De Stem. Jaargang 18(1938)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] De wraak van de Oldenhove Door S. Vestdijk De toren heeft het vernomen, Dat men zijn doodsklok luidt; Verslagen staat hij te droomen Over 't nooit verwacht besluit. Hij heeft het gerucht vernomen Beneden in 't raadsgebouw; Bebrilde meters komen Hem aanslaan met plank en touw. Reeds zegt hij de vriendschap op Aan uilen en torenvalken; Zij bespieden met schuinen kop Het hameren aan de balken, Maar nimmer zullen vermoeden Hoe hij hun vader was; Wèg moeten zij, voor het broeden Begint; en het rauw gekras Van kraaien, die hem steeds raadpleegden, Weert hij af, schijnbaar trotsch en stug... Allen vliegen zij heen, verlegen, - Verwonderd achter zijn rug. - Onderwijl staat hij maar te peinzen Hoe zijn lichaam zal worden gekloofd, Hij fronst met den zonnewijzer: Twee rimpels in zijn voorhoofd; Maar dan voelt hij een kracht in zich trillen Of hij zelf de aarde was: [pagina 54] [p. 54] ‘Wàt laffe bouwmeestersgrillen Van loodlijn en waterpas!’ ‘Mijn scheefheid was toch geen gebrek? 't Was een hartstocht om dwaas te spelen Met de zwaarte, en mijn bestek Ver over het plein te verdeelen!’ ‘Nog ben ik 't verweerd en zwijgend Sieraad van kloosterorden! Zal men mij onderkrijgen? Zal 'k tot plaveisel worden?’ - En hij stuurt zijn geest over straat, Die blaast als wervelwind Een inval naar den magistraat, Dien men dadelijk kostelijk vindt! 't Is kermis, en om de burgers In veegen verkiezingstijd Te vleien weet men niets keurigers Dan terwille der piëteit Een optocht te organiseeren Met dien ouden toren als doel, En nog iets over hem te beweren Vanaf een redenaarsstoel! - Zij naad'ren: notabelen, boeren En burgers, ontroerd door de duigen Die hun stadsbeeld zullen bevloeren! En 's middags begint hij te zuigen... En 't loopt al voller en voller, De poort buigt in door den drang, En dan, door draaimolenkolder En dronkemansgezang Vervoerd, gaan zij allen naar boven Langs de smalle wenteltrap [pagina 55] [p. 55] Om afscheid van d'Oldenhove Te nemen met 'n kermisgrap. Grootmoeders en kinderwagens Zelfs trekken mee in den strijd; Geheele scholen vertragen, Hun lessenrooster ten spijt; In 't duister zuigt hij naar binnen Families die van elkaar raken, Maar toch nog in koren zingen. En 's middags begint hij te kraken... En zij puilen de galmgaten uit Om de stad met hun broek te verbazen; Hij is nu één zuil van geluid, Als een theeketel hoort men hem razen! En als klimop vormen zij trossen, Te veel raakten al in de knel en Steeds méér brengt het liederlijk hossen! En 's avonds begint hij te hellen! En hij staart op de walmende kramen Als een die den sprong zal wagen: ‘Wie wou er om straatsteenen vragen? Daar zijn ze: met jùllie te zamen!...’ .............. 's Nachts richt hij zich weer eerwaardig Op, vermoeid van zijn zwaren droom. Geen kermisvolk, geen onwaardig Staketsel, geen balk en geen boom. De vogels, van transen tot kelder, Zijn zuchtende even ontwaakt: Iets kraakte, maar nauw'lijks zoo helder Dat een steen scheen losgeraakt. Vorige Volgende