| |
| |
| |
Het misdadige Europa
Door Dr. W. van Ravesteyn
Vrij mag op schande en misdaad roemen,
Wie zich op medeplicht'gen stut;
Als schuldig hoort men 't vaakst verdoemen
Onschuld, slechts door zichzelf beschut.
Alles verbreekt zijn oude normen,
Vernietigt àl betaamlijkheid:
Hoe moet dan ooit die geest zich vormen,
Die eenig naar het Recht ons leidt?
(Faust II, vert. Jhr. van Suchtelen).
Hebt gij het relaas gelezen van de verwoesting en de vlucht der bevolking uit Fraga en Bujaraloz, twee Aragoneesche stadjes aan den weg van Saragossa naar Lerida? Hoe de vluchtende vrouwen en kinderen uit de lucht, door jeugdige duivels in vliegtuigen, werden opgejaagd en neergeschoten, zoodat de lijkjes van de brug van Lerida in de rivier ploften als zakjes zand? Hebt gij anderzijds het relaas gelezen van dien specialen correspondent van een nette, conservatieve Skandinavische krant, die een bezoek heeft gebracht aan het paleis van den Opperjagermeester van het Derde Rijk, den ex-vlieger Göring en het genoegen heeft gehad er te déjeuneeren? Waarschijnlijk hebben beide relazen u alleen bereikt, wanneer gij het orgaan van de Arbeiderspartij ten onzent leest. Onze groote pers, pijnlijk bezorgd haar lezers niet te kwetsen en geen noodelooze verontwaardigingen te wekken, onthoudt ze ons tenminste zorgvuldig. En toch: leest ge ze niet, bepaalt gij u tot wat de ‘groote’ pers, ook ten onzent, u wel gelieft mee te deelen, gij kent het huidige Europa, - misschien mag ik ook zeggen: de huidige wereld, - in haar volle afzichtelijkheid niet. Het relaas van de opdrijving en slachting dier eenvoudige boeren en boerinnen - gij kunt het vinden in ‘Het Volk’ van 16 April Ochtendbl. - is immers maar een onderdeeltje, een exempeltje, een fragmentje
| |
| |
van wat er, alleen in Spanje, nu sinds Augustus 1936 bijna onafgebroken geschiedt. En daar zijn China, nog altijd te ver weg om er werkelijk ‘bij’ te zijn, zooals wij, d.w.z. een élite in dit land, met Spanje meeleven. Daar is Abyssinië, waar nog steeds - zie o.a. den Statesman van 9 April - even fel wordt gevochten en gemoord als toen de jonge duivel Mussolini er rondcirkelde om zich te verlustigen in de sprongen der ‘wilden’, die hij, zonder gevaar, uit de lucht uiteenreet. Het ergste is bij dit alles echter niet het gebeuren - de directheid, hoe afgrijselijk zij moge zijn - maar wat de reflexie, de indirectheid - zonder dewelke wij ons niet van de eenvoudigsten onderscheiden - ons leert. Deze vreeselijke wetenschap, dat dit alles schuld is der Europeesche ‘vredelievende’ democratieën. Dat deze Spaansche ongelukkigen hun helletocht voltooien moeten, omdat de heeren Eden, Delbos, Chamberlain, Blum en hoe zij verder mogen heeten, niet hebben willen verhinderen, dat de duivels hun gang gingen en gaan. Willen? Voor wie de Europeesche geschiedenis der laatste 5 jaar met eenige aandacht, eenig bewustzijn, eenig begrip heeft gevolgd, is dit helaas niet twijfelachtig. Dit voert ons om zoo te zeggen in medias res. Willen wij iets van de huidige Europeesche en wereldpolitiek begrijpen - en, niet waar? zoover zijn wij nu, zelfs hier te lande, dat wij weten, wat wij 10 of 15 jaar niet hebben geweten, dat het ook om onze dierbare huid gaat, net zoo goed als om die van de uiteengereten en met kogels doorzeefde kleine Arragoneezen - dan moeten wij de geestesgesteldheid in 't oog vatten, die tot deze ‘tolerantie’ heeft geleid. Duivelsche tolerantie. Want wie is schuldiger: de man, die een kind in koelen bloede doodranselt, of de gendarme, die het ziet en den kerel laat begaan?
Wat, zoo luidt de vraag anders, - en zij is meer dan ooit urgent op een moment als het huidige, nu wij, na de Maartstormen, de annexatie van Oostenrijk, den val van Eden, al het tumult, dat er op gevolgd is, volgens de officiosi van zekere groote landen, een periode van ‘ontspanning’ zijn ingetreden door het ‘accoord’ van den heer Chamberlain met Mussolini, accoord, dat eer een soepbord lijkt dan een bord soep, - wat heeft de geestesgesteldheid verwekt, die de ‘tolerantie’ van de misdaden der laatste jaren, culmineerend
| |
| |
in het Spaansche geval, maar evenzeer aan den dag tredend in de wijze, waarop b.v. Oostenrijk is ondergegaan, ten gevolge had en heeft? Het antwoord op die vraag kan niet gevonden worden door een directe beschouwing van zekere gebeurtenissen der laatste vijf jaar, nog veel minder langs psychologische banen: het vereischt eenig nadenken en eenig inzicht in de fundamenteele grondslagen der Europeesche wereld; wij kunnen ons voorshands hiertoe bepalen, partem pro toto nemend, - zooals die, ondanks alles wat wij sinds 20 en 24 jaar (1918 en 1914) hebben beleefd, nog altijd bestaan. Die fundamenten immers zijn zekere klasse-verhoudingen. Wij gaan hier niet dieper in op het begrip ‘klasse’, veel samengestelder en moeilijker dan de zin, waarin het meesttijds wordt gebruikt. Men kan, men mag zeggen, dat het een aangeleerd concept is, nog jong - nauwelijks honderd jaar oud - en dat, reeds nu, in woedenden strijd gewikkeld is met een ander, opgedoken of opgeworpen om het te vernietigen. Maar dit laatste is niet alleen nog niet gelukt: het kan ook niet gelukken, zoolang er tegenstellingen bestaan als waar in de eerste zinnen naar werd verwezen: eenerzijds de diepste armoede en ellende en die bovendien nog gejaagd en geslacht als wilde dieren; andererzijds de domste en ploertigste weelde, zooals elke O.W.-er, elke rijkgeworden Amerikaansche of Europeesche menscheneter, vooral wanneer hij van nature tot de onderwereld behoorde, ten toon spreidt. In Rusland, tusschen haakjes, is deze tegenstelling, in dezen vorm, afgeschaft, hoezeer de levensstandaard der arme proletariërs en der Sofjet-bureaucratie nog of liever weer enorm moge verschillen. Overal elders - het sterkst echter en het ongebreideldst in de dictatuurlanden - bestaat zij voort. En, zoo lang zij bestaat, zal zij, afgezien van alle ideologieën, de klasse-sentimenten kweeken, die ten grondslag Eggen aan min of meer scherpe
klasse-bewustheden. Welnu: wat ons in de huidige Europeesche wereld vooral het meest moet frappeeren - in de Nieuwe Wereld is het iets anders gesteld; in Azië en de groote buiten-Europeesche jonge landen, als Canada, Australië enz. eveneens - en wat onmisbaar is als sleutel tot begrijpen van wat wij beleven, is het diepe verschil in de ‘klasse-bewustheden’, in den loop der laatste 5 jaar vooral ontstaan.
| |
| |
In het voorjaar van 1896 schreef K. Kautsky, toen nog jong theoreticus der Duitsche sociaaldemocratie, discipel van Engels, nog pas aan de voeten van den Meester, Marx' evenknie, gezeten, een voorrede tot de uitgave van Engels' artikelen uit de jaren 1851 en '52, in de New-Yorker ‘Daily Tribune’ verschenen, ten bate en onder den naam van Karl Marx zelf, en die Kautsky toen voor 't eerst in 't Duitsch vertaalde en uitgaf onder den titel: Revolution und Kontra-Revolution in Deutschland. Daar merkt de toen nog in geen enkel opzicht orthodoxe, uitmuntende kenner van Marx' en Engels' geest en geschriften o.a. het volgende op:
‘In 1848 was de bourgeoisie (in Duitschland wordt hier bedoeld) nog de meest nationale van alle klassen zoowel in dezen zin, dat haar behoeften het dichtst bij de totale behoeften der natie kwamen, als ook in dezen, dat haar belangen de kracht en de eenheid der natie het dringendst vereischten. De adel was antinationaal, zijn belangen liepen lijnrecht in tegen de totale interessen der natie; de groote meerderheid der onder de bourgeoisie staande klassen kende hoofdzakelijk slechts kerktorenbelangen en ontbeerde iedere politieke zelfstandigheid. Slechts de kleinburgers en de meestal door hen beïnvloede, nog weinig zelfstandige proletariërs der groote steden maakten een uitzondering, - wij hebben hier Duitschland en vooral Oostenrijk, niet b.v. Frankrijk op 't oog. Naast de bourgeoisie namen zij soms de leiding in den strijd tegen het feodale absolutisme.’
En wat daar verder volgt. Doch dit is voldoende. Voldoende om het enorme verschil te laten zien, dat zich, inzonderheid in de laatste jaren - voor zoover ik zien kan vooral onder den invloed van 2 factoren, de reeds vóór den oorlog begonnen, maar daarna zich enorm snel ontwikkelende ‘internationalisatie’ en verontpersoonlijking van het kapitaal en de kapitaalsmacht en de opkomst van den nieuwen godsdienst: het bloeddorstige rassistische nationalisme - heeft voltrokken. Om het zeer kort, schematisch, maar toch in hoofdzaak juist te zeggen: de ‘bourgeoisie’ - d.w.z. de min of meer groote kapitaalbezittersklasse - is, althans in de ‘democratische’ landen, waar zij zich nog niet met huid en haar aan den Staat heeft uitgeleverd, even anti-nationaal of liever a-nationaal geworden als de trouwens, als afzonderlijke klas- | |
| |
se, nauwelijks meer bestaande adel. Het ‘bewuste’ proletariaat daarentegen is op weg de eenige of althans de leidende nationale klasse te worden, in dezen zin, dat het thans, als minderheid, de nationale rol overneemt, die de bourgeoisie b.v. nog in '48 vervulde. In Duitschland (en Italië) is de situatie anders. In beide landen - in Duitschland het duidelijkst - hebben de heerschende klassen (groote kapitaalbezitters en grootgrondbezitters, daar, evenals in Italië, nog wel bestaande feodale klasse), uit vrees voor een spook - het communisme - maar meer nog als gevolg van de historische ontwikkeling, welke hen geestelijk had gecorrumpeerd - de macht in handen gespeeld van de maatschappelijke klasse, die Marx in zijn 18e Brumaire reeds zoo schitterend definieerde: het ‘Lumpenproletariat’, een begrip, waarvoor wij in onze taal geen correct equivalent hebben, waarschijnlijk omdat wij het tot het jongste historische verleden niet bezaten. De nieuwe heerschers dezer landen behooren zeer blijkbaar tot deze
maatschappelijke groep, die voor 't eerst in 1851, met den pseudo-Bonaparte en zijn mede-spelers een Europeesche, ja wereldrol ging vervullen. In Duitschland en Italië is de bourgeoisie en de feodale klasse in zekeren zin slachtoffer geworden van haar perverse verblinding. Schwarzschild b.v. heeft daar in zijn Tagebuch herhaaldelijk en uitvoerig op gewezen. Zij is geen baas meer in eigen huis. De ‘lumpenproletarische’ uitsmijter, die de arbeidersklasse moest tuchtigen en in boeien slaan, is sterker gebleken dan zijn opdrachtgever en koejonneert nu dezen. Doch in ieder geval, het voornaamste: de duiten, de bevoorrechte maatschappelijke positie, de kasteelen en landgoederen zijn voorloopig gered en daar ging het maar om. Geheel anders, veel erger, staat het met de Fransche en Britsche bezittende klassen, nog altijd meester in eigen huis, geschapen. Hier vinden wij, vooral sinds de machtsveranderingen in Centraal-Europa zich zijn gaan voltrekken, te beginnen met Mussolini's opmarsch naar Rome, en volkomen na de overwinning van het rassistische geloof in Duitschland, dat de groote bourgeoisie bezig is niet alleen haar vaderlandsliefde te verliezen, voor zoover zij die nog bezat - in den grooten oorlog was zij reeds zeer zwak - maar ook het vermogen om de belangen van de erfenis te behartigen, die de imperialistische oorlog
| |
| |
van '14 haar heeft nagelaten. En zoo is de paradoxale toestand ontstaan, dat het proletariaat, hoewel te zwak in aantal om èn in Engeland èn in Frankrijk de staatsmachine duurzaam te besturen, niettemin tot de rol is geroepen èn het vaderland èn het Imperium te verdedigen, welks lasten de bezitters op zijn schouders hebben geladen.
Veel, zoo niet alles van de paradoxieën der Europeesche situatie in de laatste jaren en vooral sinds het uitbreken van den Spaanschen burgeroorlog en de occupatie van dit land door Italiaansche en Duitsche troepen, wordt hierdoor verklaard. Wie het uitmuntende overzicht dier gebeurtenissen, van de hand van een der beste en best ingelichte Fransche journalisten Madame Geneviève Tabouis, ter hand neemt, onder den titel ‘Blackmail or war’ kort geleden in het Engelsch verschenen - een boekje, dat iedereen, ook hier te lande, behoorde te lezen - kan daarin nog eens, aan de hand van een rijk feitenmateriaal, aangetoond vinden, hoe de Duitsche en Italiaansche generale staven de invasie van Spanje hebben op touw gezet met het groote strategische doel: Frankrijk van drie zijden aan te kunnen vallen, de verbindingen tusschen Frankrijk en zijn Afrikaansch Imperium te onderbreken en Engeland in een positie te brengen, waardoor het in de Middellandsche Zee niet meer maritiem meester zou zijn en Frankrijk zou kunnen te hulp komen. Men leze het heldere en niet voor tegenspraak vatbare relaas op de bladzijden 154 volgende van de Engelsche editie. Op het moment is de situatie zoo, dat Gibraltar, Engeland's sleutelstelling voor de beheersching niet alleen maar voor het betreden van de Middellandsche Zee, door Italiaansch en Duitsch zwaar geschut bedreigd is en kan worden bedwongen, indien deze beide machten dit willen. Niettemin gaat de Britsche bourgeoisie, die deze situatie heeft geschapen, door Frankrijk in 1936 te dwingen tot de zoogenaamde non-interventie-politiek, d.w.z. de begunstiging der Italiaansche en Duitsche invallers in Spanje - terwijl een gebaar van kracht, meer niet, nog in Augustus van dat jaar voldoende zou zijn geweest, het te voorkomen, - voort op den ingeslagen weg, hoopt op een accoord met Mussolini, nadat deze in geheel Spanje, in compagnieschap met Duitschland, meester zal zijn geworden
en sluit dit al vast, beiden plein pouvoir
| |
| |
gevend om voort te gaan met hun verovering. De Britsche ‘New Statesman’, de Fortnightly’, alle verder zienden in Engeland, noemen dit terecht een krankzinnige politiek. In ieder geval is het er eene, die van volkomen verdwazing getuigt. Maar zij is niet verblinder dan die van de Fransche bourgeoisgroepen, de geheele rechterzijde, die sinds 1936, uit hetzelfde perverse klasse-bewustzijn, d.w.z. omdat zij internationaal kapitalistisch, doch niet meer nationaal denken, alle veroveringen van den Spaanschen generaal toejuichen, die, indien zij voltooid worden, Frankrijk in de situatie van 1814 zullen plaatsen, doch tegenover een veel kolossaler overmacht (zie o.a. de studie van den generaal Daubert: Défense nationale in den Mercure de France van 15 April, en trouwens alle militaire ‘deskundigen’, die in dit opzicht unaniem zijn). Het feit, het onmiskenbare sociale feit is nu eenmaal, dat de Europeesche bourgeosieën der groote nog democratische landen dermate van bewondering, sympathie, medegevoel met de heerschers in Duitschland en Italië zijn doortrokken, dat zij daardoor om zoo te zeggen verlamd zijn. Adolf en Benito zijn als ratelslangen, die deze konijnen hypnotiseeren. De arbeidersklassen van Engeland en Frankrijk zijn bereid het land en de Imperia te verdedigen. Zij zullen het ook doen. Maar misdadig is een klasse, die, door haar zwakheid en haar verblinding, èn de reeds gruwelijke slachtingen der laatste jaren heeft veroorzaakt, èn - wat de Hemel verhoede, maar wat wij nauwelijks meer kunnen hopen - daardoor den nieuwen wereldoorlog onvermijdelijk maakt, die Europa's einde zou beteekenen.
|
|