De Stem. Jaargang 18
(1938)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
De vrijheid der wetenschapGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 65]
| |
artisten enz. bijna allen de huidige techniek vreesden of verafschuwden. In hun hart doen dit - ben ik overtuigd - een zeer groot deel van de gevoelige en hooger beschaafde menschen van onzen tijd. Doch, indien wij de techniek en haar resultaten verafschuwen, indien wij min of meer consequent meenen - en er zijn er zóó velen, van de besten - dat de geniale Britsche schrijver Samuel Butler, reeds decenniën geleden, in zijn Erewhon een utopie ontwierp, die meer was dan een spel, maar op de vreeselijke gevaren wees, die de menschheid toen reeds bedreigden en die haar nu overstelpen, dan is de onontkoombare logische conclusie onmiddellijk deze: de diepste oorzaak van al onze euvelen is de moderne wetenschap. Zonder deze wetenschap geen oorlog in de lucht, geen vliegtuigbommen, geen gassen, niets van alles wat ons boven 't hoofd hangt en het leven van den gevoeligen mensch tot een voortdurende nachtmerrie dreigt te maken. Een consequentie, die zeer weinigen aandurven. Zeker Dr. Huizinga niet, die in zijn boek ten slotte geen anderen way-out weet, dan vertrouwen, dat het Christendom ons zal redden. Wanneer men evenwel zegt, dat de wetenschap in onzen tijd in breede kringen in discrediet is gebracht, zonder dat men ze daarom - zij 't slechts naar den geest - durft afwijzen of halt toeroepen, spreekt men, dunkt me, een waarheid uit, die niet goed voor betwisting vatbaar is. Al behoeft deze waarheid veel commentaar, die ik hier niet kan geven, eer ze in een helder licht komt te staan. Men heeft reeds vaak er op gewezen, dat wij opnieuw in een tijdvak van geloof inplaats van wetenschap zijn getreden. Het woord voor het tijdvak is ook reeds gesmeed: dat van het Neo-autoritarianisme, het nieuwe Gezags-tijdvak. Leonard Woolf b.v. heeft dit woord gesmeed in zijn prachtige studie: After the Deluge. Poneert men nu echter, dat de Vrijheid van wetenschap in gevaar is, bedreigd wordt, ja veelszins reeds ten onder is gegaan, dan spreekt men een oordeel uit, dat redelijkerwijze niet kan worden in twijfel getrokken en dat op een aantal onloochenbare feiten rust, die men wel kan weigeren te zien, maar die er niettemin zijn. En die men ook niet anders kan interpreteeren. Neem eenige van zeer recenten datum, die gij in alle bladen hebt kunnen lezen. In Duitschland is het niet alleen verboden | |
[pagina 66]
| |
sinds het vorige jaar, een Nobel-prijs te ontvangen - sinds het geval van den martelaar v. Ossietsky - maar nu ook om een Duitscher - een in Duitschland levenden Duitscher dan: er zijn er Gode zij dank nog andere - voor zulk een prijs aan te bevelen. Men zal moeten toegeven, dat zooal niet de vrijheid der wetenschap als zoodanig - een abstract begrip, dat zonder zijn menschelijke dragers geen zin heeft of althans niet te concretiseeren is - dan toch die van haar dragers en beoefenaars - en wel op elk gebied, van de exacte tot de sociologische en zoogen. geestelijke toe - door zulk een verordening niet zoozeer wordt opgeheven of beperkt, als wel gedemonstreerd in haar relatieve beperktheid, ja machteloosheid. Boven de vrijheid van de wetenschap en haar beoefenaren staat hier - het zou zonder meer uit dit ééne decreet duidelijk zijn, dat meer een symptoom is dan een omschrijving van het heele ziektegeval - zeer blijkbaar een hoogere macht, die deze vrijheid slechts tolereert in zooverre zij haar noodig of nuttig acht. D.w.z. slechts in geringe mate. Een ander voorbeeld: Enkele dagen geleden kon men in de krant lezen, dat in Hongarije twee schrijvers van wetenschappelijke verhandelingen of boeken op sociologisch terrein tot eenige jaren tuchthuisstraf en verlies van hun broodwinning waren veroordeeld, omdat de inzichten die zij daarin hadden verkondigd, het feitencomplex dat zij hadden meegedeeld, niet in overeenstemming was met de inzichten en de opvattingen der Regeering. Een interpellatie daarover in het Parlement was nog mogelijk, die in Duitschland niet mogelijk zou zijn. Maar ook hier is, zij 't ook op een meer beperkt terrein - dat der sociologische wetenschappen of die van den mensch als maatschappelijk wezen - blijkbaar van vrijheid van wetenschap reeds geen sprake meer. Wanneer wij in de huidige wereld om ons heen zien, bemerken wij dat, wat voor Duitschland en, tot op zekere hoogte, voor Hongarije geldt - in het eene geval op het totale gebied der wetenschappen; in het andere op althans een belangrijk deel - theoretisch en practisch reeds van kracht is voor groote deelen der Aarde. In Italië is, zij 't ook op minder streng en volstrekt doorgevoerde wijze - voor zoover mij bekend is geldt het daar nog | |
[pagina 67]
| |
niet voor de zoogen. natuurwetenschappen en de biologische b.v., evenmin als b.v. voor de mathematica en de philologie, voor zoover de beoefenaars dezer wetenschapstakken overigens, d.w.z. als staatsburgers, geen aanstoot geven aan het heerschende regiem - toch wat wij hier nog de vrijheid van de wetenschap noemen, reeds aanzienlijk beknot. Het is waar, dat Italië's grootste denker Benedetto Croce zoo 't schijnt nog ongemolesteerd in Napels leeft en er zelfs zijn beroemde tijdschrift kan of tot voor korten tijd kon doen verschijnen. Maar deze denker is in ieder geval van allen invloed op en contact met de academische jeugd ontzet. Hij mag studeeren maar niet meer doceeren. En, mij dunkt, men behoeft maar aan iederen Nederlandschen, Engelschen of Franschen hoogleeraar te vragen, hoe hij zich zou gevoelen, indien er voor hem een dergelijk verbod of interdict zou gelden, om aan dit eene illustere voorbeeld te zien, wat er van de 20 jaar geleden in Italië nog heerschende vrijheid der wetenschap is overgebleven. Immers: wij zien het aan dit eene voorbeeld, indien wij het nog niet wisten: men kan deze vrijheid blijkbaar op verschillende wijzen geweld aandoen, of om hals brengen. De eene Staat van nu, d.w.z. de eene heerscherskliek doet het zoo, de andere zus. De modus quo hangt blijkbaar af van allerlei factoren: historie en ‘ideologie’ - sit venia verbo - van de heerschende macht, partijbelang, volkshistorie, tal van andere omstandigheden. In Duitschland is een van de groote middelen om haar totaal te dooden de specifiek Duitsche rassenleer van eenige kwaadwilligen, met antisemitisme als gevolg, geweest. Daar heeft men de vele geleerden, dragers der wetenschap, die volgens deze leer niet zuiver op de graat, niet ‘kosjer’ waren - om een fraaien Jiddischen term, precies toepasselijk in dit geval te gebruiken - van de zetels der wetenschap verdreven en haar vrije beoefening reeds daardoor onmogelijk gemaakt omdat voor de wetenschap het woord van Paulus bij uitstek en uit den aard geldt, dat er in Christus Joden noch Heidenen zijn. De Duitsche ‘grondigheid’ is hiermee om zoo te zeggen begonnen en terwijl er in de academische, officieele wereld der wetenschap - er was natuurlijk steeds nog een andere, men denke aan Duitschland's grootste | |
[pagina 68]
| |
genie na 1870: aan Nietzsche, die eerst de hoogste toppen bereikte toen hij het stof van de Academische leerzalen den rug had toegekeerd - reeds onder Wilhelm II practisch geen plaats was voor docenten van Joodsche religie of komaf zoomin als voor ‘socialisten’ - communisten waren er toen, Gode zij dank, nog zoo niet - is dit nu theoretisch en practisch met vollen diepen ernst, echt-Duitsche gründlichkeit doorgevoerd. Daarnaast heeft men andere even diep insnijdende maatregelen getroffen: de studenten zijn gereglementeerd in één organisatie, die den totalitairen Staat moet dienen en zijn voor een groot deel van hun vrijheid van studie en absoluut van de vrijheid van organisatie beroofd. De hoogleeraren, voor zoover zij kosjer zijn bevonden d.w.z. geen grootmoeder of moeder van Joodsche religie hebben, hebben zich, volgens de traditie van het Duitsche academische corps, voor een groot deel vrijwillig aangepast aan den rassenonzin der heerschers. Zoo is alles tot in bijzonderheden gereglementeerd en is er van de vrijheid der Wetenschap nauwelijks hier en daar in een afgelegen hoekje nog een spoor achtergebleven. In Italië - zeide ik reeds - is dat minder grondig geschied. Antisemitisme heeft men er tot nog toe niet noodig gehad omdat er practisch weinig of geen Joden in hoogere geestelijke posities waren zoomin als in den handel of het bedrijfsleven en men dus er geen belang bij had hen uit te drijven. Een rassenleer, deze specifiek Duitsche pest, is dus niet uitgevonden. Wel heeft men de dienaren der wetenschap, die socialist waren - en het socialisme, het Marxisme vooral telde in Italië vóór den Wereldoorlog juist onder de intellectueelen een zeer grooten aanhang en vele beroemde vertegenwoordigers, ja het was in academische kringen jaren lang de overheerschende strooming - afgezet, mishandeld, verbannen of gevangen gezet. En zoo is er, wat het effect betreft, tusschen beide grootste fascistische Staten van Europa niet veel verschil op het gebied van de opheffing der vrijheid op wetenschappelijk terrein. Helaas: wij zijn er niet met deze opsomming! Even erg is het gesteld in het land, neen het werelddeel, dat in de eerste jaren na den Wereldoorlog voor zoo talloozen, ook intellectueelen, een nieuw Beloofd Land scheen te worden. Ik be- | |
[pagina 69]
| |
doel natuurlijk de Unie der S. Sovjetrepublieken, het oude, nieuw opgestane Tsaristische Rijk, waar thans een nieuwe Tsaar, Dzoegaswili, de Kaukasiër, een heerschappij uitoefent, despotischer en vernielender dan die van een Nicolaas I voor honderd jaar, om van zijn ongelukkigen naamgenoot, den laatsten Romanof, maar niet te gewagen. In de Unie, een zesde deel der Aarde beslaande, is van vrijheid der wetenschap zoomin meer sprake als in Duitschland en Italië. Het regeeringsstelsel is sinds 1927 een zuiver Caesaropapisme geworden. Caesar en Paus zijn één. De Paus is het geestelijk opperhoofd, wiens wereldlijke arm Caesar is, hijzelf. En wat er van de vrijheid van wetenschap - behalve in de zuivere mathematica en de natuurwetenschappen - onder dit stelsel terecht komt, heeft bv. een schrijver als De Kadt, communist van afkomst en ook nu nog een vurig socialist, terecht als volgt gekenmerkt - in zijn boek: Van Tsarisme tot Stalinisme -: ‘Bij de maatschappij-wetenschappen en daar waar de natuurwetenschappen in natuur-filosofie overgaan, is de toestand eenvoudig verschrikkelijk. Alles moet zoo lang verdraaid en verwrongen worden tot het in de “Marxistisch-leninistische” schema's past... Alle menschen met wat eerlijkheid en wat verstand werden successievelijk weggewerkt en ten slotte nam Stalin zelf de leiding van de maatschappij-wetenschappen in handen met een Brief aan de Socialistische Academie waarin, gelijk in een pauselijken zendbrief, de onfeilbaarheid van Lenin werd afgekondigd. Zoo zijn de maatschappij-wetenschappen tot een Marx- en Lenin-philologie geworden, waarbij al de geleerden schichtig omkijken naar Stalin om te vragen of ze het wel goed doen en of hun wetenschap niet ingaat tegen de lijn van de partij. Nog nooit heeft een heerschende klasse haar beïnvloeding der wetenschappen zoo absoluut en zoo grof doorgezet als de klasse der bolsjewiki.’ Maar ook hiermede is de opsomming van de landen der huidige wereld, waar de Wetenschap niet meer vrij is, niet voltooid. Ik wees reeds op het Madjaarsche geval, een semi-fascistisch staatslichaam, waar de wetenschap thans zeker veel meer bedreigd en gekluisterd is dan vóór 1914, toen toch dezelfde heerschappij (die der grondbezitters of gentry) er even onbeperkt domineerde. | |
[pagina 70]
| |
Dit geval is er slechts één uit vele. Alle midden- en Oosteuropeesche staten, hetzij zij uit den wereldoorlog zijn ontstaan, hetzij zij reeds bestonden, vertoonen met uitzondering van de Tsjecho-Slovakijsche Republiek een overeenkomstig beeld. Let op Polen, de kleine Oostzee-staten, het huidige Oostenrijk, Zuid-Slavië, de Balkanstaten, overal ziet gij de wetenschap slechts in zooverre nog vrij, als het staatsbelang, zooals de heerschers van het moment dat opvatten, het veroorlooft. Er zijn nuanceeringen, zeker. Niet overal is het even erg. Maar principieel en practisch is het overal van hetzelfde laken een pak. In Griekenland, dat sinds een paar jaar ook onder het genot van een dictatuur leeft, is het reeds zoo ver gekomen, dat, op de middelbare scholen althans, zekere passages van de groote Hellenen der Oudheid niet meer mogen worden voorgelezen of behandeld. Met vrijheid van wetenschap heeft het onderwijs op een middelbare school zeker direct niet veel te maken. Maar men behoeft maar even te denken aan het nauwe verband dat er tusschen het Hooger Onderwijs en het Voorbereidend H.O. bestaat, om direct te beseffen, dat er hier reeds een schrede is gedaan op den weg, die naar Duitsche, Italiaansche of Russische toestanden leidt. Ce n'est que le premier pas qui coûte, geldt hier zoo goed als op het gebied der individueele zonde. En betreden wij het grootere buiten-Europeesche terrein dan is er zeker geen verheugender beeld. In de Aziatische landen, waar de moderne wetenschap sinds meer of minder tientallen jaren haar intree heeft gedaan, heeft zij het nog niet veel verder gebracht dan Staatsslavin. Dit geldt wel in de eerste plaats voor het Japansche Keizerrijk, dat, in hoofdzaak op feodalen grondslag, een ijzeren bovenbouw van grootkapitalisme en imperialisme heeft opgericht. Hoe zeer zij gevleid, bewonderd, ja aangebeden moge zijn als middel om den Staat in den loop van een goede halve eeuw de gelijke te maken van de Westersche Groote Mogendheden, die nog 60 jaar geleden op Japan neerzagen als een Aziatische mogendheid, dw.z. eene van den 4en of den 5en rang, speelbal van hun machtsbegeerte - de wetenschap kan er toch nooit iets anders zijn dan middel in de handen der heerschers en van de staatsraison. Op elk terrein, waar haar beoefening den machthebbers geen zorg kan baren, maar den roem van | |
[pagina 71]
| |
Natie en Staat kan dienen, moge zij zich vrijelijk kunnen ontplooien. Er is geen reden, tot nog toe, om aan te nemen, dat Japansche mathematici, physici, chemici, biologen of medici het Japansche Imperialisme en den Japanschen cultus der Natie anders dan welkom zijn geweest en groote diensten hebben bewezen. Maar er zijn andere terreinen, waar de wetenschap direct een nederiger rol moet vervullen, waar zij hoogstens voor Asschepoes kan spelen. Geen mensch, die er iets van weet kan zich bv. voorstellen, dat een studie als van de Britsche schrijfster Freda Utley over Japan's sociale en economische positie, in- en uitwendig, door een Japanner zou kunnen zijn geschreven, tenzij deze Japanner, als de bekende socialist - later communist - Katayama, emigrant, outcast, banneling zou zijn geworden. Neen: op den bodem van den modernen Japanschen militairen en politie-dwangstaat wordt de wetenschap, evenals in Italië en in Duitschland, slechts getolereerd: zij vertoeft er, zooals de boerendochter door haar vader aan een bordeel in Tokio verkocht om de pachtsom aan den landheer of de bank op te brengen, in een maison de tolérance. En haar rol is nagenoeg dezelfde. Wij zullen de opsomming, dunkt mij, niet hoeven voort te zetten. Op Aziatischen bodem - ook in die deelen die onder opperheerschappij of gezag staan van Europeesche Mogendheden, die in Europa de vrijheid der wetenschap hooghouden, is blijkbaar voor die vrijheid der wetenschap weinig of geen plaats. Ik weet niet of zij werkelijk bestaat aan de Universiteit, die de jonge Joodsche gemeenschap in Palestina ter bevordering van de Joodsche cultuur in 't leven heeft geroepen. Doch zeker is: overal waar despotie, autocratie, een absoluut gezag in welken vorm ook heerschen - of het nu een vreemd is, zooals in Indonesië en Fransch Indo-China of Britsch Indië, dan wel een inheemsch als in Kemalistan of Irak, kan van vrijheid der wetenschap in volstrekten zin des woords geen sprake zijn. Misschien was zij bezig zich te ontplooien in het huidige Chineesche Rijk, het volkrijkste land der wereld. Maar de jonge, moderne Universiteiten van dit oudste cultuurland op aarde zijn, evenals de Spaansche, dit jaar reeds aan de woeste vernielzucht van de moderne Wandalen en Hunnen, die de wereld meer en meer gaan beheerschen, ten offer gevallen en nog slechts puin- | |
[pagina 72]
| |
hoopen. En wat moet er van vrijheid van wetenschap worden zonder gehoorzalen, laboratoria, collecties, gebouwen? De wetenschap, de vrije zoowel als de slaafsche, kost bovendien geld, veel geld. En de oorlog en oorlogsvoorbereiding verslinden alles. Zij dulden haar nog slechts in zooverre Asschepoes directe diensten, als huissloof of slavin, aan Moloch kan bewijzen. Bezien wij dus, per slot van rekening, de huidige wereld in haar geheel - en zij is, of wij willen of niet en ondanks haar doodelijke verdeeldheid, thans één geheel, terwijl zij dit nog niet was in de oudheid, de Middeleeuwen, de 17e, de 18e en zelfs nog niet in de 19e eeuw, toen China b.v. nog een geheel andere wereld was, en haar totaliteit openbaart zich o.a. in de Wetenschap, die zeker één is, niemand twijfelt er aan, van Patagonië tot Groenland en van Tokio tot Frisco - dan doet zich, objectief gesproken, dit beeld aan ons voor: slechts in die landen, in hoofdzaak om de ééne wereldzee, den Atlantischen Oceaan, geschaard, waarbij enkele onzer tegenvoeters komen, Australië, Nieuw Zeeland, Zuid-Afrika - kan van vrijheid der wetenschap in werkelijken zin in den jare 1937 nog worden gesproken. Men ziet met één oogopslag, dat deze gebieden, in Europa nog slechts een smalle strook langs den Oceaan vormend, van Skandinavië tot de Pyrenaeën, in Amerika de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, Canada, de Mexicaansche Republiek en niet veel meer, in de Australische wereld het Australische Gemeenebest en Nieuw-Zeeland, in Afrika de Zuid-Afrikaansche Unie, dat deze gebieden meteen een bepaalden staatsvorm vertoonen, den staatsvorm, dien men thans gewoon is met den naam van democratischen te bestempelen. Buiten de smalle reeks langs den Oceaan zijn er in Europa slechts eenige eilandjes waar zij zich nog handhaaft: de Tsjecho-Slowaaksche Republiek en de Zwitsersche. Men ziet, hoe het klopt: overal waar de democratische staatsinstellingen, d.w.z. staatsinstellingen met werkelijke parlementen, directe volksvertegenwoordiging, vrijheid, tot op zekere hoogte, van pers, discussie, vergadering, zich hebben kunnen handhaven of na den oorlog zijn ontstaan en blijven bestaan, daar is er ook nog sprake van werkelijke vrijheid van wetenschap. Elders niet of niet meer. | |
[pagina 73]
| |
Schijnbaar zou ik hiermee kunnen volstaan. Er is blijkbaar een coïncidentie van die beide verschijnselen: democratie, zoo omschreven, hoe beperkt en onvolledig zij overigens ook moge zijn, en een wetenschap, noch wat betreft de personen, die haar dragen en beoefenen, noch wat betreft haar doelstellingen, noch wat betreft de resultaten waartoe zij komt en de middelen - geestelijke - waarvan zij zich bedient, aan banden gelegd en geknot. Er is hier ook zeer blijkbaar een innerlijk verband. Maar ik meen dat wij, willen wij tot de kern der zaak doordringen, niet kunnen volstaan met het constateeren van deze coïncidentie, met de omschrijving van dezen om zoo te zeggen statischen toestand. Wij moeten blijkbaar trachten de dynamica van het geval te benaderen. Wij moeten trachten ons af te vragen, hoe is dit zoo ontstaan en vooral: waar gaan wij naar toe? Want reeds één oogenblik van reflectie leert ons, dat de toestand, zooals die er nu is op dit gebied, blijkbaar van zeer recenten datum is. Menschen als ik herinneren zich nog met de grootste levendigheid het vóór-oorlogsche Europa, waar de vrijheid der wetenschap nauwelijks eenig gevaar scheen te loopen, hoogstens kleine inbreuken leed - als in Duitschland, waar Joden en socialisten practisch geen privaatdocenten mochten zijn - maar waar deze vrijheid im grossen Ganzen gold als een acquisiet, dat wij beschaafde Europeanen hadden verworven als zooveel, als zeep en tandenborstels, waar buiten men 't toch ook niet kon stellen. In Rusland en in het Oosten, nu ja, heerschte zij niet. Maar in Rusland en in het Oosten zou zij komen, evenals het kapitalisme en de moderne techniek er zouden komen, voor zoover zij er nog niet waren. En daaraan twijfelden wij niet. Het is anders gegaan! Vragen wij nu naar de diepere oorzaken van deze snelle verandering - zij heeft zich in nog geen 20 jaar voltrokken! - dan komen wij voor een uiterst gecompliceerd vraagstuk te staan. Niet veel minder dan de vraag, waar wij ons heen begeven. Wij, d.w.z. de huidige menschheid, die, althans wat wetenschap en techniek betreft, in toenemende mate één wordt. | |
[pagina 74]
| |
Immers: een laboratorium of een sterrewacht is niet anders in Japan dan in Ierland, in Sovjet-Rusland of in Amerika. En zelfs de methoden van de geesteswetenschappen, die van den geestelijken mensch, verschillen niet. Deze vraag is een wereldhistorische en gij zult van mij niet verlangen, dat ik ze hier van avond beantwoord. Ja niet eens, dat ik probeer ze in haar vollen omvang te poneeren. Er zijn reeksen van groote denkers, wie het probleem sinds jaar en dag kwelt. Maar er is niemand, die het met mathematische zekerheid vermag op te lossen. Wij kunnen echter wel een enkel aspect van dit geweldige vraagstuk trachten te bezien. En daarvoor vraag ik nog een oogenblik uw aandacht. (Slot volgt) |
|