| |
| |
| |
Boven den afgrond
Door Dr. M. van Blankenstein
Jean François Gravelet, die onder zijn artistennaam Blondin niet enkel wereldvermaard geworden, maar ook wereldvermaard gebleven is en thans nog, 114 jaar na zijn geboorte, als het onvergelijkelijk voorbeeld van alle koorddanserij beschouwd wordt, heeft den grondslag tot zijn zoo degelijken roem gelegd door wandelingen over de Niagara. Een koord, 335 meter lang, en bijna 50 meter boven het water gespannen, vormde daarbij zijn weg. Steeds sensationeeler, zenuwprikkelender maakte hij deze vertooning. Hij deed zijn wandeling geblinddoekt, in een zak, met een kruiwagen, op stelten, en eens met een pauze halfweegs om daar een ommelet te bereiden en op te eten. Het hoogtepunt echter vormde zijn overtocht, waarbij hij een man op den rug droeg.
Wij zien thans een, op dit toppunt van sensatie lijkend tafereel in de Europeesche politiek. Een man loopt op een koord, over afzichtelijke afgronden. Op zijn rug draagt hij een figuur, die minder vertrouwen in haar drager heeft, dan eens de vrijwillige passagier van Blondin heeft bezeten. Immers, deze figuur heeft zich niet vrijwillig aan de kunstvaardigheid van den koorddanser toevertrouwd. Zij is: de vrede in Europa. De man, die haar meeneemt op zijn angstwekkende tocht, is: de ‘Führer’ aller Duitschers.
Hitler heeft eens van zich zelf gezegd, dat hij handelde met de onfeilbaarheid van den slaapwandelaar. Daarin heeft hij zelf een vast geloof. Steunend op dit geloof heeft hij reeds zeer gevaarlijke dingen gewaagd, en zal hij nog gevaarlijker dingen wagen. Waarschuwingen kunnen hem een tijd lang afhouden van de plannen, waarmede zijn geest zich bezig houdt, plannen die hij al jaren geleden in Mein Kampf geschetst heeft, en waarvan hij zeker niet voorgoed kan worden afgeschrikt, nu het noodlot van het Duitsche volk hem een macht heeft geschonken, die te boven moet gaan wat eens zijn
| |
| |
stoutste verwachtingen konden zijn. Niet een kalm afwegend, rustig denkend, en volgens dit rustige denken handelend man zien wij in Hitler den tocht op het koord ondernemen. Hij handelt volgens zijn intuïties, waarin hij, blind geloovig in zijn voorbeschikking, meer vertrouwen heeft dan in eenig deskundig, zorgvuldig afgewogen advies. De slaapwandelaar kiest niet het oogenblik van zijn handelen. De drang komt over hem, en hij stapt op het koord, steeds daarmede zijn omgeving overrompelend. Zooals bij Blondin is er een geregelde stijging in het gevaarlijke van zijn waagstukken. En op zijn schouder draagt hij dan de figuur, waarvan ik zooeven sprak, de figuur die ons aller lot vertegenwoordigt.
Eenige maanden zijn verloopen, sedert Hitler, bijwijze van nieuwe overrompeling, de hand op Oostenrijk legde. Europa is sedert niet meer tot rust gekomen. Zóó sterk als nu is het algemeene wantrouwen in de plannen van Berlijn, de bezorgdheid voor den vrede, te voren nog niet geweest. De methoden, die in het, bij het Derde Rijk ingelijfde Oostenrijk door de veroveraars worden toegepast, verergeren die vrees. Oostenrijk, het op zijn eigen wezen zoo trotsche land, wordt meedoogenloos geprussificeerd. De middelen, waarmede S.A. en S.S. in het eigenlijke Duitschland hebben gezegevierd, vinden toepassing met een volledigheid en een wreedheid, waarvoor de wat oostelijker ligging in Europa misschien eenige verklaring levert. In Duitschland hebben een behoefte aan goedpraten en slechts geleidelijk afbrokkelende schaamte, den groei van het barbarisme nog geruimen tijd vertraagd. In Oostenrijk wordt dit stadium gretig overgeslagen. Alles gaat daar onbetoombaarder in zijn werk dan wij het in Duitschland hebben zien gebeuren. De plunderingen, de mishandelingen, de vernederingen, niet slechts tegen Joden gericht, maar ook tegen andere bestrijders, waaronder lieden van zeer hoog gehalte, kreeg het Oostenrijksche volk in veelvoudig versnelde film voor zich afgedraaid. Men maakte geen omhaal en roofde de vermogens, als persoonlijke buit, uit de huizen, voorzoover die daar te vinden waren. Men zette rijke lieden, vooral rijke Joden, gevangen, met de voorspiegeling, dat zij zouden worden losgelaten, zoodra zij bepaalde, heel hooge bedragen zouden hebben afgestaan. Men nam lieden met zeer plutocratischen, internationalen naam gevangen,
| |
| |
niet enkel om hun hun, zich in het buitenland bevindende rijkdommen af te persen, maar ook om aan hun buitenlandsche betrekkingen nog weer andere hooge eischen te kunnen stellen, als loskoopsom voor deze gijzelaars. Sadisme zwaaide onbelemmerd den scepter, gelijk in Duitsche concentratiekampen en gevangenissen. Een epidemie van zelfmoorden, zooals nu nog in Oostenrijk voortwoedt, heeft Europa, tenminste het moderne Europa, nog nooit gekend. Men vertelt de Joden, dat zij het land moeten verlaten. Als zij echter den wensch daartoe te kennen geven - ook de onbemiddelden - dat wordt het hun geweigerd. Men gaat voort, bekende Oostenrijkers naar Duitsche concentratiekampen te brengen. En nog steeds zijn die concentratiekampen, om grondige redenen, als een hel gevreesd.
Oostenrijk, en de Oostenrijksche geest moeten nu worden uitgewischt. Het lijkt niet waarschijnlijk, dat dit gelukken zal. Maar slechts een Oostenrijker, vervuld van bewondering voor den Pruisischen geest, kon zóó zonder eenigen schroom deze cultureele en intellectueele uitroeiingspoging op touw zetten. Voor zóó harde hand is onmetelijk geloof noodig. Maar de man, die met de onfeilbaarheid van den slaapwandelaar meent te handelen, bezit dit geloof.
En onder de bescherming van zijn gezag komen dan de horden. Zouden de klachten uit Oostenrijk over deze teistering tot hem doordringen? Eerst waren het de plunderaars voor eigen rekening. Nu komt de stelselmatigheid van boven af, die in Goering haar gebieder en ook haar symbool vindt. Wat de Oostenrijker met zuinigheid en vlijt verzameld heeft aan voorraden voor een, zelfs in schamelheid nog verzorgd bestaan, wordt opgeëischt, onder strenge dreigementen. De het grondigst aangepakte gelijkschakeling na die der pers is de gelijkschakeling onder Goering, den man van ‘beter kanonnen dan boter’, van ‘beter ijzer dan vet’, de man die de verpersoonlijking is van den offers vragenden staat, zonder de verpersoonlijking te wezen van het offer zelve, of van de spartaansche leerstellingen, die hij verkondigt. De tweede gelijkschakeling is die onder Streicher, waarvan Streicher de verpersoonlijking mag heeten, man als hij is van ontaarde fantasie, aan wien de Duitsche jeugd ter bewerking met pornografische verbeelding, met giftige en leugenachtige rassenhaat
| |
| |
met sadistische vormen van kwelling en vervolging, overgeleverd is. En dan is er nog velerlei andere gelijkschakeling, die der verruwing van zeden, die van het vandalisme, van de anticultureele, antihumanistische, antigodsdienstige dwingelanden.
Met zelfs na al onze ervaringen ons nog verrassende wildheid ziet men den geest van het Derde Rijk zich op Oostenrijk werpen, het uiterlijk aan banden leggen, het innerlijk vermorzelen. Oostenrijk, nationaal-socialistisch gezind of niet, is overwonnen. Niet door het feit van de inlijving. Want het grootste gedeelte der Oostenrijkers heeft sedert 1918 in een of andere periode - of gedurende al dien tijd - den ‘Anschluss’ gewenscht. Oostenrijk is overwonnen, omdat de veroveraars zich hebben geworpen op datgene, wat de Oostenrijkers onder welken vorm van Anschluss ook, tot iederen prijs begeerden te handhaven: Hun Oostenrijksch wezen, hun eigenaardige Oostenrijksche cultuur, levensvormen, denkwijzen.
Waar de moderne, totalitaire staat zich als overwinnaar voelt, kent hij geen genade. Wee den overwonnene, is steeds zijn leuze. Hij wenscht niet enkel te overwinnen, hij begeert ook van zijn overwinning te genieten in het aanschouwen van de vernietiging van den overwonnene. Niet slechts het begrip humaniteit is, als ‘undeutsch’, uit de gedachtenwereld verbannen; ook iedere grootmoedigheid. Grootmoedigheid wordt minder geduld dan haar tegendeel, het sadisme. Geen dapperen tegenstander vindt erkenning van zijn dapperheid, tenzij in de eer als extra gevaarlijk te worden beschouwd en extra te worden mishandeld. Kwelling is er te over. Zelfs moord. Voor den gekwelde is er geen recht.
Het is noodig dit nog eens uitdrukkelijk te zeggen, want niet slechts uit Duitschland, maar ook door Nederlanders, die zich de bestempeling van nationaal-socialisten niet laten welgevallen, worden geregeld pogingen gedaan ons te doen gelooven, dat het alles zoo erg niet is, dat het slechts bijverschijnselen zijn van een genezingsproces of van een belangwekkend tasten naar nieuwe levensvormen. Dit tasten bestaat en is belangwekkend. Maar de door ons opgesomde verschijnselen zijn geen bijverschijnselen. Zij zijn het resultaat
| |
| |
van de moreele uitholling van een volk, van een moreel vergiftigingsproces, dat niets van een genezingsproces heeft, maar integendeel het tragisch bewijs levert van den ernst van de ziekte. Het is misdadig te vergoelijken en over het hoofd te zien. De vloed van ballingen over Europa, het gekerm, dat ons nog steeds - hoe moeizaam ook - uit de concentratiekampen bereikt, de geestverbijsterende, nooit rustende, uiterlijke propaganda, waarvan het heele Duitsche volk tegelijkertijd voorwerp en werktuig is, de giftige haat, die wordt gepredikt, en nu de jongste ervaringen in Oostenrijk, de demonstratie in dat land van de hoogte, waartoe de verwildering reeds gestegen is, laten niemand meer de moreele vrijheid tot vergoelijken.
Wie tracht te vergoelijken is zoo onwetend, dat zwijgen hem zou betamen. Weet hij, dan heeft hij geen geweten of is hij aangetast door het verval van moreel onderscheidingsvermogen, dat niet enkel binnen de Duitsche grenzen zijn slachtoffers vindt. Velen hebben de gruwelijkste terreur in Rusland vergoelijkt. Zij hadden nog de verontschuldiging van den grooten afstand, die het gemakkelijk maakte niet te zien en te hooren. Maar wie niet opzettelijk voor de gebeurtenissen, welke zich zoo dicht in onze nabijheid afspelen, oogen en ooren sluit, kan zich nog ternauwernood met onwetendheid als overtuigend voorwendsel verontschuldigen: Zóó luide zijn de kreten, die ons bereiken, en zóó onwraakbaar is menig getuigenis.
Er was een tijd, dat het onderwerp het publiek ‘vermoeide’. Men had nu genoeg gehoord van gruwelen. Nu wist men het wel, nu wenschte men wat anders te hooren. Vijanden van het Duitsche regime heb ik dat hooren betoogen. Het ging hun ten slotte zelf niet aan, en het was niet interessant meer. Beseften zij niet, dat in onze wereld het kwade en wreede zoo gemakkelijk vergeten wordt, en steeds weer nieuwe hanteerders vindt, omdat de ervaring leert, dat de gevoelens van het publiek er weldra voor afstompen, en de dader dan geen verder verwijt hoort? Op het oogenblik zijn de ‘verveelden’, de ‘afgestompten’ weer wakker geschud. Het gebeurde in Oostenrijk heeft zeer daartoe bijgedragen. Misschien gaat het ons toch wel aan, heeft men ontdekt. In andere landen is dat verschijnsel veel sterker nog waar te nemen dan bij ons. In Zwitserland vond ik, bij de Zwitsers van Germaan- | |
| |
schen zoowel als van Romaanschen stam, een ontzetting die veel grooter was dan die in ons land. Uit Amerika verneem ik van vele kanten, dat de indruk der gebeurtenissen machtiger geweest is dan in onze wereld. Maar, zooals gezegd, ook in ons land is het ingeslapen bewustzijn van velen weer ontwaakt. Misschien minder uit medegevoel voor de slachtoffers dan uit besef van eigen gevaar. Men vreest niet slechts de razernij van een Streicher, waarmede stelselmatig millioenen menschen geregeld worden ingeënt; men vreest niet enkel de verwoestende luchthorden, waarmede Goering de buitenwereld dreigt; men vreest vooral, en bovenal het geloof van Hitler in een zending, een eerlijk, maar fanatiek en gevaarlijk geloof, dat in zijn uitingen een geesel Gods kan worden voor Europa. Men houdt zijn hart vast voor Tsjechoslowakije, zooals men in ons land nog nooit zijn hart voor een zoover verwijderd land heeft vastgehouden. Nu de collectieve veiligheid zeer in aanzien is gedaald, is het besef ontwaakt voor de beteekenis der collectieve onveiligheid.
Men spreekt van spanningen en ontspanningen. Men constateert den toenemenden overmoed der Sudeten-Duitschers, die niet slechts eigen vrijheid verlangen, maar tevens het recht, andere burgers van het land hun vrijheid te ontnemen, en de nationale meerderheid een buitenlandsch beleid op te dringen. Men ducht de zegepraal van Europa's onheil door opzettelijk gewekte moeilijkheden in het Boheemsche gebied. Men weegt de gevaren en geruststellende verschijnselen tegen elkaar af volgens oude maatstaven. Maar tegelijkertijd weet men, dat alles tenslotte berust op dien éénen man, die den vrede over den afgrond draagt, en die in de onfeilbaarheid van zijn, voor niemand berekenbare intuïties gelooft. Dat is nu de positie van Europa, van de wereld misschien. Eén innerlijke storm, die zoo gemakkelijk van buiten uit gewekt kan worden, één elatie van geloof in het gebodene van handelen, een golf van onberekenbare verbittering: en de kostbare last ligt in den afgrond. De drager dan waarschijnlijk ook. Maar is dit een troost voor den ondergang van een groot deel van Europa?
Er is geen grooter gevaar in deze dagen dan te vergeten en te vergoelijken, de dingen onschuldiger te achten dan zij zijn of er zijn oogen geheel voor te sluiten. Want dit is hetgeen
| |
| |
een propaganda van ons wil, die tot taak heeft ons weerstandsvermogen te verzwakken. Hier ziet men weer de tegenstelling tusschen Hitler en zijn wilde of verachtelijke medewerkers, gelijk ik die beschreven heb in de gebeurtenissen in Oostenrijk. Van een Dr. Goebbels en zijn systeem gaat, naar buiten tenminste, een listige propaganda uit, die met de, tijdens den oorlog door verschillende mogendheden ingevoerde methoden werkt, in zeer verbeterden vorm dan. Zij moet de wereld overtuigen van het onschuldige, het redelijke, het onvermijdelijke van de handelingen van het Duitsche regime. Hitler echter bekommert zich niets om dit ‘beleid’. De handelingen, die hij van tijd tot tijd gebiedt, de toepassing van zijn beginselen, welke hij meedoogenloos verangt, met alle kracht van zijn fanatiek geloof, slaan er dwars door heen, hebben de uitwerking van de knapste propaganda steeds weer te niet gedaan. Het was het onbedoeld effect van zijn besluiten. Want zelf lijdt hij weer onder de critiek, die hij in de buitenwereld vindt. Ik heb daar, naar aanleiding van zijn ‘lustrumrede’ in de eerste dagen van Februari reeds op gewezen, als een zeer merkwaardig, en menschelijk zeer tragisch verschijnsel.
De onmogelijkheid, bij een binnenlandsch en buitenlandsch beleid, als in Duitschland gevoerd wordt, sympathieën in de buitenwereld te winnen of te behouden - tenzij bij gelijkgestemde gemoederen, die nergens zeer talrijk zijn - heeft de Duitsche propaganda nu vormen gegeven waarvoor men ten zeerste op zijn hoede moet zijn. Zoo is het steeds geweest te Berlijn: Ais de zedelijke verovering mislukte, moest dwang voor zachter middelen in de plaats treden. Het is de geschiedenis van de germanisatiepogingen onder de Polen, Franschen, Denen in het keizerrijk. Dr. Goebbels en de zijnen hebben geen terrein kunnen winnen, maar hebben, integendeel, steeds meer terrein verloren. De volledig geworden gelijkschakeling van de N.S.B. in ons land weegt niet op tegen de stemmingen, die nu in Amerika zijn gewekt, tegen het wantrouwen, dat zelfs autoritaire landen in Zuid Amerika tegen het Duitsche element aan den dag leggen. Die gelijkschakeling is zelfs geen vergoeding voor het opleven van de bezorgdheid en den afkeer voor barbarisme in het, gelukkig zeer sterk overwegende, gezonde gedeelte van ons volk. En- | |
| |
geland is verloren gegaan, zij die er vertrouwen wenschten te toonen, zijn voor het oogenblik ad absurdum gevoerd. In Zwitserland is de nazificatie volkomen mislukt. Er is op het oogenblik geen volk in Europa vastberadener op zijn hoede, onomwondener in zijn oordeel dan het volk van Duitschsprekend Zwitserland.
Met zachtheid gaat het niet meer. Waar overreding faalt, moet brutaliteit te hulp komen. De Duitsche pers, het streven van Zwitserland naar versterking van zijn neutraliteit toejuichende, meende de Zwitsers te moeten duidelijk maken, dat daartoe ook moreele neutraliteit behoorde, d.w.z. het nalaten van critiek op hetgeen er in Duitschland gebeurt! De Zwitsersche pers was reeds daarop voorbereid. Zij had onderhandelingen gevoerd met de Duitsche pers over ‘moreele ontwapening’. Men zou elkaar niet meer aanvallen, gelijk men te voren gedaan had. De Duitschers zouden zich van vijandige uitlatingen tegenover Zwitserland onthouden, als in de Zwitsersche pers niet meer dingen voorkwamen, waarover de Duitschers zich met recht konden beklagen. Het waren ongelijksoortige partners, die deze vredesconferentie hielden. De Duitsche pers heeft te schrijven wat haar overheid haar gebiedt; men moest dus de zekerheid hebben, dat de Duitsche overheid het woord van de Duitsche vertegenwoordigers als haar woord zou eerbiedigen. De Zwitsersche pers sprak namens zich zelf, in het trotsche bewustzijn van haar onafhankelijkheid. Zij verklaarde zich bereid en in staat te verhinderen, dat voortaan wilde, ongecontroleerde berichten over Duitschland in de Zwitsersche bladen verschenen. Daarmede echter namen de Duitschers geen genoegen. Daar kwam het voor hen feitelijk niet eens op aan. Niet de onderdrukking van lichtvaardige berichten was het, wat zij wenschten, maar een onderdrukking van alle onvriendelijke critiek, ook op juiste berichten. Toen hebben de Zwitsers de onderhandelingen onmiddellijk afgebroken. Zij waren niet verbaasd, toen de Duitschers nu het nalaten van critiek op het buitenland als een der eischen stelden voor de Zwitsersche politiek. De Zwitsers echter stellen zich hun neutraliteit als een versterking en beveiliging van hun zelfstandigheid voor, niet als een gelijkschakeling onder de censuur van Dr. Goebbels.
| |
| |
Deze Zwitsersche ervaring is belangwekkend, in verband met dingen, die wij zelf in den laatsten tijd hebben beleefd. Sedert jaren hebben de Duitschers getracht, de Nederlandsche pers te intimideeren. Zij hebben gemeend, veel te kunnen bereiken door de bladen in hun advertentiekolommen te treffen. Zij doen dat niet enkel in Nederland. Ook in Scandinavië wordt dit middel toegepast. Toen de eerste pogingen geen, of weinig, resultaat opleverden zijn zij verder gegaan. Zij hebben pressie uitgeoefend op Nederlandsche firma's, die met Duitschland zaken deden, teneinde deze firma's te bewegen, hun advertentiebudget als strijdmiddel in dienst van de Duitsche afdreigingspolitiek te stellen. Zij gingen nog verder, en dreigden groote oeconomische organisaties in Nederland met een boycot, als zij er niet in slaagden, dat bepaalde bladen, waarop, naar zij meenden, die organisaties een moreelen invloed bezaten, vriendelijk voor Duitschland gingen schrijven. Schrijver dezes persoonlijk bereikten herhaaldelijk dreigementen, dat men ‘hem wel klein zou krijgen’. Hooggeplaatste Duitsche ambtenaren in Nederland bevestigden dit onvoorzichtiglijk tegen derden, beriepen zich op reeds bereikte resultaten. Dit stelsel heeft weinig opgeleverd. Nu gooit men het over anderen boeg.
Dit was te verwachten na Hitler's lustrumrede, waarin hij met zoo groote verbittering over de buitenlandsche pers sprak. Zijn toon was dreigend; men kon dus begrijpen dat de instanties te Berlijn ‘iets’ ondernemen zouden. Zij zijn gaan dreigen, de Völkische Beobachter was daarbij hun belangrijkste instrument. Het blad dreigde met oeconomische vergelding, alsof Duitschland oeconomisch niet nog kwetsbaarder is dan Nederland, en alsof er niet zooiets als een sterk actieve Duitsche handelsbalans ten opzichte van Nederland bestaat. Ik weet, dat men het probleem niet grofweg zoo stellen kan. Maar zeker had het plomp geschrijf van Hitler's eigen orgaan nog geen verdere beteekenis dan een onoordeelkundig geprobeerde bangmakerij. Men zou, als Nederlander, hebben kunnen hopen, dat onze pers even beslist en even eenstemmig positie daartegenover genomen zou hebben als de Zwitsersche pers dat heeft gedaan. Duitsche afdreiging is ongevaarlijk, mits men niet den geringsten twijfel laat bestaan omtrent het vruchtelooze ervan. Dat hebben, in een vroeger
| |
| |
stadium, zekere groote oeconomische organisaties niet gedaan, tot hun eigen schade. En ik vrees dat het tafereel in onze pers tegenover den Duitschen aanslag op hetgeen precies het kostbaarste bezit van onze natie is, op het bezit waarvoor zij steeds trots verkondigt ‘tachtig jaar gevochten te hebben’, voor zekere Berlijnsche lezers nog niet voldoende duidelijk is geweest.
Men zal nog meer beleven van dien aard. Berlijn wordt niet bescheidener, verzwakt niet in aanmatiging. Het stelsel van dreigen en overbluffen heeft reeds te groote resultaten voor de totalitaire staten opgeleverd om nu door hen te worden verlaten. Wij mogen hier geen rest overlaten van onzekerheid, die te Berlijn zou kunnen worden opgevat als het eerste, nuttige bezinksel van zijn werk. Berlijn zal te meer behoefte krijgen aan onderdrukking van vreemde critiek, naarmate zijn daden duidelijker gaan spreken. Het heeft in de laatste twee maanden teleurstellende ervaringen opgedaan met het effect op de buitenwereld van zijn beleid en van hetgeen onder dat beleid aan wandaad kon geschieden. Het aarzelen tegenover Tsjechoslowakije bewijst, dat Berlijn de ontstelde openbare meening in den vreemde als een gevaar heeft leeren beseffen. Het zal trachten dit ‘kwaad’ in den wortel, d.w.z. in de berichtgeving, aan te pakken. De middelen, waar het mee geschieden zal, zullen grof zijn. Hitler zelf heeft in zijn lustrumrede verkondigd, in de houding van de pers in de buitenwereld aanleiding te hebben gezien tot verhooging van het tempo der Duitsche wapening. Het Duitsche gebrek aan gevoel voor schakeeringen kwam in dit woord bedenkelijk tot uitbarsting. De middelen tot intimidatie zullen onze verbazing kunnen wekken. Wie ze het krachtigst en het eendrachtigst terugwijst, zal er het minste last van hebben.
De man op het koord maakt soms vreemde sprongen. Deze echter zijn nog niet gevaarlijk voor zijn last. Zij verschrikken niet, omdat men den zin ervan begrijpt. Wat men vreezen moet zijn intuïtieve acties van onberekenbare strekking, en waarvoor Duitschland inderdaad al zijn krachten in de schaal zou willen werpen. En die zijn bij hem ieder oogenblik mogelijk.
|
|