De Stem. Jaargang 18
(1938)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 642]
| |
Het Engelsche raadsel
| |
[pagina 643]
| |
zooveel nog niet wat nu gewoon is: het vliegtuig bestond nauwelijks, was nog niet veel meer dan speelgoed; bioscopen waren er niet of nog slechts in obscure hokken; van radio had nooit iemand gehoord, althans het groote publiek niet, zelfs de auto was nog schaarsch en zeldzaam, althans ten onzent. Maar onder die technische, om zoo te zeggen aan de oppervlakte, direct zichtbare verschillen, welk een overeenkomst! Men behoeft, om dat te beseffen, zich slechts uit de wereld der directheid naar verdere sferen terug te trekken! Nu ware het, ongetwijfeld, van groot interesse, deze analogieën ten volle te ontplooien. Nog interessanter of ten minste van even veel importantie uit wereldhistorisch oogpunt, zou het zijn, de parallellen te trekken tusschen het heden - ditmaal in den zin van het historisch jongste verleden, dus de laatste 25, 30 jaar ongeveer - en een verder verleden, dat er duidelijke overeenkomsten mee vertoont, den tijd van de ‘Restauratie’, de periode, onmiddellijk volgend op de Napoleontische oorlogen, welker historische wortels dieper liggen en vroeger zijn na te sporen. Zoowel van het eene als van het andere moeten wij ons, in dit korte bestek, zorgvuldig onthouden. Maar op één frappante analogie van '14 met nu, '36, '37, '38, willen wij thans toch de aandacht vestigen, omdat ze misschien iets kan bijdragen tot begrip van wat velen ook hier te lande in toenemende mate vreemd, ja onverklaarbaar moet voorkomen, de houding van Engeland in de huidige internationale conjunctuur. Het Engelsche raadsel zou ik willen zeggen, een op 't eerste gezicht duister raadsel. De analogie, die er m.i. in dit opzicht tusschen '14 en nu valt te bespeuren, werd mij, beken ik, duidelijker dan zij mij reeds was, toen ik, aangespoord door de lectuur van eenige in een nummer van het ‘Tagebuch’ vertaalde stukken - een boek weer ter hand nam, dat ik, verblind door marxistischen hoogmoed, toen het verscheen, eigenlijk niet goed, ja zelfs nauwelijks had gelezen. Ik bedoel het in de toenmaals zeer goede Fransche collectie van wetenschappelijke en toch populaire werken op allerlei wetenschapsgebiedGa naar voetnoot1) nog in het begin van den Wereldoorlog (1915) verschenen werk van den veelzijdigen Dr. Gustave Le Bon; dat den titel droeg: ‘Psy- | |
[pagina 644]
| |
chologische leeringen uit den Europeeschen oorlog’Ga naar voetnoot1). Oorlogslectuur, ja! En als zoodanig uit de mode gedurende de jaren van pacifistische blindheid, die Europa voor en na Locarno doorleefde. Maar als meer oorlogsboeken, als meer van hetgeen onder de directe impulsie, den verschen schrik van die jaren - voor de meeste Europeanen des te gruwelijker, daar ze als een vulkanische uitbarsting hen plotseling overvielen - is geschreven, hoe leerzaam en hoe waar weer geworden! Welk een scherpe ontleding b.v. van de Duitsche geestesgesteldheid, die geestesgesteldheid, die het beschaafde West-Europa na den vrede o zoo snel trachtte te vergeten of, om moderner te spreken, naar het onder-bewustzijn verbande. Welk een profetische blik ook op hetgeen Europa, weten wij nu, te wachten stond. Wilt gij een staaltje? Ik geef u slechts iets uit de conclusies: De beschaafde naties schijnen heden ten dage blootgesteld aan gevaren, vreeselijker nog dan het verlies van hun rijkdommen en het verdwijnen van hun élite. Zij worden inderdaad hiermee bedreigd, dat zij zekere langzaam verworven deugden zullen zien verdwijnen, die de glorie en de charme der beschaving uitmaakten. Gevaarlijk geworden voor hun bezitters, schijnen die deugden veroordeeld om te verdwijnen. | |
[pagina 645]
| |
Hoe ver zijn wij in goed 20 jaar op den hier voorspelden weg reeds voortgehold! Hoe geldt dit alles reeds voor de bevolkingen van landen, die samen honderden millioenen omvatten! En hoe gruwzaam waarschijnlijk klinkt nu weer een woord als dit: ‘Wat ook het uiteindelijk succes van Europa tegen de poging tot Duitsche hegemonie moge zijn, men moet niet hopen, dat dit succes definitief zal blijken. Het ideaal van te overheerschen vormt een van die gelooven in mystieken vorm, welks duur nooit efemeer is. Horribele voorspelling. Maar hoe waarschijnlijk lijkt zij ons nu! En thans de analogie, die mij uit de bladzijden van Le Bon versterkt te gemoet sprong. Zij dringt zich op uit de simpele, eerlijke beschrijving, aan de hand van de toen reeds gepubliceerde stukken, hoe het zwaar gewapende, maar pacifistische Europa van '14 den oorlog intuimelde, zonder dat iemand, ook de pacifistische Wilhelm, Duitsch Keizer, hem wilde. Want Le Bon - het was een stout stuk midden in den oorlog - erkende Wilhelm's persoonlijke vredelievendheid. En ook de praeponderante rol, die zoowel Engeland's situatie en aarzelen, als de, door de Duitschers aangenomen, onbekwaamheid van Franschen, Engelschen en... Russen om werkelijk een grooten oorlog te voeren, speelden bij de laatste kritieke beslissing, toen het er om ging den reeds bestaanden kleinen oorlog van de Donau-Monarchie met Servië al dan niet om te zetten in een Europeeschen d.i. een wereldoorlog. Maar om het eerste is het ons thans te doen. Le Bon wijdt eenige hoofdstukken aan de hevige ‘antipathieën van Engeland tegen het denkbeeld om in een oorlog betrokken te worden’, zijn weigering om ter wille van een volkje, dat niemand belang inboezemde, ja dat uit koningsmoordenaars - horribile dictu! - bestond, de Serviërs, in een Europeesch conflict te worden gedreven, aan de evolutie van de denkbeelden | |
[pagina 646]
| |
en de publieke opinie in enkele dagen, aan de rol, die pure sentimenten daarbij speelden. Zijn stelling is, dat het Engelsche volk, juist omdat het, zooals de Engelschen zelf toegeven, nooit iets wat men een logische beslissing zou kunnen noemen, neemt, in sterker mate dan vastelandsche door zekere gevoelsopwellingen pleegt te worden meegesleept, die dan onweerstaanbaar zijn. Maar ook hij zag - in den oorlog, - en het was een stout stuk om dat toen te durven schrijven, - toch reeds duidelijk, wat oneindig veel paperassen en dikke boeken in 20 jaar duidelijker hebben gemaakt, dat, indien de politiek van Engeland vóór 1914 en in dat jaar, - d.w.z. de duidelijk uitgesproken wil van volk en regeering - anders geweest ware, de Duitsche regeering op het einde van Juli, toen de Oostenrijksch-Servische crisis er was, hoogstwaarschijnlijk den oorlog niet zou hebben gewaagd. Nieuws is dit zeker niet. Men kan ook, dunkt me, niet verder concludeeren. Toen niet en nu niet. Maar dit mocht Le Bon toen en mogen wij, ondanks zekere recente mededeelingen, nu nog zeggen. En de analogie - ook het verschil - met de huidige situatie springt dan duidelijk in 't oog. Indien men het zoo gematigd mogelijk uitdrukt - waar het gaat om zoo vreeselijke, ja onbeschrijfelijke dingen is dit moeilijk, - mag men nu weer zeggen: indien de Britsche Regeering een politiek wilde voeren, in de laatste jaren had willen voeren, die een nieuwen grooten oorlog in Europa misschien had kunnen voorkomen of nog zou kunnen voorkomen, zou zij een andere hebben moeten volgen dan zij gedaan heeft en nog doet. Hoe is deze politiek? Een Fransch schrijver, die zich achter de anonymiteit verbergt om doorzichtige redenen, maar wiens bevoegdheid en scherpzinnigheid niemand, die hem regelmatig leest, in twijfel kan trekken - hij doet mij denken aan wijlen den onvergetelijken Victor Bérard - zegt in zijn jongste stukGa naar voetnoot1): Sinds 7 jaar, d.w.z. sinds, voor het ongeluk van Europa, de zoogen. ‘nationale’ regeering in Engeland aan de macht is, volgt de publieke opinie der wereld met een | |
[pagina 647]
| |
mengsel van schrik, verontwaardiging en angst het schandaal van de Britsche politiek. In schijn beweert het conservatieve Engeland de steun te zijn van de democratie in Europa. De dogma's van zijn buitenlandsche politiek zouden zijn de vriendschap met Frankrijk en de ‘samenwerking’ met den Volkenbond. En evenwel heeft het ‘nationale’ gouvernement, te midden van de talrijke gebeurtenissen, die van deze periode een der meest bewogene en troebelste van de geschiedenis na den oorlog maken, zich onthuld als het bolwerk der wereldreactie, als de kostbare hulp, de voorzienigheid der fascistische regiems. Hoe gemakkelijk valt het den schrijver, dit aan de hand der feiten en der persberichten van al de betrokken staten, democratische zoowel als fascistische, aan te toonen. Hoe gelijk heeft hij, wanneer hij spreekt over Engeland's ‘dubbelzinnige, trouwelooze, allernoodlottigste’ rol in alle groote gebeurtenissen der laatste jaren, bekroond door die in den Spaanschen burgeroorlog, bij de annexatie van Oostenrijk en wie weet, helaas spoedig, in het Tsjechische geval. En dit scherpe oordeel wordt door de, men mag wel zeggen bekwaamste, Engelschen onderschreven. Het zou gemakkelijk vallen dit met bladzijden citaten aan te toonen. De ‘New-Statesman’, Engeland's beste weekblad, schreef naar aanleiding van de jongste vertooning te Genève: ‘De geschiedenis kan weinig tooneelen bieden, meer beschamend en omineus dan de huidige vergadering van den Raad van den Volkenbond. Hier zijn de staatslieden van de Volkenbond-smachten bezig een laatste handvol spijkers te slaan in de doodkist van de collectieve veiligheid’. En welk een schouwspel was het, den nobelen Lord, die tegenwoordig als Minister van Buitenlandsche Zaken der Britsche kroon fungeert, zich met een grauw en een snauw van de door hem verraden slachtoffers der Britsche staatkunst, den ongelukkigen Negus, den democratischen Spaanschen gedelegeerde en de Chineesche gentlemen te zien afwenden. Deze nieuwerwetsche Britsche heeren zijn nog slechts vriendelijk voor de afgezanten van degenen, die Midden-Europa beheerschen. In een enkele aflevering van een revue van traditie en standing als ‘The Fortnightly’ kan men niet minder dan 4 opstellen aan- | |
[pagina 648]
| |
treffen, waarin schrijvers van diverse pluimage, van verschillende gezichtspunten een oordeel vellen over de Britsche politiek, dat in substantie niet afwijkt van dat van den zooeven geciteerden Franschman en van den socialistisch georiënteerden ‘Statesman’. ‘Vigilans’ waarschuwt er het Engelsche volk, dat, door de schuld zijner regeering, Engeland in de gevaarlijkste situatie is gekomen, waarin het zich - inclusief het Empire - sinds 1917 heeft bevonden, toen het een haar scheelde of het was bezweken, hadde Amerika het niet gered. En dat het bovendien aan moreel prestige meer heeft verloren dan misschien ooit in zijn geschiedenis het geval is geweest. Crossmann - vurig anti-communist - toont aan, hoe sinds Baldwin de Britsche regeerders niets hebben verstaan van de wereld, waarin zij leven en hoe hun weergalooze bekrompenheid Engeland, en de rest van het democratische Europa - geen land uitgezonderd - aan den rand van een doodelijk gevaar heeft gebracht, dat had kunnen worden vermeden. Men kan zoo voortgaan. Doch lost het het raadsel op? Is het waanzin of methode, dat den heer Chamberlain op Franco's overwinning doet hopen en speculeeren en hem in Mussolini's woord - dat nota bene niet eens is gegeven - vertrouwen doet stellen? Klasse-sentimenten verklaren veel. Verklaren zij ook alles? Want er is, met 1914, behalve de overeenkomst, dit verschil, dat de publieke opinie in het toenmalige Engeland zich om de vastelandsche politiek minder bekommerde dan nu. |
|