De Stem. Jaargang 18
(1938)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 762]
| |
Amerika in de Amerikaanse roman
| |
[pagina 763]
| |
semi-naturalistischeGa naar voetnoot1) voorgangers de stimulans van een grote bezielende inhoud vóór heeft. Dos Passos is uitnemend bewust van de maatschappelijke processen, die de stervelingen vormen en beheersen; en hij is tevens zo volmaakt kunstenaar, dat hij ons geen sociologie voorzet, maar een scheppend werk, waarin de elementen harmonie, schoonheid, zinrijkheid (zelfs in hun jazz-structuur) aanwezig blijken te zijn. ‘Jazz’ in de manier, waarop hij boven ieder hoofdstuk de aanzichten van New York als zulk een modern magiër voor ons oproept: Eens waren er Babylon en Niniveh; ze waren gebouwd van gebakken aarde. Athene was van goud, marmer, zuilen. Rome rustte op brede bogen van natuursteen. In Constantinopel vlammen de minaretten als grote kandelabers rondom de Gouden Hoorn... Staal, glas, baksteen, gewapend beton zullen de materialen voor de wolkenkrabbers zijn. Saamgedrongen op het smalle eiland zullen de gebouwen met de millioenen ogen zich glinsterend hemelwaarts rekken, pyramide op pyramide als witte wolktoppen boven de onweershemel. | |
[pagina 764]
| |
muffe slaaplucht en de ranzige geruchten van de hobbelige ontwakende straat. Trots het speelse virtuozendom, dat deze kleine vurige fragmenten van beschrijvingskunst zouden kunnen doen vrezen, blijkt de roman zelf een boek vol bittere mensenkennis en mensenliefde, gezien door de ogen van een nerveus en scherpzinnig waarnemer, die nergens een direct oordeel uitspreekt over de waanzinnige chaos van samenleving, welke New York heet, maar het des te drukkender door de feiten zelf tot gelding laat komen. Tientallen gestalten worden door de gevoelige intelligentie van dezen auteur voor ons opgeroepen, paupers en millionnairs, schurken en intriganten, burgers en bohémiens, in de ver- | |
[pagina 765]
| |
wikkeling van hun levensgevallen, die in de woelende draaikolk van de wereldstad ongeweten langs elkaar glippen, vluchtige raakpunten vinden, of elkanders noodlot worden. Leest men deze roman met zijn staccato rhythme, dan heeft men doorlopend het besef, dat New York door de literaire kunstenaar slechts op deze wijze beschreven kón worden: in een reeks verspringende flitsende voorvallen, met treffend gedrongen dialoog, in korte samenvattende evocatie's van de stad zelf, die ontwaakt, brandt en bruist, trilt van vuren en signalen, en zelfs in haar slaap nog blijft gonzen van bedrijvigheid: een dynamisch beeld van mensenwee en -drift, tegen de voortdurend zich wijzigende achtergrond van scyscrapers, woonblokken, theaters, drankhuizen, havens, dokken. Als ‘in het leven zelf’ verrijzen personen, om snel weer ten onder te gaan of elders op te duiken, geen ogenblik van stilstand of leegte tussen avontuur en ontmoeting, geboorte en dood; een ongebroken stroom draagt deze veelheid van uiteenlopende wezens, en elk van hen blijft trouw aan aard en fatum, hem door afkomst en omstandigheden meegegeven of opgelegd. - Werd ‘Manhattan Transfer’ een bont en aangrijpend kijkspel, waarbij de ogen en de gevoelens bijwijlen pijn doen van de kaleidoscopisch snelle en kervende indrukken, breder en epischer is de werkwijze van Dos Passos' andere belangrijke Amerika-schildering, ‘The 42nd Parallel’, hoewel men zich zou vergissen met de veronderstelling, dat het jazz-element hierin overwonnen zou zijn. De titel heeft zijn merkwaardigheid. Dos Passos geeft, als sleutel tot het begrijpen van de inwendige bouw, aan zijn roman een vreemdsoortig motto mee, twee passages, ontleend aan een leerboek over climatologie van 1865, welks schrijver vaststelde hoe, naar waarnemingen van de amerikaanse meteorologische dienst, de stormen van de west- naar de oostkust zich in het algemeen begeven langs een lijn, die ruw genomen samenvalt met de twee-en-veertigste breedtegraad. Den op uiterlijkheden tukken lezer zal het zeer zeker niet ontgaan, dat ook de existenties, die Dos Passos hier schept, in hoofdzaak niet alleen op dezelfde breedte worden geleefd, maar zelfs, als de voorgemelde verschijnselen oostwaarts trekken om ten slotte weer te belanden bij het aardrijkskundig eindpunt, dat het vasteland stelt: New York. | |
[pagina 766]
| |
Mac, Janey, Eleanor Stoddard, J. Ward Moorehouse, Charley Anderson... ziehier vijf mensenlevens, wier roman zich in ‘The 42nd Parallel’ voltrekt, vijf amerikaanse typen, die als door magnetische krachten worden weggetrokken uit hun milieu's door de stormen en verborgen stromingen van het gemoed, het instinct, de koppige menselijke aard. In hun struggle for life, hun schommelen en worstelen om het evenwicht vindt de auteur Dos Passos breedvoerig gelegenheid, om een omvattend, van transparante levendigheid fonkelend beeld te ontwerpen van de amerikaanse maatschappij. - De zwervende arbeider en revolutionnair, de geslepen zakenman, het typistetje met haar eenvoudige idealen en sensitieve levensangst, de lichtelijk hysterische in ‘kunst’ en ‘verfijning’ afgereageerde decoratrice, de alledaagse volksjongen en baantjesjager, zij allen worden met de strakke levenshumor en de ongelooflijke milieu-kennis, die Dos Passos zich blijkbaar heeft kunnen verwerven, door alle schokkende en ook zielige spelingen van lot, toeval en veroverde kans langs de breedtegraad van hun bestaan naar voor sommigen een voorlopig, voor anderen beslissend doel geleid. Rustig verhalend concentreert Dos Passos niettemin op elke bladzij een boeiend stuk menselijk bestaan; geen oogwenk sleept deze kernachtige stijl, al heeft zich het jazz-element hier zichtbaar afgescheiden van de ‘kroniek’. In twee parallel lopende verbanden namelijk die de epische telkens doorkruisen, de ‘Newsreel’ en ‘The Camera Eye’, zette Dos Passos het overpersoonlijk bestanddeel van gedachten, die de schepping van de roman begeleidden, apart: beide een weergave van de indrukken ener sensationele persdienst, zoals die door jaar en dag chaotisch in de hersens van de lezers blijven hangen, afgewisseld door pathetische en expressionistische scraps of life van merkwaardige tijdgenoten, die 's schrijvers bewustzijn bezig hielden, mèt de herinneringen aan jeugd-ervaringen, die als uit het onderbewustzijn oprijzen. Men mag in deze aantekeningen van 's kunstenaars zielsdagboek de invloed erkennen van Joyce e.d., veel meer dan curieus zijn ze niet, en zeker niet van belang als maatstaf bij de waardering van Dos Passos als kroniekschrijver van zijn tijd en land. Van belang blijft het, dat deze onsentimentele geest de amerikaanse toestanden zo synthetisch kon weergeven; van belang is het psy- | |
[pagina 767]
| |
chologisch doorzicht, waarmee hij zoveel onderscheidene karakters tot in hun laatste beweegredenen weet te volgen, de forse en sensitieve volkomenheid, waarmee hij de tegen conventie en staalharde geldmoraal worstelende mens ten voeten uit voor ons laat leven. Tegenover deze artistieke grootheid, het helder en innerlijk zeker geroerde scheppingsvermogen van John Dos Passos staat het talent van T.E. Stribling onbewogen als een man met marionetten tegenover een schepper van mensen. Of, om aan het kwaliteitsoordeel te ontsnappen, dat onbedoeld, maar onvermijdelijk in zulk een vergelijking ligt: bij Stribling is de zakelijkheid, die bij Dos Passos in zulk een beheerst-aesthetische vorm verschijnt, ook van haar laatste franje ontdaan, en ontnuchterend als een dagbladbericht geworden, tot een simpel matter of fact. Geen taal of teken van menselijkheid en schoonheid is er aan het in dodende corruptie en zelfzucht verstarde bestaan van Stribling's amerikaanse burgerij. Nemen we een boek als ‘The Sound Wagon’ - de roman van een politieke carrière - dan schrikt men bijna terug voor de grimmige eenzijdigheid van dezen auteur, die niet minder dan Dos Passos zijn milieu's kent, en wiens sujetten in elk opzicht worden gedreven en geleefd door de vernielzieke krachten van het kapitalistisch systeem. Geen psychologie in de zin van het naspeuren en thuisbrengen van de persoonlijkheid - geen vormverfijning in de dialoog, geen geraffineerde tekening van stad of streek; bruusk en schor is Stribling's toon, hard de toets van zijn tekenstift, geen respijt gunt hij zich voor een schilderend moment; hopeloos wit-en-zwart is zijn zielsgebied, en toch... ook hij geeft Amerika. ‘The Sound Wagon’ is de geschiedenis van politieke misdaad en misdadige politiek in de V.S.; de geschiedenis van een wereld, waarin de onpersoonlijken en kleurlozen in massa achter de sluwen aanlopen, waarin de regering een verzameling van massa-poppen is, door onzichtbare handen in alle bochten en grimassen gedwongen, die van ver op een eigen leven lijken. Bankschandalen en omkoperij, verkiezingszwendel en onderwereldpractijken vormen de drijfkrachten in dit ontstellend relaas. De hoofdpersoon van de roman, het advocaatje zonder practijk, Henry Lee Caridius, is een onbedreven en onbeduidend mens, en niettemin ver- | |
[pagina 768]
| |
vuld van een vaag ideaal, waarmee hij op straat als verkiezingsredenaar poogt te werken: de oproep tot politieke zelfhandhaving van de amerikaanse ‘middle-class’ tegenover het rode gevaar, maar voornamelijk tegen de willekeur van de plutocratie. Te dom om ook maar enige kennis te bezitten van de samenhang der feiten, en niet beseffend, dat alle politiek een strijd om macht en invloed is, wordt hij het slachtoffer van de listen der kapitalistische kliek in zijn stad. Zij brengen hem, geheel tegen zijn verwachting, in het parlement, en krijgen hem door het verschaffen van een senatorschap, verstevigd door een bankconto, geheel in handen. Zielig politicus als hij is, wordt hij nu in allerlei commissies gehesen, waarin hij malgré soi de belangen van de moderne roofridders helpt verwezenlijken. Met een satanische vanzelfsprekendheid volgt zijn inlijving in de gelederen van de ‘vijand’, zijn sociale, erotische en economische ontreddering, totdat het moment aanbreekt, waarop hij rijp is voor de ondergang, die dan ook prompt volgt bij zijn eerste poging, om de gemaakte vergissingen en stupiditeiten te herstellen. In alle afzichtelijke feitennaaktheid is ‘The Sound Wagon’ - het letterlijk schreeuwend symbool van koopbare reclame en invloed - een onthulling van Yankee-mentaliteit, waar de geest van Babbitt bleekzuchtig bij wordt, en omschrijvingen als satire of caricatuur te welwillend klinken. Geen zweempje van menselijke fierheid, waardigheid of humor blijft er over in de schepselen van Stribling's roman, die waarschijnlijk beter dan alle gedocumenteerde klachten aangaande zedenverwildering en finantiële zwendel een inzicht geeft in de barbaarse praktijk van iedere geldheerschappij, inzonderheid die van de Verenigde Staten. Stribling's boek van politici en racketeers, dat tussen Megapolis en Washington speelt, heeft ons, zonder dat er overigens door de auteur ook maar één regel druks wordt verkwist aan stad- of landbeschrijving, naar de oostkust gebracht - de ‘oude’ Verenigde Staten, waar namen als Maryland, Virginia, Delaware, Pennsylvanië etc. ogenblikkelijk gedachten oproepen aan het fabelig verleden van kolonisten en landveroveraars. Hier ligt het gebied, dat door Joseph Hergesheimer bij voorkeur wordt gekozen als achtergrond voor zijn visie op Amerika zoals het was en is. | |
[pagina 769]
| |
Over deze verfijnden stilist lopen de gevoelens uiteen; men noemt hem afwisselend een aestheet, een romanticus, een eroticus, en heeft in 't algemeen een neiging om zijn romans te beschouwen als het decadent spel van een man, die zijn grauwe omgeving moe is en zich daarom verliest in het bonte, hevig levende en dikwijls min of meer zelfgeschapen verleden! Het wil me voorkomen, dat men Hergesheimer, trots de romantiserende bestanddelen in zijn rijk oeuvre, met een dergelijke karakterkenschets al heel eenzijdig en haastig veroordeelt, en speciaal het cultuur-historisch element in zijn boeken sterk onderschatGa naar voetnoot1). Behalve de aanwezigheid van dit element uitte zich toch ook zijn hard realisme, b.v. in ‘Tampico’, de mexicaanse petroleum-roman, of ‘The party dress’, waarin Hergesheimer de ‘betere standen’ van Amerika met hun luxezucht en overleefde moraal onverbiddelijk aan onze critiek overlevert; voldoende bewijzen, dat deze schrijver zich niet louter een roes droomt aan de hartstochtelijke levensstijl van de oude federalisten of het liefdeleven van interessante hetaeren. Een feit is het, en een voor velen blijkbaar misleidend feit, dat Hergesheimer in zijn weergave van mensen en toestanden zoveel waarde hecht aan het aesthetisch detail. Bijna physiek is deze behoefte, om de plooi en de snit van een gewaad, de bekoring van een parfum, gebaar, lach en spraak van zijn sujetten voelbaar te maken. Het behoort allemaal voor hem tot de wezenlijke bestanddelen van de persoonlijkheid; evengoed vermeit hij zich in het decoratief onbezielde, de rinse vlezigheid van een appel, de glans van stromend water, zon op het loof, de bloem van een oude wijn in een fijngeslepen glas. Zijn talent is het, uiterlijke en innerlijke reacties | |
[pagina 770]
| |
in hun extreemste vormen te kunnen verbinden. Snobbisme? aesthetische afdwaling? Mogelijk; maar dan zeker op volmaakte wijze opgenomen in het totale beeld, dat hij wenst te ontwerpen, en waarvan het laatste doel steeds iets méér zal blijken. Dank zij Hergesheimer's rijke verhaalkunst, de romaanse levenskracht van zijn taal en de zwier van het exotische moment, heeft het Amerika, dat in zijn boeken verschijnt, op het eerste gezicht al heel weinig gemeen met dat van een Lewis, een Lewisohn, een Dos Passos, zó zeer verschuilen zich de motieven achter de (overigens ook weer óngermaans beheerste) stylering van gebeurtenis, beeld en kleur. Gaan we echter nauwkeuriger de keus van deze motieven na, dan vinden we hier niet minder dan bij genoemde schrijvers kroniek en feitelijkheid, ja, dan treft het zelfs, hoe zorgvuldig Hergesheimer zijn onderwerp moet hebben bestudeerd, om in zo talloze zuivere kleinigheden zijn kennis van historisch en modern Amerika te kunnen laten fonkelen. Nemen we, als een van zijn eerste romans, ‘The three black Pennys’, geschiedenis van drie stadia in een industriëlen-familie, waarin nu en dan een ‘donker’ karakter verschijnt, in wie de ‘heroïsche eigenschappen’ van het staal als het ware worden verpersoonlijkt. Belangrijke achtergrond van deze roman is de staalfabricage zelf, zoals die in een paar eeuwen van handwerk tot mechanisch reuzenbedrijf uitgroeit. De Smeltoven, de Smidse, het Metaal, heten vol omvattende zin de drie boeken, die deze overgangsstadia beschrijven, welke zowel de omwenteling in de industriële processen als in de menselijke ziel op klare frappante wijze in het licht stellen. In het oude 18-eeuwse bedrijf zit nog een vulcanisch duistere bekoring: De Smidse, een lang afdak langs de rivier, was aan de tegenoverliggende zijde open; een grensgebied van rossig walmende schemer met diepten vol gesmolten gloed, daverende geluiden. De borrelende witte vuurharten van drie opgestapelde overdekte haarden werden met lange ijzeren staven onophoudelijk levend gehouden door zwartgeblakerde glimmende gedaanten. Bij tusschenpozen werd een gloeiende stang teruggetrokken uit het vuur en in een bak met water gedompeld; een wolk van spokige stoom vloog dan op, waarbij het gezicht van een of anderen smidsman een oogwenk in vlam werd gezet als een koperen masker. Een roetige lantaarn hing boven het aambeeld, het magere licht ervan viel op de zware | |
[pagina 771]
| |
kop van de voorhamer, die rechthoekig neerhing van een draaibare kamradinrichting, in de muur gemetseld. Nuchterder, omvattender, de afstand tussen mens en mens met de jaren vergrotend, wordt het aartsvaderlijk bedrijf; harder degenen, die het beheersen; het gevoelsleven schijnt met der tijd evenzeer het vulcanische te verliezen, tot de industrialisering van de 20ste eeuw het concrete business-type schept, van wien men geen abrupt uitbarstend of zelfs heimelijk smeulend gevoel meer hoeft te verwachten, enkel maar de rechtstreekse uiting van willen en bedoelen. Vermechaniseert zich zo het mannenleven, niet minder sterk antwoordt het vrouwentype op de uiterlijke bestaansrevolutionnering. Is ze nog in het eerste deel de frivole 18-eeuwse, werelds vrijmoedig wel en zich van haar sexuele overmacht op den man bewust, speelt ze de courtisane tegen de achtergrond van vermoeide wuftheid en Händel's Water Music, ze richt toch alle levensaandacht op de verovering van dien man, wiens slavin, geliefde en vrouw ze zal zijn. Het tweede deel brengt de volledig kapitalistisch ingestelde liefdesmoraal, de vrouw gebonden aan de burgerlijke bezitsopvatting, die ongereptheid van haar eist, en tevens het angstvallig terughouden van haar gevoelens verwacht; terwijl in het laatste boek de vrouw al niet meer de ondergeschikte tegenspeelster van den man is, maar haar zakelijk en amoureus levensplan naar de hoogste wet van het ‘ieder voor zich’ met een kalme doeltreffendheid poogt te verwezenlijken, hetgeen in de roman zelfs plas- | |
[pagina 772]
| |
tisch wordt aangetoond door de derde ‘donkere’ Penny... een vrouw te laten zijn! Ziehier het cultuurbeeld van enige historische vormen ener bezittende amerikaanse groep, uitmuntend door bondigheid, kleurigheid en inzicht. Heeft ooit een burgerlijk auteur, een romantisch aestheet het aangedurfd, de algemeen-menselijkheid zó feitelijk te logenstraffen als de decadent en romanticus Hergesheimer het in ‘The three black Pennys’ doet? Gebonden aan zijn milieu - het burgerlijk aristocratendom van de V.S. - overschrijdt Hergesheimer verre de begrensde horizon van zijn helden en heldinnen, door onophoudelijk de zwakheid, de betrekkelijkheid, de gebondenheid aan maatschappijvorm en -groei aan hen te demonstreren, voor 't overige met alle gecharmeerde voorkeur voor hun zeden en levensopvatting. Dit historisch inzicht is het ten slotte, wat hem bewaart voor een nutteloos literatendom; stuk voor stuk moeten zijn romans bijdragen worden genoemd tot de cultuurgeschiedenis van Amerika. Bekijk ‘Java Head’, dat ander relaas van een bezittende groep: de rijke reders van de voormalige bloeiende haven Salem, die hun china clippers de wereld inzenden. ‘Java Head’ is een roman uit de vorige eeuw, uit de dagen, dat in de scheepvaart het zeil verdrongen werd door de stoommachine - een aflossing van generaties als het ware, die in het boek haar meesterlijke terugslag vindt in het vader-zoon geschil, dat naar aanleiding van deze technische omwenteling broeit en uitbarst. En mèt dat ingrijpende technische verschil komt er ook in dezelfde familie het morele conflict, het conflict tussen gevestigde burgerlijke norm en de rebellerende cosmopolitische opvatting, die de rassenmoraal durft aantasten: een andere zoon uit China terugkerend, brengt als wettige echtgenote een mandsjoerijse vorstin mee naar Amerika, die in het wereldje van broers en schoonzusters en medeburgers een gechoqueerde ontsteltenis te weeg brengt. Omgeving, ‘geval’, personages geven Hergesheimer ook hier weer volop kans, om zijn verbeelding in alle tinten der prachtlievendheid te laten iriseren. De glorie van de koopmanshaven, de schoonheid en weelde van de als zeldzame bloemen gekoesterde vrouwen, de exotische vreemdelinge, die in deze overdadige omgeving neerstrijkt als een tovervogel in een sprookje... het zijn motieven van goud- | |
[pagina 773]
| |
draad en juwelen, welke door Hergesheimer met verliefde zorg in het ernstig gewaad van het verhaal worden geweven. Maar al ruiken wij de tropische aromata van de kostelijke sigaren en de rhum, die de mannen genieten, al ritselen en bloeien de gewaden en hangt er een voorname aura van parfum om de babbelzieke dubbelzinnige vrouwenkransjes, de zin van dit alles (o Huizinga!) is meer dan een wereldvreemd narcotisch welbehagen aan het andersoortige. ‘Java Head’ is weer de roman van een machtig maatschappelijk verschijnsel, dat toestanden en gemoederen revolutionneert, en zich onder het pronkende masker doet kennen als geboren uit een felle werkelijkheid. We noemden reeds hierboven die andere ‘zedenkritiek’ op de amerikaanse geldaristocratie: ‘The party dress’. Dit boek speelt in de huidige tijd, en geeft een onbarmhartige studie van de (vrouwen) mentaliteit na de oorlog. Nina Henry, al niet meer jong - moeder van twee bijna volwassen kinderen - beleeft de, in zovele burgerlijke romans een rol spelende, gevaarlijke leeftijd. De parijse avondjapon, die ze heeft laten maken, en die bij het passen steeds een ‘diepe gevoelsverwarring’ in haar teweeg brengt, omdat ze de macht van haar rijpe schoonheid in ‘gedurfde volmaaktheid’ onthult, is haar een onbewuste prikkel, om van het leven nog ééns een groot meeslepend liefdegeluk te verwachten. Het boek beschrijft van phase naar phase haar kortstondige opstand tegen het leven van platvloerse denkbeelden en gemakkelijke luxe, dat ze leidt: ze wil niet, als haar man en zijn kennissen, die allerlei flirts en verhoudingen hebben met vrouwen van hun eigen moedeloze oppervlakkigheid, den eersten den besten tot man friend. Zij is de vrouw, die aan de standaardizering ontsnappen zal! Haar minnaar vindt ze in de figuur van Chalke Ewing, wijsgerig schoonheidszoeker en teder cynicus, met wien ze de aanvang van een erotische gevoelsstorm doorleeft. Ze is trots op zijn levenshouding, zijn genadeloze critiek op het burgerdom, zijn individuele moraal, zijn broos lichamelijk type, dat in alles afwijkt van het gangbare. Maar Nina Henry blijkt zich in de magische kracht van de avondjapon vergist en de maatschappelijke binding van de standaardizatie te hebben onderschat: er is voor haar en haar soortgenoten geen bevrijding uit de groep. | |
[pagina 774]
| |
Als Chalke bij een spoorwegongeluk sterft, voelt ze zich, als enig mogelijke reactie op dit leed, teruggedreven naar man, kinderen en vrienden, naar de oppervlakkigheid, weelde en reddeloosheid van haar kaste. Aldus Hergesheimer's moraal van burgerlijke immoraliteit; niet hekelend, hatend, maar inwendig hopeloos onder zachte ironie. Want - dit kunstenaarschap herkent zichzelf te goed in zijn voorwerp; uit alle met sympathie en zorg saamgebrachte levensdetails van het doen en laten der welgestelden voltrekt zich het eindoordeel over een klasse, die in de geschiedenis van de mensheid haar taak heeft vervuld. De verleiding, om Hergesheimer's romans een voor een de revue te laten passeren, is ongemeen sterk; we willen echter besluiten met nog eens te wijzen op de petroleum-roman ‘Tampico’, die met ere mag worden genoemd naast ‘Oil’ van Upton Sinclair. Zoals hier de strijd om de macht is uitgebeeld in een vernielende botsing van instincten, waarbij de vrouw de zinnebeeldige rol vervult van de begeerde Fortuna, is er geen plaats voor satire, voor een ongenadig blootleggen van corruptie, schijnmoraal en zakelijk succes als bij Sinclair. Hier enkel de grimmige antagonismen van het bezit, dat de wetten voorschrijft, en de niet bezittenden, die in de olie-hel vechten om het plaatsje in de zon, en hun ellende verdoven met de gebruikelijke soorten van ‘genot’. Alweer ‘burgerlijk gezien’, burgerlijke, d.w.z. mannen van de heersende groep, tot hoofdpersonen makend, gaat ook ‘Tampico’ de grens van het gegeven ver te buiten, en vlamt uit de persoonlijke lotgevallen de waanzinnige contrastwerking van hele groepen op. Het is met een hernieuwd wijzen op deze contrastwerking, dat we de cirkelgang van onze beschouwing over Amerika in de amerikaanse roman willen besluiten. Want Amerika, zoals het is, zoals het uit de beste amerikaanse zedenschilderingen kenbaar wordt, blijft het vaderland van ongewoon hevige tegenstellingen, gelijk we die al in het uitgangspunt van dit artikel aangaven. Het zijn dezelfde chaotische tegenstellingen, welke reeds de eerste realistische romans in Amerika beheersten, en waaraan we een letterkunde danken, die namen als Norris, Dreiser en Upton Sinclair aan kan wijzen. Vatten we nu deze greep-uit-een-overvloed samen (méér dan | |
[pagina 775]
| |
dat laten bedoeling en omvang van dit artikel nauwelijks toe), dan heeft ons bij de vaststelling van de feiten een kentekenende trek getroffen: bijna niet één vrouw is er te noemen in de rijke vrouwenliteratuur van de V.S., die vanuit een gelijk breed plan heeft weten te zien en te schrijven als haar mannelijke collega's. Haar kunst richt zich meer bizonderlijk op het sensitief en knap uitspinnen van de roerselen der ‘algemene’ vrouwenziel (Fannie Hurst, Ostenso), de overal ter wereld bloeiende familieroman (Mazo de la Roche) of het ontwerpen van fleurig charmante beelden ener amerikaanse wereld, waarvan het film-optimisme als ernstige fout tegen de waarheid wordt gevoeld (Ferber). Gaver, sober gestyleerd, is het talent van Willa Cather (‘Death comes for the archbishop’, ‘Shadows on the rock’), ofschoon ook voor haar moet gelden, dat ze zich als haast iedere vrouwelijke auteur in laatste instantie niet met een beslissend inzicht buiten of boven de veelheid der dingen weet te plaatsen, en 's levens organische éénheid, ervaarbaar te maken; hetgeen niet wegneemt, dat bij al deze vrouwen heldere intuïtie en psychologisch onderscheidingsvermogen dikwijls die van den mannelijken schrijver overtreffen. Ook voor Amerika derhalve symptomatisch: de vrouw richt zich, geheel in de lijn van de stevigburgerlijke erfenis, op het begrensd persoonlijke, het vermeend onveranderlijke, het fragment werkelijkheid, dat haar zintuigen en intelligentie boeit, terwijl de man een onmiskenbaar wijder besef bezit van de samenhang, die voor de zedenschildering wel een eerste voorwaarde is. Deze en voorgaande karakteristieken willen niet meer dan een bescheiden bijdrage vormen tot een overzicht van wat er in de literatuur van Amerika over Amerika is geschreven. Aan de hier genoemde namen zouden talrijke zijn toe te voegen, om maar te zwijgen van een gehele school van allerjongsten als Faulkner, Halper, McCain e.d., die een afzonderlijk artikel zouden opeisen. Bij de beperking, die ik me op moest leggen, meen ik echter, de rijpste en meest typische vertegenwoordigers van het soort te hebben gekenschetst. Nog altijd moet Amerika - door zijn geestelijke en materiële onvoltooidheid, onontgonnenheid, jongelingsjaren - een land van ‘onbegrensde mogelijkheden’ worden genoemd, zij het ook, dat de puur op dollarsucces gerichte | |
[pagina 776]
| |
jacht naar deze mogelijkheden niet meer het gouden aureool heeft van zestig jaar geleden. Zolang de culturele mogelijkheden onbegrensd zijn, zal ook het literair motief dit blijken te zijn, en de bezinning op de groei van deze mogelijkheden vol blijvende vernieuwingskracht. De wijze, waarop de schrijvers van de laatste decennia zich scheppend rekenschap gaven van die bezinning is er een, die de schrijvende jeugd van de wereld, de makers van de nieuwe roman, tot een epische richtlijn kan strekken. Want niet de auteurs alszodanig zijn in de eerste plaats het object geweest van onze belangstelling, maar de manier, waarop het beeld van hun omgeving en hun soortgenoten ons verschijnt in de wisselwerking van historisch veranderende werkelijkheid en artistiek temperament. | |
Naschrift.- In het Mei-nr. van het Cr. Bulletin (jrg. 1938) verscheen een artikel van C. Houwaard over het verzamelwerk ‘Proletarian literature in the U.S.A.’, dat een goed, samenvattend beeld brengt van de nieuwste, maatschappelijke literatuur, die de in mijn artikel aangegeven lijn doortrekt onder het aspect van het jongste Amerika, dat onder de politiek van Roosevelt de neiging naar ingrijpende sociale gezondmaking vertoont. |
|