| |
| |
| |
De geboorte van Prinses Juliana en de journalisten
Door M.J. Brusse
Vele weken voor de geboorte van Juliana zijn uit alle 's Heeren landen journalisten opgetrokken naar de residentie van ‘de Koningin van Holland’, - en 't eerste wat zij er opgetogen gewaar werden was, dat zij in haar stadswapen dan ook een ooievaar voert.
Wat zij er kwamen doen? - Wachten op de blijde gebeurtenis, om hiervan zoo snel en lyrisch mogelijk kond te doen aan alle volken van de wereld. Want dat ‘la jolie Reine’, ‘Wilhelmina la Blonde’, een konings-kindje verwachtte, - dat aan den ‘al-ouden Oranjestam nog weer een nieuwe bloesem ging ontluiken’, - dat de erfopvolging op den troon in de Nederlanden dan tòch nog verwezenlijkt zou worden, - dit alles vervulde en boeide in romantische verteedering menschen van iedere natie. Alsof er nu een prinselijk sprookje ging gebeuren op het als een kaas platte landje aan de Noordzee, waar in Rembrandtiek clair obscur mannen met lange kalken tabakspijpen, vrouwen met gouden oorijzers en gouden zijlokken, en al die poppe-kinderen achter dijken wonen om niet te verdrinken, en op klompen genoeglijk rondklepperen langs de kakelbonte bollenvelden, tenzij zij jenever zitten te drinken aan zinken toogen in herberg-binnenhuizen van Vermeer, Pieter de Hoogh dan wel Jan Steen.
Hier voor, - om dit sprookje mee te beleven, op te schrijven, uit te teekenen, te kieken en weg te seinen, had de wereldpers haar honderden afgevaardigden gedirigeerd naar het in alle talen anders vernoemde 's Gravenhage - wat ze niet uitspreken konden. En daar ontmoetten elkaar nu, een beetje geagiteerd en concurrentie-ziek door elkanders onverwachte aanwezigheid, staf-redacteuren van de machtigste organen in Europa en Amerika, reis-correspondenten, illustrators,
| |
| |
kroniekschrijvers, foto-reporters, met een zwerm occasionals, onder wie vele dames waren, - ook uit Afrika, Australië, uit onze eigen koloniën, China, Japan... Want even goed de couranten, die in de wereld almee de politiek beheerschen en de beurs, als frivole en sensationeele boulevardbladen, volkskranten, humoristische en satirieke periodieken, de belangrijkste maandschriften, de onbelangrijkste magazines, - zoowel de Punch, de Rire, de Simpli, Graphic, Illustration en New Yorker, waren er vertegenwoordigd, - veelal door vermaarde auteurs en graphische kunstenaars van reputatie. En stuk voor stuk waren zij nog wel 't opwindendst bezeten van de vraag: prins of prinses?
Maar afwachten, zonder er copy van te maken, valt nu eenmaal buiten den stiel der journalistiek. In hun zenuwachtige onzekerheid waren zij vanzelf dus gedoemd het dag aan dag vooraf óók nog aangeschreven en getelefoneerd te krijgen, zoo mogelijk voor ieder ochtend- en avondblad weer aan, - maar bijvoorbeeld evenzeer voor de geregelde specials van de centrale telegraafbureaux: over een toch wel heel intieme familiegebeurtenis, die alleen nog maar verbeid werd met spanning - zij 't door menschen op alle breedten en lengten van den aardbodem.
Dit is allemaal nu alweer acht en twintig jaren geleden. En in langer dan een kwart eeuw is er, zoo vrijwel ongemerkt, ook in ons kleine, conventioneele en voor haar tradities nog wel eens behoudende land een en ander veranderd ten opzichte van wat wij tegenwoordig parmantig ‘emancipatie’ noemen. De geest van den tijd was nog 'n beetje... beslotener, ja, huiselijker. Wij waren hier in die dagen dus ook nog niet zoo gewend aan de aandacht van de buitenwereld, die nu over en weer schier onbegrensd is geworden, ook door het luchtverkeer, door de draadlooze, de radio en de internationaliseering van de snelle berichtgeving. En vooral stonden wij nog wat onwennig tegenover de manieren van een deel der buitenlandsche pers, om zóó gul, zoo vlug en haast zonder voorbehoud aan deze al of niet gemotiveerde belangstelling, die veelal vulgaire nieuwsgierigheid is, van de lezers tegemoet te komen - ja, die te overtroeven met sensatie van indiscreties of onbenulligheden, desnoods dan maar uit de duimen gezogen.
| |
| |
Ook de toenmalige hoofdredacteur van de Nieuwe Rotterdamsche Courant Dr. Zaaijer vond 't heelemaal niet overeenkomstig zijn rechtschapen en Hollandsch-solide opvattingen van eerbied en kieschheid jegens een vrouw, die in ‘gezegende omstandigheden’ verkeerde, om hieraan op opvallende, laat staan min of meer fantastische wijze ruchtbaarheid te geven in de zoo onbegrensde openlijkheid van kranten. Al ligt het nu eenmaal in het lot van koninklijke vrouwen, dat het volk zich het recht toekent deel te nemen zèlfs in de zoo zuiver alleen maar menschelijke intimiteiten van haar huwelijksleven. Waartegenover iedere andere toekomstige moeder immers juist dan, reeds uit overwegingen van een zuiver gevoel, ongemoeid en onopgemerkt wordt overgelaten aan het vertrouwelijke schut van den eigen kring. Het natuur-instinct zoekt voor de geboorte stilte en verholenheid.
Maar het paleis op het Noordeinde werd in dien tijd wekenlang bespied met argusoogen en film-lenzen, - bespionneerd bij dag en bij nacht door internationale journalisten, - en al wie er in en uit ging in vele talen zoo mogelijk ondervraagd.
Wat zij zoo aan de weet, of ook niet aan de weet kwamen, ging over den draad - of werd, in een zoetelijke dan wel piquante sauce à la reine, met vaak groteske Hollandsche eigenheden gekruid, tot causerieën verwerkt, waarbij onze trouwhartige aanduiding ‘blijde verwachting’, veelal op 't onverwachtst verhaspeld, het Leidmotiv was, ook als onderschrift onder de prenten, made in Holland. ‘Blaide derwartung’, - 't gold als 't wachtwoord, kinderlijk en met de vriendelijkste bedoelingen, in 't amusante internationale verkeer dier dagen van zooveel dagblad- en tijdschriftschrijvers, die elkander voor 't overige immers vaak niet verstonden. En op schetsen, die teekenaars mij met een herinnering toen wel hebben willen geven, en in korte briefjes van buitenlandsche collega's, vond ik die oude Hollandsche zegswijze nog weer, verfranscht, verduitscht, verengelscht, terug.
Pas nadat het onderwerp al verscheiden dagen in de wereldpers was ingeleid en bezongen op alle wijzen, droeg onze hoofdredacteur mij op dan ook maar naar Den Haag te gaan, - eens wat te schrijven over de feestelijke voorberei- | |
| |
ding en de al vroolijke stemming onder de menschen, - en verder vooral te zorgen, dat onze courant van de heuglijke gebeurtenis zoo snel mogelijk bericht zou krijgen, om, bij voorkeur 't allereerst, in bulletins ons volk er mee te verblijden. Dat de persoon van de Koningin tot dit moment buiten iedere bespreking zou blijven, en trouwens al wat haar paleis en haar hof in deze dagen van spanning betrof, sprak vanzelf. - ‘Wat daar buiten nu aardig is en deelt in de vreugde is dankbare stof, ook voor ònze lezers. Maak er maar iets prettigs van...’
Mijn eerste gang was naar Harer Majesteits particulieren secretaris, toen nog Jhr. van Geen. Ik kende hem sedert vele jaren van de reizen, die de Koningin, eerst als kroonprinses met haar moeder, en later met haar gemaal, door het land had gemaakt. Ik had die geregeld voor onze courant gevolgd, en de heer Van Geen was dan altijd op zijn hupsche manier bereid geweest om de taak van de pers zooveel mogelijk te vergemakkelijken.
Maar nu vond ik den secretaris van de Koningin in een beetje zorgelijke stemming. Zijn vriendelijke hulpvaardigheid, ja, zijn jovialiteit van nature, had 't moeilijk. Want in zijn overtuiging, dat het mee tot zijn taak behoorde, om bij al zijn bemoeiingen als bemiddelaar tusschen het hof en de buitenwereld de populariteit van de Vorstin te bevorderen door voorkomendheid, - ondervond hij nu den aandrang van den heelen dag door journalisten, die zich lieten aandienen of hem korter opbelden, om inlichtingen. De wonderlijkste en soms rondweg indiscrete vragen, - over omstandigheden van de Koningin, die hij onder geen voorwaarde tegenover oningewijden wenschte aan te roeren. Deze overmatige beroepsijver van de drommen correspondenten was dan ook ruchtbaar geworden bij het heele hof. En het gevolg was geweest, dat Jhr. van Geen ambtshalve genoopt was nu verder in dezen tijd geen enkelen journalist, dien hij niet persoonlijk kende, te ontvangen of hoe ook te woord te staan.
In dit gesprek voelde ik, dat de particuliere secretaris, hoezeer vervuld van de intimiteit der koninklijke kraamkamer en van den ernst ten opzichte van de komende gebeurtenis, het naar zijn aard toch ook onaangenaam vond om àlle per- | |
| |
soonlijke contact met de wereldpers te moeten afsnijden, - voor zoover het dan niet de gebruikelijke hofberichten betrof. Jhr. van Geen, die vroeger als zee-officier over de wereld gevaren had, en die sedert voortdurend in levendig contact bleef met vele kringen buiten de nu eenmaal wat geïsoleerde omgeving van het paleis, had dus ook zijn reëele ervaring van het maatschappelijke bestel. En hij kende hierin onder meer den grooten invloed van: ‘de Koningin der aarde’. Bovendien had hij persoonlijk 'n zekere genegen voorkeur voor de mannen van deze vrije vakken, van wie hij dan ook als regel een hartelijke toewijding had ondervonden, waar het ging om publiciteit te geven aan de handelingen van de vorstelijke familie.
Het kostte mij dus niet veel overredingskracht, om nu bij hem te pleiten voor mijn binnen- en buitenlandsche collega's. Ik kon er Harer Majesteits geheimschrijver op wijzen, dat ook de grootste en voornaamste bladen, zooals bijvoorbeeld The Times, redacteuren van gezag, van hun secretarissen vergezeld, naar Den Haag hadden afgevaardigd. Dat er hierdoor voor de heele wereld geschreven zou worden over de Koningin en haar kind, niet alleen, maar ook over ons land. Vooral nu de lange tijd van afwachten deze publicisten aanleiding gaf zich in Nederland te oriënteeren. Zij stelden zich op de hoogte van de bronnen van ons bestaan, van onze karakteristieke eigenschappen, van allerlei wat in ons volksleven hun belangrijk voorkwam, - ook op de gebieden van het bedrijf, van handel, scheepsvaart, van onze havens, van onze kunsten, wetenschap, sociale verhoudingen. Dit was dus een zeldzame kans om zóó uitgebreid propaganda gemaakt te krijgen voor het kleine Holland, - en juist in de sympathieke gezindheid, die de verwachte geboorte van het prinsekind wekte. Hierom kwam het er op aan, was het wel waarlijk een nationaal belang, om alles te vermijden, waardoor de van overal zoo gul naar ons toegekomen journalisten zich in de vervulling van hun taak geremd konden voelen. En ik kon hierbij herinneren aan de voorkomendheid waarmee in dien tijd enkelen van deze vermaarde internationale collega's gewend waren, aan de hoven, met name van keizer Wilhelm, als welkome gasten, ook door de vorsten zelf te worden ontvangen. - De Nederlandsche Journalistenkring
| |
| |
had dan ook terecht ingezien, dat dit samentreffen van groot nut kon wezen voor onzen naam in de wereld, - en, trouw aan zijn goede gewoonte, had hij nu weer van allerlei georganiseerd, om den confraters het werken makkelijk en het verblijf aangenaam te maken.
De uitkomst van dit gesprek was, dat Jhr. van Geen zich bereid verklaarde de belangrijkste buitenlandsche persmannen een onderhoud toe te staan. En, op grond van onze langdurige relatie, vroeg hij mij, om in het algemeen aan de internationale heeren mee te deelen wat hij in 't vervolg vrijheid zou vinden aan mij te vertellen van hetgeen de buitenlandsche pers mogelijk zou kunnen interesseeren.
Hierdoor ontstond dus een heel on-officieel intermediair, maar waaruit vanzelf een omgang voortkwam - ja, van vele dagen en nachten. Want verscheiden collega's waren eigenlijk bang om naar hun bedden te gaan, uit vrees, dat zij dan het groote moment zouden missen. Er moesten dus telkens andere plannen overwogen worden om dit leger van publicisten onder 't lange wachten nuttig en genoeglijk bezig te houden. We ondernamen verscheiden autotochten met dit polyglottische gezelschap naar belangrijke en vooral ook Hollandsch-schilderachtige deelen van ons land. Er werden musea bezocht, groote fabrieken, monumenten van ouden en nieuwen bouwstijl. Wij vroegen interviews aan voor hen met ministers en andere kopstukken van het maatschappelijke leven. Zooveel mogelijk werd hun vertaald van wat er gepraat, toepasselijk geroepen, gezongen, geschreven, gedicht, - en gedacht werd in ons volk. We gingen de gelegenheids-uitstallingen van de winkels bekijken, drukke markten, - verklaarden den zin van allerhande koopwaar, die zoo eindeloos fantastisch gefabriceerd werd en uitgegeven ter viering van den te verwachten prins of prinses. We bezochten schouwburgen, concertzalen, tingeltangels, typische kroegjes en danshuizen - in Den Haag allereerst, maar vooral ook in Amsterdam. - En ik herinner mij, dat wij, ten einde raad, zelfs ook nog eens om consult gingen te Scheveningen bij den toen vermaarden waarzegger Loebèr, - die, door het talrijke internationale gezelschap 'n beetje verontrust, er van afzag ons persoonlijk de toekomst te voorspellen. Maar in het leven van het nog heel jonge koningskind bespeurde hij ontstellen- | |
| |
de visioenen van onheil, van bloed en vuur, van dood en verderf, - wat dan de opmerkelijke profetie van den wereldoorlog zou zijn geweest.
Voor mij zelf was er in dit alles, dat onzen Hollandschen lezers immers heel gewoon moest voorkomen, maar zelden... copy. En ik moest toch óók tweemaal in de week mijn rubriek ‘Onder de menschen’ in de N.R. Ct. vullen met ‘blijde verwachting’. Wij logeerden, voor zoover daar nog maar bedden vrij waren, in het aangenaam verzorgde familie-hotel van ouds ‘De Zalm’ in de Molenstraat, wat een veel omstreden observatie-post was geworden, - en wie kans gezien hadden dien nog te betrekken, werden 'n beetje spijtig als de wel zeer bevoorrechten beschouwd. Want, verbeeldt u: de achterkamers zien er uit... in den paleistuin! En uren en uren van toeven voor deze ramen werd nu en dan beloond. Want dan wandelde de Koningin hier soms langzaam rond aan den arm van haar verpleegster. - Wat voor de Vorstin inderdaad een schier onduldbare, want zóó directe, ervaring van internationale bespieding is geweest.
Over dit alles en over al die geruchten en veel te vertrouwelijke bijzonderheden werd in de N.R. Ct. niet geschreven, - tenzij een enkele maal, om afkeuring te geven aan de onverkwikkelijke onbescheidenheid, die bovendien gemeenlijk òf uit lakeien-achterklap voortkwam, òf heelemaal was verzonnen. Want het fabuleeren werd langzaamaan een epidemische ziekte in die weken van nog altijd maar op het prinsekind wachten.
Het viel mij op een morgen in, dat het mogelijk wel aardig kon wezen juist nu aan Jhr. de Ranitz, den ouden vriend van den Vader en zoo lange jaren den toegewijden raadsman van de Moeder van de Koningin, te vragen of hij mij iets wilde vertellen van zijn ervaringen uit den eersten levenstijd van Prinses Wilhelmina.
Ik herinnerde mij immers hoe juist hij, op zijn beurt ook nog als particulier secretaris van de Koningin Regentes, de eerste was geweest, om waar mogelijk een nauwer contact tusschen het hof en de pers te bevorderen, door de journalisten zooveel en zoo na als het ging gelegenheid te geven zelf waar te nemen. En dit moet met volkomen instemming
| |
| |
van koningin Emma zelve geweest zijn, die ons telkens weer op de vriendelijkste wijze begroette, en met enkele reporters, die zij gewoon was bij officieele gelegenheden in haar gevolg te zien, zich herhaaldelijk ongedwongen onderhield.
Jhr. de Ranitz was, wáár hij de Koningin Moeder vergezelde, altijd bereid, vaak tot 's avonds laat voor de ochtendbladen, een of meer persmannen te ontvangen, ook voor soms alleraardigste persoonlijke bijzonderheden. Hij vergemakkelijkte ons het werk door ons vooraf redevoeringen, de lijst van te verleenen ridderorden enzoovoort toe te vertrouwen, - steeds tevoren het heele program van een reis uit te leggen. Voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant gaf hij mij als regel verlof om mee te rijden in den koninklijken trein, om te gast te zijn op de schepen, waar de Koningin en de Prinses aan boord waren, om deel te nemen aan feestmalen ter eere van de vorstinnen, aan recepties en raouts, - en illustratieve bijkomstigheden kwam hij dan vertellen. Wat in dien tijd zoo'n levendigen inhoud aan de verslagen gaf. Maar dat het prinsesje Wilhelmina, vooral toen zij nog een aankomend en innemend spontaan meisje was, 't wel eens hinderlijk vond, om bij ieder stapje en ieder argeloos woord buiten het protocol telkens weer die potlooden 't te zien opteekenen op de verslagboekjes, was wel volkomen begrijpelijk. - Op een keer waren wij in de met fakkels verlichte gangen van den Sint Pietersberg. De jonge kroonprinses begon er een kinderlijk praatje met 't kleine, parmantige opperhoofd van de aardmannetjes, die, achter hun lange baarden aan, haar lijfwacht vormden als in een sprookje. - Zij had er echt haar pleizier in. Dartelde vroolijk rond, klom een enkele maal op een steenblok om de ingriffingen in de mergelsteenwanden beter te bekijken, - en, onverwachts omziende in haar onbezorgde vrijheid, viel zij even verlegen ontstemd uit: ‘Hè, alweer die heeren van de pers!’ Ook later heb ik haar nog wel eens hooren verzuchten: ‘Altijd die pers!’
Inderdaad, die voortdurende publiciteit in woord en beeld, die hen te zelden wil overlaten aan zich zelf en aan elkander, is een noodlottige bijkomstigheid van de glorie van de vorsten. - Maar, in bescheidenheid: toch ook wel een voorwaarde voor hun vorstenbestaan. Want wat zou hiervan de
| |
| |
beteekenis voor het volk, voor de wereld wezen, als de pers er standvastig over zweeg?
Inmiddels was Jhr. de Ranitz, dien ik na jaren terugzag, een wat stiller mediteerend wijsgeerig man geworden.
Hij zei mij glimlachend: ‘U, die uw leven doorbrengt in het volle menschenbestaan, om er telkens maar weer in uw rubriek over te schrijven, - u kunt mij immers veel meer vertellen dan ik u. Want ik heb mijn jaren doorgebracht in de beslotenheid van een hof. Mijn langsten tijd: aan het hof van twee koninklijke vrouwen...
't Interesseert u misschien, dat van jongsaf de studie van de historie mijn lievelingsvak is geweest... Maar, gelukkig waarschijnlijk, heb ik zelf op mijn bevoorrechte plaats aan geschiedenis... ach, eigenlijk welhaast niets van historische waarde beleefd... En met den besten wil zou ik niet weten wat ik u zou kunnen meedeelen van werkelijke interesse voor uw feuilletons... Wilt u gelooven, dat het mij nu vaak voorkomt te denken: de schrijvers over de geschiedenis van vorsten moeten in veel gevallen de begaafdheid, de wijde vleugels der fantasie van den romancier gehad hebben, om de toch niet zoo ongewone eigenschappen en vaak simpele gebeurtenissen te sublimeeren, te dramatiseeren, tot een indrukwekkend en boeiend historieverhaal. - Ja, zelfs meen ik wel eens, dat ik mijn tijd doelmatiger voor mijn wereldbeschouwing en mijn menschenkennis had kunnen gebruiken dan met het bestudeeren van historische werken...’
Het was een zeer beminnelijk, eenvoudig menschelijk gebleven filosofisch man, deze grootmeester van het Huis der Koningin Moeder. En dit gesprek, waarin hij mij, als den zooveel jongere, toen wel, met een korrel humor gekruid, een en ander van zijn eigen milde levensinzicht heeft willen toevertrouwen, - ‘maar vooral niet voor de courant’, - zal ik niet licht vergeten.
Vanzelf kwam ik inmiddels dagelijks in het paleis, om met Jhr. van Geen te overleggen wat er nu weer eens neutraal overgebracht zou kunnen worden aan al die naar nieuws popelende heeren en dames. Daar was de vervanging van Prof. Hector Treub door Prof. Kouwer, die bij de bevalling zou assisteeren; daar waren wisselingen van de verpleegsters, - daar was het kort relaas der dagelijksche bevinding van
| |
| |
den gynecoloog en den hofarts, - de wijze, waarop Hare Majesteit haar dag had doorgebracht, - de nadere aanduiding van den tijd der geboorte, - maar allemaal toch vooral niet om wereldkundig te maken.
In de paleisgangen ontmoette ik een enkele maal ook den Prins der Nederlanden, die wat onrustig scheen in zijn hartelijke verbeiden van het vaderschap. Prins Hendrik onderscheidde mij dan nog wel eens door vertrouwelijke gemeenzaamheid, in zijn dikwijls jongensachtig guitige wijze van doen. Zoo zei hij mij eens: ‘Ik hoop, dat de Koningin mij overmorgen voor mijn verjaardag een zoon of dochtertje ten geschenke wil geven.’ - Maar een paar dagen hierna kwam hij mij lachend tegemoet, schudde een beetje teleurgesteld het hoofd: ‘Nee, nee, geen prins of 'n prinsesje - maar wel een heel mooi, edel rijpaard heb ik gekregen. O, een prachtige volbloed, en ik ben er erg blij mee...’
In dezen tijd was er sprake gekomen van nu toch eens een min of meer informeele ontvangst ten paleize van de vertegenwoordigers der voornaamste bladen en periodieken, die nu al zoo lang, uit belangstelling toch voor ons koninklijke huis, in de residentie vertoefden. Maar dit was een voor het Nederlandsche hof wel volkomen ongebruikelijke aangelegenheid.
Jhr. van Geen had er reeds eenige malen over gesproken, - en op een ochtend nam de opperceremoniemeester mij mee door verschillende dienstvertrekken, om te overleggen welk servies en welk stel tafeldamast geëigend zou wezen, overeenkomstig de etiquette, voor een dan toch niet ceremonieel souper, aan te bieden aan: journalisten. - Want een avondmaaltijd zou het worden, in een van de zijvleugels. Waarbij een der leden van de hofhouding als gastheer zou fungeeren. Ik ben vergeten welke avond hiervoor bestemd was. Maar per slot heeft dit souper plaats gehad in den nacht van de geboorte. En omdat de hovelingen te zeer in beslag genomen werden door de komende gebeurtenis, moesten, na de zeer hoffelijke ontvangst door een der kamerheeren, de journalisten aan elkanders gezelschap worden overgelaten.
Dit is vermoedelijk wel het onwaarschijnlijkste nachtmaal geworden, waar ik ooit heb aangezeten. Natuurlijk was de
| |
| |
gedachte aan de nabije koninklijke kraamkamer van invloed op de stemming van de internationale gasten. Maar waar een aantal al van beroepswege levenservaren mannen van de vrije vakken der journalistiek en de letteren samen zijn, bestaat de mogelijkheid van een ongedwongen en vaak amusante, nog wel eens geestige samenspraak, - zooals er in het paleis van onze Koningin vermoedelijk zelden, in dien onbevangen, vrijmoedigen toon, gevoerd zal worden.
Bovendien verkeerden al deze aanzittenden nu als 't ware in de crisis van de enerveerende en schier eindelooze afwachting, die velen van hen, bij dat moeizame zoeken naar stof en door de lange nachtwaken om steeds bereid te zijn tot het groote elan voor het eigenlijke doel van hun zending, - vermoeid had en zelfs lichtelijk overspannen. - Het wachten, nu aan dit souper, sleepte van nachtelijk uur na nachtelijk uur naar de uiteindelijke... verlossing. En dàn die sprong: om de eerste, de uitvoerigste, de boeiendste te zijn in den wedloop naar telefoons en telegraafkantoren.
In de onbewogen stilte van het paleis, zonder gastheer en dus zoo te zeggen zonder leiding op elkander aangewezen, waren daar de meest heterogene, en schier allen markante, persoonlijkheden van hoeveel naties genoopt hier tezamen te overnachten... tot daar ginds, onder ditzelfde dak, een koningskind geboren zou zijn.
Deze wonderlijk geladen atmosfeer, die nu en dan haast tot een obsessie werd, bracht enkelen van de buitenlanders tot excessen, die dit samenzijn nog beklemmender maakten. Want eigenlijk niemand had meer de overreding, om wat wij, vooral op deze plaats en onder deze omstandigheden, toch wel ongewenscht vonden voor het aanzien van ons vak, te voorkomen. Tegen 't grauwen van den morgen stond de kolos, die een groot Parijsch boulevardblad vertegenwoordigde, langzaam op uit zijn stoel en liet zich neer, als in trance, languit op het tapijt... Waarop aanstonds een Italiaansche collega, al eveneens als in droomtoestand, traag eenige servetten vergaarde, en begon hiermee noodlottig zwijgend zijn Franschen kameraad van de voeten tot het hoofd in te spelden, dat alleen de zwarte baard bloot kwam te liggen op het witte doek, - alsof hij 't bestorven was. - Maar 't opmerkelijke bij dit ontstichtelijks was, dat geen van de overige, toch
| |
| |
meerendeels ernstige mannen zich nog kon vermannen om aan deze aberratie een einde te maken. De meesten keken er uit de hoogte langs, alsof 't zelfs hun aandacht niet waard was. - Maar alle gesprekken waren opgehouden, en de stilte was pijnlijk. - Om misvatting te voorkomen, voeg ik er aan toe, dat er alleen bij de gangen van het koude nachtmaal een enkel glas wijn was geschonken.
Ik wil eerlijk bekennen, dat de doorwaakte nacht, onder deze toch wel abnormale omstandigheden, mij meer en meer benauwde. Bovendien voelde mijn acht en twintig jaar jongere conscientie zich bezwaard door iets van verantwoordelijkheid, omdat ik immers mogelijk de eerste suggestie had gegeven voor deze ontvangst ten paleize... Eindelijk ging ik dus ongemerkt uit het souper-zaaltje weg en zocht Jhr. van Geen nog maar eens op in zijn kamer. Hij was nog ingespannen bezig met al die vaak hachelijke en delicate bemoeiingen, die voor den secretaris van de Koningin aan de geboorte van een koningskind voorafgaan. Ook hij was vermoeid en nerveus in deze laatste oogenblikken... En nu wilde hij in een van de antichambres nog weer eens gaan informeeren. - ‘Ik hoop,’ - zei hij - ‘dat ik de heeren binnen een half uur het blijde nieuws zal kunnen meedeelen.’
Hierop liet de secretaris mij in zijn kabinet alleen.
En toen heb ik, in den overmoed van mijn jeugdigen ijver - ja, toch wel een misbruik gemaakt van de gelegenheid, dat ik hier voor het eerst dan maar zal bekennen. Ik wist, dat op ons bureau van de N.R. Ct. de hoofdredacteur en de directeur eveneens in spanning overnacht hadden, om mijn bericht te ontvangen - en dan met den grootsten spoed te laten uitzenden over het land. Dat daar een heele organisatie voor de snelste verspreiding over alle diensten op wachtte... En ik stond hier direct aan de bron van de historische tijding. Maar tusschen mij en de courant lag in den nacht de afstand: Den Haag Noordeinde-Rotterdam Witte de Withstraat. Er waren koeriers tot mijn beschikking - maar de internationale aanval op alle communicatiemiddelen kon, direct na het vernemen van de boodschap, vertraging geven. Over de heele wereld immers moest de mare onmiddellijk worden doorgegeven.
| |
| |
En hier op het schrijfbureau van Harer Majesteits particulier secretaris stond... het telefoontoestel. Impulsief nam ik den hoorn. Ik kreeg gehoor van het centraal bureau. Ook daar zal het personeel ongeduldig hebben gewacht op het sein. En ik vroeg: ‘wilt u mij tot nader bericht zonder voorbehoud verbonden houden met nummer... van de N.R. Ct. in Rotterdam?’
Bijna onmiddellijk hierna liep het kabinet van Jhr. van Geen vol met journalisten van alle naties. In de stilte van de agitatie was alleen het tikken van de Louis Seize pendule... Daar hoorde ik snelle stappen op de gang. De deur ging open. Ik bracht, ongemerkt in deze voor iedereen uiterste zenuw-spanning, opnieuw den telefoonhoorn dicht bij den mond. De particuliere secretaris stond even om zijn ontroering te beheerschen. Toen klonk het plechtig en toch vervoerd als van een heraut: ‘Messieurs, une Princesse est née!’ En gelijktijdig herhaalde ik deze woorden voor de microfoon. Zoodat ook de beide leiders van onze courant in de kamer van den hoofdredacteur ze in ditzelfde oogenblik vernamen. - Terwijl de collega's hun run ondernamen door de nachtelijke straten van Den Haag, om 't te seinen en te telefoneeren, draaiden onze persen de bulletins, - die 't allereerst de geboorte van Prinses Juliana aan den volke verkondigden...
De explosies van blijdschap - ik heb ze alleen maar vaag hooren schallen in mijn bed in het Hotel de Zalm. 't Dagen en nachten lang optrekken met dit polyglottische gezelschap onder 't eigen werk door, - en de hoogspanning van dien zoo welhaast dramatischen laatsten nacht, hadden mij voor de feesten zelf ‘hors concours’ gesteld.
|
|