbestovenen voór zij vergingen, zijn bruin als bijen, die heur honing roemen. De regen zal Uw laatste honing zijn, nu gronden geuren, beursch en rood als wijn, de planten van de aarde zich ontbinden, kantelt een kruik, tot in de ziel gevuld met droefenis: de boete en de schuld dat ik U liefhad en U niet beminde. [pagina 905] [p. 905] In mei Het waaien dat haar borst beweegt is zalig en wordt nooit een zucht, als sneeuw in Mei, seringen wit, haar tanden zoo zij lachen mogen; schemering kwam tot heur haar gevlogen en slaapt er, maar niet in haar oogen, van zomersterren hield hun licht, haar stem van merels 't hemelhooge. Blad-bruine armen, blank van binnen, koel, warm en zacht om te beminnen, wie schonk haar mij, mijn brood, mijn Oosten? Groene oogen die de nymphen grieven, o wangen, o mijn lieve, lieve - wie, als de dood roept, zal mij troosten? Vorige Volgende