De Stem. Jaargang 18
(1938)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
Strekkingen
| |
[pagina 76]
| |
toenam, werd dit hoe langer hoe armer, leger, enger. De resultaten tonen steeds duidelijker de fouten die gemaakt werden, omdat of wel de middelen, of wel het doel, indien niet beide, in strijd zijn met de wezenlijke eisen van de persoonlijkheid. Het zijn konsequenties van brutale dwangen geweldmethoden, die òf in direkte tegenspraak zijn met het doel dat een of andere diktatuur zich stelde (b.v. de zelfbevrijding van het proletariaat), òf wanneer ze in zekere opzichten aan het gestelde doel beantwoorden (zoals aan de verwerkelijking van een groots Rijk of een machtig ras belichaamd in een machtige natie), weer in strijd zijn met de universele eisen van de menselijke geest - in de volgende artikelen hopen we hierop terug te komen -. Zo groeit in verschillende landen een gevoel van wantrouwen en verweer tegenover wat een ogenblik velen een verlossende waarheid scheen, maar hun al gauw een valse voorspiegeling bleek; terwijl de leiders blijken eigenlijk mis-leiders te zijn, omdat hun richtlijnen een voortdurende aanslag vormen op datgene waarom het in de geschiedenis is begonnen: de ontplooiing en zelfuitdrukking van de persoonlijkheid op de wijze van mensheid en menselijkheid. Inderdaad zullen alleen beginselen en methoden die hiervan uitgaan, in staat zijn ons boven het konflikt tussen het verlangen naar een vast doel en het verweer tegen de aangebeden diktatoriale stelsels uit te heffen. De wereldgeschiedenis heeft zich echter op het ogenblik tot zo'n kritiek punt ontwikkeld, dat het bij louter verlangen naar een nieuwe levensrichting niet blijven kan: ze is eenvoudig noodzakelijk geworden. Het is niet mogelijk voortdurend in een negatieve houding van verweer te volharden tegenover machten, die uit kracht van hun positief doel en door de onvermijdelijke konsequenties ervan, een noodlottige stuwing naar geweld en oorlog ontwikkelen. De rest van de wereld zou dan fataal door één van de twee stromingen, fascisme of bolsjewisme, worden meegesleept. Het is dus van het grootste belang na te gaan, of in de moderne wereld nog andere levensrichtingen opkomen, en te onderzoeken waardoor deze zich van de leidende ideeën in de diktaturen onderscheiden; wat de middelen moeten zijn, die aan het nieuwgestelde doel beantwoorden, en wat als | |
[pagina 77]
| |
konsequentie ervan is te verwachten. Wellicht is er nog tijd tot bezinning en voorbereiding, maar deze lijkt zeer kort gemeten. Inderdaad begint zich een derde mogelijkheid baan te breken, niet alleen in theorie maar ook reeds, min of meer, in praktijk. Men komt in verschillende kringen en richtingen tot dezelfde hoofdkonklusies, en wel dat men op elk gebied steeds weer dient uit te gaan van de ontwikkeling der menselijke persoonlijkheid die, zoals wij opmerkten, uiteraard op mensheid en menselijkheid gericht is. In een van de merkwaardigste boeken die de laatste tijd zijn verschenen, Penser avec les Mains, merkt Denis de Rougemont op, dat er in de klassieke tijden van kultuur altijd aanwezig was, wat hij noemt une commune mesure de l'action et de la pensée, een algemene norm of maatstaf die de menselijke geest in al zijn uitingen beïnvloedde. Hij laat door enige voorbeelden uit de geschiedenis zien, hoe in grote kultuurtijdperken heel het geestelijk leven van een en dezelfde hoofdgedachte was doortrokken en ook de meeste handelingen er een om zo te zeggen natuurlijke uiting van waren, zodat in zulke tijden de samenleving een onmiskenbare eenheid vertoonde. Doch zulk een norm, hoewel ze de essence zelve, het meest wezenlijke van de kultuur uitmaakt, mag volgens Denis de Rougemont nooit meer dan middel zijn, geen uiteindelijk doel. Hieruit volgt, dat zulk een norm dan ook niet uit zichzelf goed is of kwaad, maar dat zij pas haar werkelijke waarde krijgt, voorzover ze op de meest harmonische wijze beantwoordt aan het doel dat de kultuur nastreeft. Hoofdzaak is dus het doel. Het spreekt van zelf, dat het doel van een kultuur niet iets toevalligs kan zijn, maar beantwoorden moet aan de wezenlijke behoeften van de mens en de eisen die de omstandigheden in een bepaalde tijd stellen. Wanneer we nu onze eigen samenleving nagaan, zien we, dat het verband volkomen ontbreekt tussen het doel, waarom onze tijd als nooit roept - de eenheid van de mensheid - en de norm die onze maatschappij beheerst. Er bestaat zeer zeker een norm, een abstrakte kracht, die de hele maatschappij doordringt: het kapitaal. Deze kracht, die ten slotte aan geen hoger doel beantwoordt dan bezit en macht, en | |
[pagina 78]
| |
meermalen - als reeds Sombart in Der Bourgeois (1913) opmerkte - zowel middel als doel is geworden, werkt zichzelf uit, logisch maar fataal, zonder wezenlijk verband met een werkelijk kultureel doel, recht ertegen-in zelfs. Immers noch ekonomische techniek (produktie en konsumptie), noch de officiële godsdienst, noch de officiële opvoeding, noch, in zeer veel gevallen, de wetenschap zijn in harmonie met onze diepste behoeften. In plaats dat er een alles verbindende suggestie uitgaat van het antwoord van de norm van de tijd op de eis van de tijd, zien we, dat de strijd om het bezit en de daarmee samengaande konkurrentie op elk gebied alles splitst en scheidt, en allen tegen elkaar opjaagt, mens tegen mens, klasse tegen klasse, ras tegen ras, natie tegen natie. Maar tegelijk blijft men afhankelijk van elkaar - daar b.v. geen enkel land geheel in zijn eigen behoeften kan voorzien - en ontstaat er door de techniek die de hele wereld verbindt (verkeer, post en telegraaf, radio, cinema) ondanks alles een toenemende behoefte aan samenwerking, vrije uitwisseling, onderlinge hulp, in één woord: aan mensheid en menselijkheid. In de volgende artikelen willen wij trachten aan te tonen, hoevelen reeds deze pijnlijke tegenstelling te boven pogen te komen, en bewust een keuze hebben gedaan vóór de levensrichting welke uit is op konstruktie en eenheid, en zich openbaart in handelingen die positief breken met die levensstroming welke drijft naar verdeeldheid en destruktie. Een symptoom hiervan was vorige zomer zelfs duidelijk op te maken uit de sluitingsrede van generaal Baden Powell op de Wereldjamboree, toen hij zo sterk de nadruk legde op de behoefte aan daadwerkelijke, internationale broederschap. | |
IIVan 23 tot 27 Juli 1937 kwam te Kopenhagen, onder voorzitterschap achtereenvolgens van Lord Arthur Ponsonby en van George Lansbury, het kongres van de War Resisters' International bijeen. De opening vond onder grote belangstelling plaats in een van de zalen van het parlementsgebouw, het bekende Christiansborg. De sekretaris, Runham Brown, deelde mede, dat deze organisatie op het ogenblik | |
[pagina 79]
| |
twee en vijftig nationale sekties telt en in verbinding staat met een zeventigtal landenGa naar voetnoot1). Haar tienduizenden leden hebben zich door een persoonlijke belofte verbonden, aan generlei vorm van oorlog deel te nemen. Meer dan vijfhonderd zitten op het ogenblik in verschillende landen van Europa gevangen; in Joegoslavië zelfs voor de tijd van tien jaar. Er deed zich te Kopenhagen een even verheugend als ongewoon verschijnsel voor. De meer dan tweehonderd buitenlandse deelnemers aan het kongres - er waren zelfs vertegenwoordigers van Nieuw Zeeland en Japan - werden bij een officiële thee op het raadhuis door den burgemeester met grote waardering begroet. Hij moedigde hen zelfs aan op de ingeslagen weg dapper voort te gaan. Het was voor het eerst, dat de leden van de W.R.I. zo officieel werden toegesproken! Er heerste op dit kongres een vastberaden geest. Doch men vroeg zich soms af, of de deelnemers niet te eenzijdig individueel ingesteld waren. Het sprak voor hen zozeer vanzelf dat zij aan geen oorlog meer zouden deelnemen, en zij waren zozeer bereid alle offers die uit hun overtuiging volgden, te brengen, dat velen door een soort fatalistisch gevoel schenen bezeten: er kome wat er kome, we kunnen slechts onze persoonlijke plicht doen, hopend dat ons optreden langzaam maar zeker navolging zal vinden. Men zag m.i. te weinig, dat hiermee het probleem van het voorkomen van een eventuele oorlog wel in beginsel, maar niet in praktijk was opgelost. Waarschijnlijk zullen het altijd uitzonderlijken blijven, in wie een overtuiging zo sterk is, dat zij bereid zijn op elk moment daarvoor alles, tot hun leven toe, te offeren. Tallozen zullen echter wèl opstaan, wanneer zij zich deel van een machtig geheel voelen, welks optreden werkelijk kans van slagen schijnt te bieden. Hieruit volgt, dat er behalve individueel, ook kollektief gewerkt behoort te worden. De daarvan bewuste elementen drongen te Kopenhagen dan ook aan op het uitwerken en verspreiden van een plan van aktie voor oorlogsbestrijding en tot niet-gewelddadige verdediging der kulturele waarden. Daar in zo'n plan elke tak van het maatschappelijke leven wordt betrokken, zal ieder, | |
[pagina 80]
| |
uit welke omgeving en in welke funktie ook, er zijn persoonlijke zowel als kollektieve taak in vinden aangewezen en weten, hoe hij heeft mede te werken om een eventuele oorlog of vijandelijke overheersing te verlammen, of zelfs te voorkomen. Door zo'n positief plan, dat overal in groepen bestudeerd, besproken en organisatorisch uitgewerkt kan worden, ontstaat een grotere mogelijkheid ook de arbeidersorganisaties in de anti-oorlogsbeweging te betrekken. Om het vertrouwen in de mogelijkheid van dergelijke akties te versterken is men in verschillende landen reeds begonnen algemeen bekend te maken, wat door toepassing van niet-gewelddadige strijdwijzen al kon worden bereikt. Dat er door een sterk, eensgezind en daadwerkelijk optreden in de loop der geschiedenis reeds van allerlei werd verwerkelijkt, en er zelfs oorlogen door voorkomen werden, is zeer zeker inspirerend, maar toch nog te weinig bekend. Vooral in Engeland, zo vernamen wij, tracht men hierin verandering te brengen. Onder leiding van de - zojuist helaas overleden - Dr. Dick Sheppard en van Aldous Huxley is men er daar de laatste twee jaren in geslaagd een belangrijk deel van de publieke opinie in deze geest op te voeden. Een keurbende van meer dan honderdduizend mannen en vrouwen strijden er thans onder de banieren der Peace Pledge Union, die zoëven toetrad tot de Britse sektie van de W.R.I. Merkwaardig was vast te stellen, dat terwijl op het W.R.I.-kongres de oudere generatie over het algemeen de idee van een gezamelijke aktie nog met een zeker wantrouwen beschouwde, er onder de jeugd een sterke stroming vóór was. Een ander belangrijk punt, dat te Kopenhagen behandeld werd is de altijd weer moeilijke kwestie van de verhouding tussen doel en middelen. De spreker, die dit punt behandelde, liet op overtuigende wijze zien, dat wanneer de middelen wezenlijk in tegenstrijdigheid zijn met het voorgestelde doel, dit doel nooit kan worden bereikt, aangezien het feitelijke doel vooral de uitkomst is van de middelen, die gebruikt worden. ‘Bovendien - merkte de inleider op - raakt iedere methode niet alleen het voorgestelde doel, maar het werkt tevens terug op de enkeling of groep, die haar aanwendt. Wie in zijn hoedanigheid van opvoedkundige altijd een stok gebruikt, verhardt niet alleen zijn pupil, maar ook zichzelf. | |
[pagina 81]
| |
En hoeveel oudstrijders hebben niet toegegeven, dat zij, na het eerste schot, waarmede zij een tegenstander doodden, ook zichzelf zedelijk gewond en sindsdien moreel bezoedeld voelden. Door zekere daden te volbrengen en vaak te herhalen, wordt men tenslotte, wat men doet. Dit verschijnsel, dat onder bepaalde omstandigheden door de franse psychiaters déformation professionelle genoemd wordt, springt vooral bij bureaukraten, onderofficieren, diplomaten, politici, prostituees, beulen en diktatoren in het oog.’ Inderdaad, het doel heiligt de middelen niet. De geschiedenis houdt niet op te bewijzen, dat integendeel vooral de middelen het doel bepalen. De spreker liet duidelijk zien, hoe behalve in Rusland, ook nu weer in Spanje was gebleken, dat werkelijke maatschappelijke vernieuwing met geweldsmethoden niet meer doeltreffend gediend kan worden. Eenmaal aanvaard, leidt geweld noodlottig tot àl meer geweld, waardoor juist het essentiële, het meer humane en vrije, dat de nieuwe samenleving van de oude moest onderscheiden, aangetast, en ten slotte vernietigd wordt. Ook wordt men zodoende genoodzaakt steeds meer koncessies te doen aan wat juist het kenmerk van de oude staat was: militarisme, bureaukratie en gezagsvergoding, ten koste van de nieuwe, menselijke doeleinden: ‘Het moderne strijdapparaat eist in de eerste plaats algehele ondergeschiktheid van de mens aan de militaire techniek, welke laatste, tengevolge van de moderne industrialisatie, geheel gemechaniseerd en gemotoriseerd is, en zonder een krachtig georganiseerde bevelvoering, waaraan ieder en alles blind en automatisch heeft te gehoorzamen, zelfs niet toegepast kan worden. Ook de meest vrijheidlievende revolutionaire militie moet ten slotte het veld ruimen voor een modern georganiseerd, d.i. gemechaniseerd leger.’ De konklusie van het kongres te Kopenhagen luidde, dat de voorwaarde ener maatschappelijke vernieuwing - en tegelijk een der kenmerken ervan - de toepassing is van strijdmiddelen als burgelijke ongehoorzaamheid, boykot, non-koöperatie e.d., die slechts de negatieve kant zijn van een op diep menselijke solidariteit gebaseerde koöperatie. Zelfs zij die het met de opvattingen en methoden van deze oorlogsbestrijders om welke reden dan ook niet eens zijn, zullen erkennen, dat dezen in de strijd tegen morele en | |
[pagina 82]
| |
sociale ontaarding, en vóór het recht der persoonlijkheid en de vrije ontplooiing der menselijke cultuur een waardevol element vertegenwoordigen. Zo schrijft een van de beroemdste en bekwaamste engelse militaire deskundigen, kapitein Liddell Hart in zijn jongste werk, Europe in Arms: ‘De argumenten voor het afzweren van het geweld hebben een zo duidelijke morele basis, dat zij in een christelijk land een zedelijke voorsprong op de argumenten voor herbewapening hebben. In theorie hebben zij recht op de instemming van alle fatsoenlijke mensen, terwijl hun eenvoud hun werfkracht versterkt. En zelfs op praktische gronden staat het radikale pacifisme er sterker voor dan men in het algemeen veronderstelt. De macht van niet-gewelddadig verzet is meermalen gebleken, en niettegenstaande zijn experimentele aard heeft het reeds aanzienlijke successen weten te behalen.’ |
|