| |
| |
| |
Strekkingen
Door C.L. de Ligt-van Rossem
VIII
In ‘De Stem’ is naar aanleiding van Huxley's literair werk, in het bizonder van ‘Eyeless in Gaza’, de aandacht gevestigd op wat men zijn bekering zou kunnen noemen. Sedert enkele jaren is hij een der voormannen der engelse vredesbeweging, en heeft op dit gebied al heel wat gepubliceerd. Behalve verschillende brochures voor de Peace Pledge Union, schreef hij in 1936 een kleine ‘Encyclopaedia for Peace’ en in 1938 een werkelijk encyclopedisch werk ‘Ends and Means’. De schrijver stelt daar een onderzoek in ‘naar het karakter van idealen, en de methoden om ze te verwerkelijken’.
Zijn grondstelling is, dat gewenste resultaten niet kunnen worden bereikt, indien doel en middelen niet met elkander in overeenstemming zijn. Huxley hecht, evenals we dit zagen bij Krishnamurti, grote waarde aan awareness, bewustwording of inzicht, waarbij ook het gevoel en de wil, dus de hele mens betrokken is. Hoe wijs vindt hij de Boeddhisten, die onbewust-zijn tot een der grootste zonden rekenen! In tegenstelling echter met Krishnamurti, die, enigszins eenzijdig, het heil alleen ziet in een persoonlijke verandering door het opgeven van het Ik, waaruit dan vanzelf een algehele verandering van de samenleving zal volgen, ziet Huxley veel evenwichtiger, de onophoudelijke wisselwerking tussen de ontwikkeling van de enkeling en de ontwikkeling van de maatschappij. Het gaat niet aan, zegt hij, al het verkeerde in de hedendaagsche samenleving terug te brengen tot één enkele oorzaak. Dit is een al te simplistische kijk, die de waarheid verwringt.
Het doel waarheen de mensheid streeft, is voor ieder duidelijk, zegt Huxley. Van Jesaja tot en met Marx waren alle profeten het er over eens, dat eenmaal de tijd zal aanbreken,
| |
| |
wanneer vrede en vrijheid, gerechtigheid en broederschap op aarde zullen heersen. De middelen om dit te bereiken geven echter meer moeilijkheden. De voorstelling die men zich maakt van de ideale mens, is, evenals alles, aan mode onderhevig en verandert in verschillende tijden van aspekt. Tenslotte bestaat er tussen de verschillende opvattingen toch overeenkomst, aangezien sinds 3000 jaar voor alle wijzen en profeten de ware weg die was van non-attachment, het los zijn van de dingen, eerste voorwaarde tot zelfbevrijding. Ook is het, meent Huxley, duidelijk, dat werkelijke vooruitgang, vooruitgang is in naastenliefde. De questie is nu, hoe de tegenwoordige maatschappij, waarin juist een al groter gebrek heerst aan menselijkheid, veranderd kan worden in de normale samenleving, waarvan de wijzen en profeten spreken. Dit te onderzoeken is het doel van ‘Ends and Means’ dat voor een groot deel, zoals de schrijver het uitdrukt, een soort kookboek met recepten voor sociale vernieuwing zijn zal.
Daar de maatschappelijke ongerechtigheden vele zijn, zal ook de genezing op verschillende gebieden gezocht moeten worden: zowel op het terrein van politiek, ekonomie, opvoeding, godsdienst en wijsbegeerte, als op het gebied van het persoonlijk gedrag. In tegenstelling met Krishnamurti die zijn medemensen van alle tradities, geloven en gewoonten tracht los te maken, hecht Huxley grote waarde aan goede tradities en gewoonten, en ook aan wat hij noemt preventive ethics, het voorkomen van moeilijkheden door het scheppen van omstandigheden, waarbij ongunstige karaktertrekken, zoals zelfzucht, machtsdrift, gewelddadigheid, enz. geen, of zo min mogelijk, kans krijgen zich te ontwikkelen, terwijl daarentegen de goede kanten in de mens, hulpvaardigheid, zelfopoffering, samenwerking worden gewekt en gesterkt. ‘Gelegenheid schept de dief, maar evenzeer een goed mens.’ Intussen moet men een karakterverandering die onbewust plaats vindt en alleen berust op gunstige omstandigheden, zonder dat ook het inzicht en de wil er bij betrokken zijn, niet overschatten: zo'n verandering is zelden fundamenteel. Wanneer een traditie bestaat zoals b.v. in Engeland die wreedheid tegengaat, heeft dit ongetwijfeld invloed op de behandeling van kinderen, dieren en hulpbehoe- | |
| |
venden. In de engelse koloniën echter merkt men van die traditie niet veel meer!
Toch is het tegengaan van gewelddadigheid in al zijn vormen voor Huxley een eerste eis voor het verkrijgen van diepgaande sociale hervormingen. Wanneer het geweld eenmaal is aanvaard en wordt gebruikt, is het zeer moeilijk er weer van terug te komen. Hoe meer geweld, hoe minder kans van slagen, omdat nu eenmaal een doel niet kan worden bereikt met verkeerde middelen. Ook werkt geweld door, en schept konsequenties die men aanvankelijk niet voorziet: aan de napoleontische oorlogen dankt bijna de hele wereld nu de konskriptie; de wereldoorlog maakte ijzeren diktaturen mogelijk, enz.
Gezien de menselijke behoudzucht, acht Huxley het wenselijk om in sociaal opzicht zeer voorzichtig te werk te gaan en geen verbeteringen te forceren, al zijn ze nog zo gewenst, wanneer de meerderheid van de mensen deze psychisch niet aan kan, omdat dit verzet of opstand uitlokt, die alleen weer gewelddadig kan worden onderdrukt. De schrijver herinnert aan de egyptische koning Achnaton die met zijn maatregelen zijn tijd te ver vooruit was en tevergeefs trachtte aan zijn volk vernieuwingen op te dringen. Veel wijzer is het middelen aan te wenden, waarmee men reeds min of meer vertrouwd is en die al worden aanvaard, zoals thans b.v. koöperatie, produktieve associatie en andere bestaande instellingen en methoden, wier werkzaamheid kan worden uitgebreid en ten goede beïnvloed. Een beter belastingstelsel en hogere successierechten, kunnen z.i. het invoeren van een maximum inkomen of bezit mogelijk maken. Kleine, geleidelijke veranderingen dus. Dezelfde voorzichtige taktiek geldt echter ook voor absoluut noodzakelijke, diepgaande hervormingen. Om b.v. de kapitalistische maatschappij te veranderen is een verbetering van het produktiestelsel noodzakelijk, waarbij de winst wordt uitgeschakeld. Daartoe is het tenslotte alleen nodig de grote ondernemingen te hervormen, terwijl de kleine kunnen blijven bestaan. Uit deze voorbeelden blijkt, hoe Huxley, typisch Engels, altijd wegen tracht aan te geven, die geen hevige oppositie zullen wekken, maar aansluiten bij wat psychisch mogelijk is.
Behalve dat de geestelijke sfeer in harmonie moet zijn met de
| |
| |
in te voeren sociale verbeteringen, mogen ook de politieke verhoudingen en de te gebruiken middelen er niet mee in strijd zijn. Onder een diktatoriale regering, die uiteraard onwetendheid, passiviteit, angst en volgzaamheid kweekt en tevens gezags- en machtswellust wekt, kan welke goede sociale vernieuwing ook, nooit leiden tot vrede, recht en samenwerking van vrije, aktieve en welbewuste persoonlijkheden. Ze leidt onvermijdelijk tot onderdrukking, geweld en waarschijnlijk gewapende opstand. Het is daarom duidelijk, dat de weg tot verbetering van de maatschappij in politiek opzicht alleen die zijn kan van decentralisatie en steeds meer zelfregering. Self-government is een van de centrale begrippen van Huxley's sociale opvattingen.
Is hiervan echter wel iets te verwachten in landen die zich stelselmatig voorbereiden tot oorlog? Oorlog en oorlogsvoorbereiding kunnen alleen doelmatig werken in een sterk gecentraliseerde staat. Hieruit volgt, dat een land dat zich met alle macht wapent, uiteraard ophoudt demokratisch te zijn, terwijl anderzijds een gecentraliseerde, totalitaire staat weer een groter gevaar inhoudt voor oorlog.
Huxley ziet hoe in de tegenwoordige maatschappij iedere grondige sociale hervorming vastloopt op oorlog en oorlogsvoorbereiding. Hij gaat na wanneer en hoe de oorlog is ontstaan en vraagt zich af, of het verband tussen kultuur en oorlog noodzakelijk, onontkoombaar is? Hij troost zich met de gedachte, dat de menschelijke ‘natuur’ zo soepel is, dat er geen reden is, waarom we ons niet zouden kunnen verlossen van de oorlog, wanneer we dit werkelijk wensen, en op de goede manier te werk gaan, evenals we immers verlost zijn van de vervelende noodzakelijkheid om iedere keer, dat een maîtresse, echtgenote, of vrouwelijk familielid zich laat verleiden, een ‘crime passionnel’ te begaan. Al de tot nu toe bestaande en officieel erkende middelen tot oorlogsverhindering, lijden aan de een of andere van de twee hoofdeuvelen: of ze zijn wezenlijk verkeerd en kunnen dan slechts verkeerde resultaten voortbrengen, zoals een eventueel politieleger, dat niets met politie, maar alles met een leger te maken heeft, of de sankties in het volkenbondspakt, die eerder als een nieuw oorlogsgevaar te beschouwen zijn dan als een middel tot vrede; of wel het zijn goedbedoelde instellingen, die evenwel
| |
| |
niet in staat zijn iets van belang uit te richten, hetzij omdat er een verkeerd gebruik van gemaakt wordt, hetzij omdat ze stelselmatig worden gesabotteerd: het Haagse Gerechtshof, ontwapeningskonferenties enz.
Wanneer dus officiele instellingen en politici niet bij machte zijn, om ons nader tot de vrede te brengen, blijft er, konkludeert Huxley, niets anders over dan dat individuen en groepen de nodige veranderingen teweegbrengen. Maar hoe? Geweld brengt stelselmatig weer nieuwe vormen van geweld voort, en de pogingen om verbeteringen in te voeren door ze met geweld op te leggen, zijn bij voorbaat gedoemd tot mislukking. Hieruit volgt, dat alleen niet-gewelddadige middelen het gewenste resultaat kunnen waarborgen, en daaruit volgt weer, dat de publieke opinie de hervorming gunstig gezind moet zijn. Vandaar het grote belang - maar ook gevaar, alles kan immers ten goede en ten kwade worden gericht - van propaganda, reklame en suggestie.
Aldous Huxley heeft zoeven voor de film een satire geschreven, bijwijze van waarschuwing, op het reklamewezen; in verband waarmee hij nu in Hollywood is, waar zijn senario waarschijnlijk in beeld zal worden gebracht. En zonder twijfel zullen de lezers van ‘Brave New World’ zich nog zijn benauwend vizioen herinneren van een toekomst waarin de mensen dank zij de z.g. weldaden van een intens ontwikkelde wetenschap en techniek, wensloos gelukkig zijn geworden, maar zich niet bewust zijn, dat zij ondertussen zijn doodgesuggereerd en -gekonditioneerd.
De tegenwoordige diktators zijn, wat het laatste betreft, met hun bevolking al een goed eind op dezelfde weg; eerst onderwijs en opvoeding in propaganda gedrenkt, daarna een gekontroleerde pers, gekontroleerde cinema, gekontroleerde literatuur en gekontroleerde radio's. Weldra komt daar de televisie bij. Het zou Huxley dan ook niet verwonderen wanneer nog weer nieuwe, nog meer geperfektionneerde middelen van suggestie zouden worden aangewend. Inspuitingen met zekere chemische stoffen die de slachtoffers weerloos tegen suggestie maken, worden bij processen hier en daar wellicht reeds gebruikt. In ‘Brave New World’ laat Huxley een paar door een toeval aan de eenvormigheid ontsnapte individuen een revolutie beginnen en in ‘Ends ands Means’ ontwikkelt hij
| |
| |
dezelfde gedachte, n.l. het toedienen van een tegengif, een tegensuggestie, door woord en daad, in de zin van voorbeeld, door welbewuste individuen en goedwillende groepen.
Grote behoefte bestaat er z.i. aan schrijvers die typen scheppen welke het jonge geslacht trachten te imiteren. ‘De opvoedende kracht van de literatuur bestaat in hoofdzaak in het scheppen van mytische, historische of fiktieve voorbeelden die men kan navolgen.’ Als zodanig zullen zij opvoeders zijn van een nieuw mensentype, waaronder Huxley verstaat: mensen die intelligentie paren aan goedheid. Jammer genoeg echter, meent hij, zijn de meeste schrijvers nog mensen van de oude stempel. Zelfs wanneer ze revolutionnair zijn, denken ze nog in waarden, die wezenlijk samenhangen met de hedendaagse maatschappij. Grote behoefte bestaat er ook aan mensen die ophouden hun intellekt te misbruiken tot het uitdenken van ‘geperfektionneerde middelen voor verkeerde doeleinden’, zoals uitvinders en technici, die door hun kennis hun regering helpen met altijd groter doelmatigheid massamoorden te organiseren.
Het spreekt van zelf, dat Huxley veel aandacht heeft voor de questie van opvoeding en onderwijs. Alle diktatoren en hervormers immers hebben altijd getracht het jonge geslacht te beïnvloeden. Toch, meent Huxley, is de invloed van de opvoeding dikwijls overschat, evenals door de psychologen de invloed van de eerste kinderindrukken is overdreven. De bewaar- of voorbereidende scholen zijn tegenwoordig meestal uitstekend, de middelbare scholen heel slecht. Toch zien we, dat er van het goede van die eerste scholen heel weinig, maar van het verkeerde van de latere opvoeding veel blijft hangen. Hij vraagt zich zelfs af, of er wel veel zou veranderen wanneer de jeugd tot het eind toe werd opgevoed in een geest van koöperatie en zelforganisatie en ze daarna werden losgelaten in een maatschappij gegrond op hierarchie, concurrentie en maatschappelijk succes. Hij gelooft, dat er een tijd van grote verwarring voor die jonge mensen zou ontstaan en daarna een geleidelijke aanpassing aan de heersende toestanden en opvattingen. ‘Het praktische leven is de degelijkste van alle leermeesters.’
Wat is nu eigenlijk te verstaan onder goede opvoeding? In ieder geval alles wat leidt tot vrijheid, gerechtigheid en vre- | |
| |
de. Wanneer we zien, dat militarisme en passieve gehoorzaamheid het gevolg zijn van uiterlijke dicipline en onderdrukking, bestaat dus goede opvoeding in het tegenovergestelde: het wekken van zelforganisatie, vrije samenwerking en verantwoordelijkheidsgevoel. In het algemeen moet de opvoeding worden gericht op non-attachment. Het tegenwoordig onderwijs brengt inplaats van persoonlijkheden, meest slechts papegaaien, specialisten en z.g. intellektuelen voort. Deze laatsten kunnen hun kennis samenvatten en ordenen in een zeker schema, maar dit schema staat geheel buiten het werkelijke leven, en mist het verband met het doel dat de mensheid nastreeft. Werkelijk modern onderwijs behoort rekening te houden met de verschillende typen van mensen, doch hoezeer ook hun belangstelling naar gelang van hun type zal verschillen, één interesse hebben ze allen gemeen, n.l. de mens en de mensheid. Wetenschap en ervaring moeten op menselijke waarden worden gericht. Alle leerstof voor hoger onderwijs moet steeds weer in verband worden gebracht met sociologie, psychologie en moraal.
Het leven evenwel is een geheel en verbeteringen op een enkel gebied zullen niet veel uitwerken, wanneer niet tegelijk grote veranderingen op andere gebieden plaats hebben. Twee hoofdvoorwaarden zijn noodzakelijk voor de verwerkelijking van een betere samenleving, n.l. een gezonder sociaal-economische organisatie en werkelijke vrede. De voorbereiding hiertoe ziet Huxley als het werk van toegewijde personen en van goedwillende groepen. Wanneer men in de geschiedenis de religieuze orden nagaat, ziet men dat er altijd mensen zijn geweest die vaak met grote toewijding en zelfopoffering een taak vervulden van menselijke naastenliefde, die hun medemensen niet op zich wilden of konden nemen: het verzorgen van zieken, het spijzigen van armen, het geven van onderwijs, enz. Huxley ziet nu als taak van toekomstige gemeenschappen, het geven van een voorbeeld voor een nieuwe samenleving. Hij stelt zich kleine produktieve associaties voor, waar een strenge zelftucht heersen zal, en de leden, alvorens ze definitief toetreden, een lange proeftijd zullen hebben door te maken. De omstandigheden in de kleine samenleving zullen zo zijn, dat eigenbelang, bezits- en machtsdrift geen of weinig kans hebben zich te ontwikkelen, terwijl
| |
| |
men zich tegelijk zal oefenen, door middel van meditatie en in alle verhoudingen van mens tot mens en groep tot groep, in los zijn van de dingen en een vreedzaam, bovengewelddadig gedrag. Hij wijst erop, hoe de praktijk hiervan meer en meer veld begint te winnen; op allerlei gebied, gevangeniswezen, behandeling van waanzinnigen, wilden enz., waar men vroeger met dwang optrad, komt men ervan terug, omdat blijkt hoeveel meer met bovengewelddadige middelen kan worden bereikt.
Huxley noemt zich een rational humanist. Wat nodig is, zegt hij, is een praktische moraliteit die in de hele mens doorwerkt, een ethiek die zowel op het gebied van het lichaam als het intellekt, het gevoel en de geest, door middel van sport, opvoeding en onderwijs, religie en wijsbegeerte, alles tegengaat wat verzwakt, beperkt, gehechtheid kweekt, en alles bevordert wat de mens in staat stelt zich open te stellen en zich ‘te verenigen met het oneindige dat ieder in zich draagt’. Liefde en intelligentie zijn de hoofdkwaliteiten; zonder deze zullen de kleinere deugden altijd weer kans hebben om voor een verkeerd doel te worden aangewend. In enkele woorden samengevat is zijn philosofie deze: alles wat bindt en scheidt, is slecht, alles wat verlost en verenigt, is goed, wat, zoals we vroeger zagen, ook Krishnamurti's opvatting weergeeft.
Het is voorlopig moeilijk zich Huxley zelf in een kolonie van humane rationalisten voor te stellen. Ook lijkt zijn philosofie wat betreft de kosmische eenheid wel erg in de studeerkamer uitgedacht. Wie op het land of in de tuin werkt, weet uit ervaring, dat de strijd om het bestaan kosmische eenheid slechts zeer betrekkelijk toelaat. Wanneer er gekweekt wordt, moet er worden gedood. Een eenheidsbeleving met slakken, mollen en muizen en allerlei ander ‘ongedierte’ dat men daarop vernietigt, is van een hypokrisie en vals gevoel, waarvan Huxley de eerste zal zijn om te gruwen. Zelfs Gandhi's geweldloosheid houdt op bij de apen die zijn kultures vernielen. Waarom echter zo ver gegaan? Op het gebied van menselijke solidariteit en naastenliefde is volgens de wijze, die Huxley aangeeft, reeds meer dan genoeg te verwerkelijken.
|
|