De Stem. Jaargang 18
(1938)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |
IIDe storm kerft in het bosch zijn donkere gangen,
Het huis staat weerloos en alleen.
De dompe nacht kreunt om mij heen
Van duldeloos verlangen.
Het riet stijgt zwart omhoog uit het ruige water
En buigt zich als een mensch die kermt,
Naakt op de wereld, - onbeschermd
Tusschen voorheen en later.
Toch wijkt de dood voor deze macht:
De aarde tooit zich met vertrouwen.
Sluit nu de vensters van den nacht,
Ik hoor de vleugels, die zich openvouwen...
| |
[pagina 164]
| |
IIIStormende zee in de ruimte,
Waar vaalzwart de hemel zich sloot.
Breed en woest lag het landschap:
Duisternis... daarachter de dood.
Vluchtende menschengestalten
In het weerlichten van den tijd,
Spoorloos van de aarde verdwenen
In de blinde eeuwigheid.
| |
IV
|
|