| |
| |
| |
Het noodlot van den revolutionair
Door Dr. M. van Blankenstein
Waar is Rusland? Kort geleden nog viel zijn zware schaduw over de internationale politiek van Europa en van Oost Azië. Op het oogenblik is het, alsof het niet meer meetelt. Het spreekt geen groot woord meer in de commissie van non-interventie te Londen. Het schijnt zijn belangstelling voor de Spaansche aangelegenheden verloren te hebben. Van de Fransch-Russische vriendschap wordt weinig meer gesproken, zelfs niet als men de kracht der groepeeringen in ons werelddeel afweegt. Men kan wekenlang beschouwingen lezen over het beleid, en over de mogelijkheden van Frankrijk in Oost Europa, men kan de redevoeringen bestudeeren van de Fransche staatslieden over de internationale positie van hun land, men kan nauwkeurig volgen alles wat er over de kaleidoscoop in oostelijk Midden Europa geschreven wordt, zonder aan het bestaan van deze betrekking te worden herinnerd. Het is alsof geen van de belanghebbenden er nog prijs op stelt, van zijn vriendschap met het geweldige rijk zonder noodzakelijkheid te reppen. Men moet zich gaan afvragen, of één van de Europeesche vrienden van Rusland die vriendschap nog als van positieve waarde beschouwt. Spreekt men met Fransche politici over de betrekking van vriendschap tusschen de twee mogendheden, dan kan men een apologetisch betoog te hooren krijgen, alsof de vriendschap, die de meerderheid van het Fransche volk eens als een groot heil heeft begroet, iets geworden is dat thans verontschuldiging behoeft. Men kan Rusland niet loslaten, zoo luidt dan het betoog, omdat men vreest dat in dit geval een nieuwe toenadering tusschen Berlijn en Moskou zich zou kunnen voltrekken. Men weet te goed, hoe in beide, voor het oogenblik vijandige hoofdsteden, machtige invloeden steeds daarop aandringen. Duitschland heeft van zijn tegenwoordige vrienden nog weinig pleizier gehad. Veel gevaar, veel offers van allerlei aard,
| |
| |
veel teleurstelling hebben zij Berlijn reeds berokkend, en geen enkel tastbaar voordeel hebben zij opgeleverd. De spil Rome-Berlijn boezemt de Europeesche groote mogendheden maar zeer gematigde vrees in. Een spil Berlijn-Moskou echter zou als een monsterlijk gevaar moeten worden beschouwd. Kan Berlijn voor de verleiding van dergelijken groei van ontzag niet bezwijken? Een door Frankrijk losgelaten Rusland zou de hand van Berlijn niet licht weigeren.
Dat deze redeneering gehouden wordt, bewijst, hoe weinig men weet te zeggen ten voordeele van de, haast in vergetelheid geraakte, Fransch-Russische vriendschap. Zooveel te meer spreekt men te Parijs over de Fransch-Britsche betrekkingen. Het is of men het de Engelsche vrienden niet wil aandoen, al te zeer aan zijn eigen betrekkingen met Moskou te herinneren. Londen heeft immers, uit opvattingen van maatschappelijk ‘fatsoen’, zoo weinig mogelijk met Rusland uitstaande. Niet dat Engeland onwillig zou zijn, Rusland in zijn politieke berekeningen te betrekken. Ook dat echter niet meer dan noodzakelijk. Dat komt niet enkel voort uit uiterlijke schaamte over onnette vriendschap, maar vooral ook uit de oude vrees, die Engeland driekwart eeuw voor Rusland gekoesterd heeft. De Engelsche politiek hecht aan traditie, heeft een sterk element van instinct. Het Russisch gevaar, dat voor het Britsche Rijk in Azië heeft bestaan, kan terugkomen, misschien als grooter gevaar dan Italië, en zelfs Japan, ooit kunnen vormen. Maar men kan niet enkel in verleden en toekomst leven. Op het oogenblik kan Rusland - men denke slechts aan Oost Azië - een nuttige troef zijn in het Britsche spel. Het is heel aangenaam voor Groot Brittanje, dat dit door de Fransch-Russische betrekkingen te allen tijde mogelijk is, dat het voorloopig verzekerd kan zijn, Rusland niet op een critiek oogenblik aan den verkeerden kant geschaard te zien. Londen kan nu Moskou met groote koelheid behandelen, zonder er iets bij te verliezen. Het hoeft Rusland niet als vriend te ‘kennen’. Het weet dat de Fransch-Russische vriendschap, voorzoover dat dan mogelijk zal zijn, Engeland vanzelf ten goede moet komen, als er in Oost Europa iets geschieden zou, dat Engeland, volgens zijn jongste verzekeringen, ‘niet onverschillig kan laten’. De zoo discreet behandelde draad van de Fransch-Russische betrekkingen is
| |
| |
voldoende waarborg voor Engeland, dat het sowjetrijk ‘allright’ is. De toestand is ideaal. Wie zou eraan willen veranderen?
Rusland, het eens, bij zijn terugkeer in de groote, internationale politiek voor zijn behandeling als gelijkwaardige zoo overgevoelige Rusland, maakt nu geen bezwaar tegen dezen toestand. Zijn ‘social ambitions’ in de gemeenschap der Europeesche volken schijnt het voor het oogenblik te hebben prijs gegeven. Het is geduldig en berustend. Men ziet het ten opzichte van Spanje en ten opzichte van China. Vindt ook Rusland het, bij nader inzicht, uitstekend, dat het zich niet door vertoon van innigheid met de groote, kapitalistische mogendheden hoeft te compromitteeren? Het heeft de gemeenschap nooit gevreesd, het heeft soms zelfs geglommen van voldoening over het stijgen van zijn aanzien in den kring der grooten en aanzienlijken. Het hield ervan te toonen, dat het machtig, invloedrijk en dat zijn vriendschap gezocht was. Men vond er thuis voldoening in.
Het is natuurlijk denkbaar, dat dit tot een periode behoort van een beleid, dat nu te Moskou verworpen wordt. Dit zou te waarschijnlijker kunnen lijken, omdat bijna allen, die dat beleid hebben gevoerd - met Litwinof als eenige, in het oog loopende uitzondering - nu gevangen zitten, of reeds een gerechtelijken dood gestorven zijn. Deze verklaring voldoet echter niet. De onthouding van Rusland in het Verre Oosten kan niet vrijwillig zijn, kan niet op afkeer voor contact met de kapitalistische mogendheden berusten. Rusland heeft te Brussel zelfs te kennen gegeven, dat het uit zou zijn met zijn onthouding, op het oogenblik waarop het uit was met de onthouding dier mogendheden. Rusland is stil en bescheiden en berustend, en dat niet uit revolutionaire overwegingen. Het wil zich niet naar voren dringen, uit vrees, dan niet met rust te worden gelaten. Het vindt het merkbaar reeds bevredigend, dat de verkoeling van West Europa niet nog grooter is dan zij reeds is. De betrekkingen met Frankrijk en Tsjechoslowakije ziet het met voldoening voortbestaan. Veel leven zit er waarlijk niet in. En toch hadden zij voor alle betrokkenen zoo groote beteekenis kunnen krijgen, als Rusland's prestige vooruitgegaan was inplaats van achteruit. Allen hebben Stalin heel wat te verwijten, maar Rusland zelf het meest.
| |
| |
Tandenknarsend moet het toezien, hoe de Japanners partij trekken van de machteloosheid van het land. De Japanners hadden het wel gedacht, maar hebben, voor zij de consequentie eruit trokken, toch eerst willen probeeren, of geen vergissing mogelijk was. Zij hebben het incident van dezen zomer met de Amoer-eilandjes zoo hardhandig behandeld, als zij het een jaar geleden niet meer zouden hebben aangedurfd. Toen was Rusland zich van zijn kracht bewust en prikkelbaar, en wist Japan terdege te moeten oppassen om het niet in beweging te brengen. Nu gelukte de proefneming; Rusland verdroeg en week terug, als vijf jaar geleden in Mandsjoerije. De Japansche militairen wisten nu heel zeker, dat het Russische krachtsbewustzijn weer geweken was.
Terwijl Stalin bezig is, Rusland van ‘verraad te zuiveren’, op zijn barbaarsche, maar met oude Russische tradities niet in strijd komende manier, brokkelt het internationale gezag, brokkelt de internationale veiligheid van Rusland af. Het heeft te lijden onder het verlies in aanzien, dat de methode van Stalin moest veroorzaken. Met barbaarsche dictatoren kan men onderhandelen, als tegenstander, terwille van den internationalen vrede of terwille van het oeconomisch herstel, maar men omhelst ze liever niet als vrienden. Men vindt het reeds erg genoeg dat men hen noodig heeft, en laat van de betrekkingen tot hen naar buiten zoo weinig mogelijk blijken. Het ongezuiverde, Russische leger, volgens Stalin vol broedplaatsen van verraad, werd in de wereld zeer gevreesd; het gezuiverde leger aanzienlijk minder. Heeft Stalin gedacht, dat Rusland een Iwan de Verschrikkelijke niet slecht verdragen zou in een tijdperk, waarin alleenheerschers zich als ‘de groote mode’ der volken beschouwen? Zijn opvatting heeft voor de internationale positie van Rusland het een en ander tegen zich. De Japanners zijn bezig, dat te bewijzen.
Het kan niet enkel het waarlijk barbaarsch groote in de figuur van Iwan den Verschrikkelijke zijn, dat Stalin fascineert, en tot navolging verleidt. Men zou kunnen gaan vermoeden, dat hij, met zijn steeds voortgaande uitmoorden van de bojaren der revolutie, er naar streeft, alleen over te blijven als de groote man der omwenteling, als de eenige oprechte, de eenige voor het nageslacht achtenswaardige onder allen
| |
| |
die de revolutie hebben geleid, voorzoover hun het voordeel van een bijtijds ingetreden, natuurlijken dood onthouden bleef. Met de uiterste consequentie roeit hij oude vrienden en bondgenooten uit. Het doet voor het oogenblik in de oogen der wereld zelfs afbreuk aan het aanzien van een der oude revolutionairen, als hij zich nog op hoogen post heeft kunnen handhaven. ‘Wat heeft hij gedaan, om de genade van den grooten dwingeland te koopen?’ zoo vraagt men allicht. Litwinof b.v. wordt er in de buitenwereld op aangezien; en vermoedelijk door vele Russen ook. Men zegt verwijtend: ‘Hij weet bij Stalin in het gevlei te blijven, hij onthoudt zich blijkbaar van alle critiek op de gruwelen, die worden gepleegd tegen al die menschen, waarmede hij samengewerkt, eens, in innige broederlijkheid, samengezworen heeft.’
Menschen als Litwinof zijn, ofschoon nog in hun waardigheid gehandhaafd, niet te benijden. Kan het pleizierig zijn, als men in de oogen van hen, die men in de buitenwereld ontmoet, de vraag moet lezen: ‘Wat hebt gij schandelijks daarvoor gedaan, gij, die nog niet zijt doodgeschoten, nog altijd uw positie hebt kunnen behouden?’
Zoo is, door het woeden van den ijskouden, helder rekenenden geweldenaar, een splinternieuwe vorm van moreele redeneering en moreele beschouwing ontstaan, een nieuwe opvatting van decorum; de paradoxaalste, de afzonderlijkste in onzen, aan verrassende ‘moraal’ toch zoo overrijken tijd. De nieuwe beoordeeling ligt voor de hand, en wij kunnen er weinig tegen inbrengen. Maar niet kunnen wij gelooven, dat Stalin laat moorden en verbannen, enkel om alleen als colossus der revolutie over te blijven. Het is hem onderschatten als men gelooft, dat hem niet een groot doel, buiten hem zelf, voor oogen zou staan. Voor de aanhangers van Trotski is de oplossing niet moeilijk. Het heeft hun nooit aan simplicisme in oordeelvelling ontbroken. Stalin zou fascistische bedoelingen hebben. Hij zou ernaar streven, de revolutie in Rusland ongedaan te maken, om dan als totalitair heerscher over Rusland, te regeeren. Dit is een denkwijze, die alleen in een communistisch brein, dat een felle onderscheiding maakt tusschen dictatoren, hetwelk ons ontgaat, kan opkomen. Wat zou er aan Stalin's positie, aan zijn macht, aan zijn karakter van alleenheerscher veranderen, wanneer hij Rusland fascistisch
| |
| |
inplaats van bolsjewistisch ging gebieden? Wij zien niet meer dan een verandering van etiket. Hij zou er geen greintje meer macht door krijgen, hij zou niet meer willekeur kunnen uitoefenen. Zijn bevrediging zou niet grooter kunnen zijn dan die uitgedrukt is in het bekende rijmpje op de Amersfoortsche kei, nadat deze was omgezeuld. Zou daarna, als de macht van Stalin ‘op haar andere zij’ lag, de onvrijheid van het Russische volk werkelijk grooter worden dan zij op dit oogenblik is? De instellingen, die zijn dictatuur dienen, zouden alle onveranderd kunnen voortbestaan. Hebben de fascistische dictaturen die ook niet voor een belangrijk gedeelte van de Russen overgenomen? Dat Stalin bloedbaden zou laten aanrichten, met zoo opmerkelijke volharding, en met zoo onmiskenbaar verzwakkend effect op de positie van Rusland, enkel om wijzigingen, waarvan hij zeker het ijdele moet beseffen, kunnen wij niet aannemen. Wij kunnen zelfs niet gelooven, dat Stalin een verandering van etiket, uiterlijk of innerlijk zou verdragen. Hij zelf moet aan de oude namen en begrippen evenzeer gehecht zijn als eenig Troskiïst.
Het lijkt mij daarentegen volstrekt niet moeilijk, een psychologische verklaring te vinden, die de gebeurtenissen in Rusland tendeele begrijpelijk maakt, en die niet enkel ten nadeele van Stalin is. Het bekende in het tafereel, dat ons te aanschouwen wordt gegeven, biedt daartoe het uitgangspunt.
Men schrijft revoluties de onsympathieke gewoonte toe van Kronos, die zijn kinderen placht te verslinden. Zooals ook in het geval van Kronos, blijft er dan echter steeds een Zeus over, die aan de macht van den vader een einde maakt. Napoleon is daarvan het klassieke voorbeeld. Wel lijkt het mij minder precies te zeggen dat revoluties bepaaldelijk hun kroost opslokken. Zijn het niet veeleer hun vaders, of de helpers bij hun geboorte? Maar over deze kleine oneffenheid in het beeld willen wij niet vallen; de bedoeling is in hoofdzaak juist. En zij moet juist zijn. De Russische revolutie kan ons dat duidelijk maken. Zij is nog te helderder als experiment, doordat zij in vertraagd tempo te werk is gegaan. Voorloopig is Stalin nog niet de Zeus, die aan de heerschappij der revolutie een einde heeft gemaakt, als wreker van zijn broeders. Daarvoor was het noodig, dat die broeders eerst verorberd
| |
| |
waren. En dat ontbrak juist aan het tafereel. Hij doet dus eerst het tegendeel: Hij neemt de revolutie in zijn dienst, en noopt haar, die broeders met groote gulzigheid te verslinden, nadat zij dat bijna twintig jaar lang had verzuimd. Dat het nu nog geschiedt moet ons de oogen openen voor het onvermijdelijke van het proces. Stalin heeft het niet kunnen overslaan. En daarom is een verklaring niet lastig te vinden.
De waarheid is, dat een revolutie niet permanent kan blijven, dat er eindelijk een resultaat van het omwentelen, een daaruit ontstane stabile toestand te voorschijn moet komen. En het groote beletsel daarvoor zijn de revolutionairen.
Mussolini doet met zijn revolutionairen wat hij wil. Zij zijn hem niet tot beletsel. Hij werpt hen weg, al of niet in eenigen eervollen hoek, als hij hen beu wordt of wanneer zij zich hinderlijk gaan betoonen. Geen is er te sterk voor dat lot; geen schijnt er ook gevaarlijk door zijn voortleven. De Duitsche revolutie heeft reeds in 1934 met de klassieke, bloedige methode moeten beginnen. Van 30 Januari 1933 tot 30 Juni 1934 was waarlijk een korte spanne tijds. Maar misschien is zij nog niet aan het einde, en hebben wij eerst een eerste bedrijf beleefd. De Russische revolutie heeft waarlijk eindeloos geduld gehad met de bevorderaars van haar geboorte. Zij heeft hen soms in verbanning of in gevangenschap gezonden. Trotski is niet ontsnapt, maar weggestuurd. Radek, Zinowjef, Kamjenef, Sokolnikof, zij zijn reeds vroeger gestraft, maar daarna weer in genade aangenomen. Eerst na een kleine 20 jaar was het uit met dat geduld. Maar toen ook grondig. De algemeene oorzaak van het verschijnsel is, dat men met revolutionairen gemakkelijker revolutie maken dan besturen kan. Radek heeft het mij eens in zijn goede dagen uiteengezet. ‘Het is hard,’ zoo zeide hij, ‘gouvernementeel te moeten wezen, als men van nature revolutionair is. Men is dat niet enkel omdat men met bepaalde dingen ontevreden is; men is het van aard, uit aanleg en neiging. Nu heeft onze revolutie gezegevierd; nu moeten wij waarschijnlijk de rest van ons leven aanhangers, steunpilaren der regeering zijn. Kunt gij begrijpen, wat dit vooruitzicht voor velen onzer beteekent? De motor uit ons leven is weggenomen. Wij zullen den tijd gaan betreuren, toen wij nog niet hadden gezegevierd, toen er te strijden viel.’
| |
| |
Dit is het groote probleem van alle revoluties dat zij, als zij constant blijven, met revolutionairen moeten administreeren. De Russische revolutionairen waren voor het meerendeel in 1917 jong, zij konden nog een generatie meedoen. Al dien tijd was de, door hun revolutie ontstane toestand, met hen belast. Zij stierven niet na wat jaren uit. Nu roeit men hen uit. Hun rol was ten einde; dat moest bij velen hun revolutionairen aard weer virulent maken. Ook deed de verveling haar werk. Zij moesten zich op den duur aan elkaar gaan ergeren, zij die constant aan de macht bleven, gelijk wij de overlevenden van 30 Juni 1934 ook in Duitschland aan de macht zien blijven. Mussolini heeft, zooals gezegd, voor meer afwisseling gezorgd, maar hij had het gemakkelijker, omdat zijn beweging, toen zij zegevierde, nog zoo jong was, zoo weinig van haar aanhangers had geëischt, de sterkste figuren nog niet, in een beproevingsproces, naar boven had doen komen. Zijn helpers waren goedkoop, hun glorie begon eerst bij den marsch naar Rome, terwijl in Rusland en Duitschland de groote namen zich hadden gecristalliseerd in den langen en harden strijd vóór de overwinning.
In Rusland waren er twee verschijnselen waar te nemen, beide ten nadeele van de oude voorvechters. Zij waren een beletsel voor de stabilisatie, zij vormden zelfs een gevaar voor de sterke en stabiliseerende macht, die zich vormde, door hun onrust, door het element van destructieve critiek, van ontevredenheid als eigenschap, dat in hen leefde. Het totalitaire stelsel zorgde ervoor, dat niet te veel van het gistingsproces, dat hun aanwezigheid in de regeerende laag in die bovenlaag te weeg bracht, naar buiten merkbaar werd. In Duitschland is een overeenkomstig proces gaande. En dan wekte hun eeuwige duur het ongeduld der jeugd. Het waren en bleven dezelfde mannen. De jeugd zag hun zwakheden, zag hun permanentie, zag het gemis aan verversching, en haar eigen gebrek aan mogelijkheden, door die sta-in-den-wegs.
Er was één heel fundamenteele tegenstelling tusschen de revolutionaire veteranen, en de revolutionaire jeugd. Die veteranen zijn groot geworden in verzet, in een gebrek aan respect voor gezag. Hun leer mocht dan tegenovergesteld luiden, zij toonden verwantschap, niet in denken maar in gevoelen, met nihilisten, anarchisten. De revolutionaire jeugd
| |
| |
echter is opgeleid in een school van felle gezagsleer, van straffe discipline. De jeugd is volgepropt met de leer der ouderen, maar niet met de gevoelsreactie der ouderen. Daarom verdroeg die jeugd geen Trotskiïsme.
Al heel vroeg heb ik het positivisme der communistische jeugd door een treffend voorbeeld te merken gekregen. Het was in 1924, dat mij het geval te Moskou werd verteld. Een professor in de geschiedenis uit de oude school, een der vroegere Russische liberalen, had voor een ontwikkelingsgroep van jonge arbeiders een lezing gehouden over den moord op Alexander II. Toen hij had uitgesproken, was er zooals steeds, discussie. Een der jonge mannen had scherpe critiek. De professor had sympathie betoond voor hen, die den moord hadden gepleegd. Wat kwam er echter van den staat terecht, als jonge lieden, omdat zij ontevreden waren, de vrijheid mochten nemen, den drager van het staatsgezag, eigenmachtig, uit den weg te ruimen! Misschien kon een der oudere revolutionairen, bij wijze van dialectische conclusie, ook zoo spreken. Van dit gevoel van gezag echt doortrokken gelijk die jonge arbeider, zou hij nooit kunnen zijn.
Twintig jaar haast heeft de revolutie het uitgehouden met de ‘oude revolutionairen’. Het was een ongeëvenaard lange tijd. Stalin, in al zijn barbaarschheid, lijkt mij meer werktuig dan bewerker. Werktuig van een verslindingsdrift, die onweerstaanbaar is, omdat zij in de natuur der dingen ligt, in het bijzonder nog in Rusland, waar de politieke strijd steeds bloedig placht te zijn.
Hieruit zou men de leering kunnen trekken dat wel een, door een revolutie geschapen toestand permanent kan worden, dat echter de revolutionairen, die dat bewerkten, het niet kunnen zijn, niet eens voor een normalen levensduur.
Wij gruwen voor den man, die oude vrienden bij reeksen laat afmaken, tot hij vrijwel alleen, en alleen heerschend, overblijft. Daarvoor is inderdaad een natuur als van een Stalin noodig. Men moet echter toch bijna twee decennia van zeker niet gemakkelijk samenwerken, twee decennia van wederzijdsche prikkeling in rekening brengen. En men moet ook aan het milieu denken. Het waren mannen onder elkaar, die nooit een tegenstander ontzien hebben, alleen met merk- | |
| |
waardig geduld - elkaar! Wat broeide er in hun midden? Hadden zij de macht op Stalin veroverd, dan ware het hem niet anders vergaan. Radek moet zich voor zijn rechters beklaagd hebben, dat hun vijanden over hem en zijn vrienden hebben gezegevierd, omdat er onder de zijnen meer professoren waren dan mannen, die den moed hadden tot een moord. Den Kaukasiër Stalin ontbreekt deze moed niet. Hij was een stil man, onder zeer welsprekende volksmenners. Deze kenden zijn kracht. Had zijn stilheid hen niet op zekere vermoedens kunnen brengen? Zwijgers zijn gevaarlijk in revolutionair milieu.
Stalin heeft niet langer afgewacht. Hij ging om zich heen slaan, en slaat nog om zich heen, rijp en groen neervellende. Hij kent blijkbaar geen beperking. Dit is in zijn figuur een lugubere trek te meer.
Maar met dat al is hij de voltrekker van een historisch proces, dat merkwaardig lang op zich heeft laten wachten, maar dat blijkbaar niet uitblijven kon.
|
|