| |
| |
| |
Panaït Istrati en Sovjet-Rusland door Dirk Coster.
Naar aanleiding van ‘De Zaak Roussakoff’, Nouv. Revue Fr. Paris
Er wordt veel over Rusland geschreven. Nog altijd is er niet alleen bij de dichters-en-denkers, maar ook bij ieder mensch, de burger in zijn welverwarmde huis, de man die leeft bij de genade van de straat, de machtige industrieel en de weinig machtige arbeider, de felle ingenieur en de passieve koopman, bij ieder is er een latente spanning ten opzichte van het Russische experiment, wreed en geweldig en doortastend als niets daarvoor in de historie. Ieder voelt dat hier een stuk van zijn bestaan in het spel verweven is, al is het dan maar zijn bestaan-in-zijn-kinderen, al is de acute bedreiging (of hoop) wel voor een menschenleeftijd achter den horizon teruggeweken. En elkeen vraagt zich nog periodisch af: hoe het nu werkelijk zijn zou in Rusland, niet zoozeer volgens de gebeurtenissen die vaag bekend zijn, maar volgens de atmosfeer, de levenstonus die er heerscht, welk aangezicht als 't ware het dagelijksch leven er toont, dat niet allereerst uit groote gebeurtenissen bestaat, maar een opeenvolging is van uren en dagen. Hoe de kleur dier uren is? Is zij helsch, verstorven en angstwekkend, of geladen van een hoogere lichtkracht dan in Europa bereikbaar bleek? - Er zijn genoeg boeken die aan deze gespannen belangstelling tegemoet komen, en ze worden genoeg gelezen. Maar ze zijn absoluut tegenstrijdig. Luc Durtain, die wij hier vermeldden, en directer onze medewerker Nico Rost, gaven ons de illusie dat het leven in Rusland, hoe duur een prijs ook werd betaald, tot een rijker en vrijer rhythme gestegen was dan ooit te | |
| |
voren. Jean Fabre-Luce gaf een tegengesteld verslag, somber, saamgekrompen van haat, walging en verachting. Onze medewerker J. Welders riep, aan de hand der statistieken, een beeld van het economisch leven op, dat een fiasco moest heeten, - en wij noemen hier slechts die uitingen uit de tallooze over Rusland, die aan de Stem-lezers uiteraard bekend zijn. Zij zijn trouwens voldoende representatief. - En door hun absolute tegenstrijdigheid houden zij de spanning wakker, en het verlangen om te weten onbevredigd.
Nu Panaït Istrati! Met hem is het een bijzonder geval. Zijn uitingen over Rusland beteekenen meer dan van al die reizigers die observeerend alweer naar huis liepen te verlangen. Dat hij een schrijver is van kracht en onstuimigheid, de wereld weet het allang. Dat hij een scherpe blik heeft op concreta, op het moeizaam en pijnlijk leven van de menschen, het spreekt uit zijn werken. Dat hij, de Roemeensche vagebond, de verstootene als Gorky, zich ook bij zijn huidige wereldroem nog niet thuisvoelt in deze Westersche litteraire wereld, - hij heeft het ons nooit verholen. Er zijn beleedigingen die nooit meer vergeten worden, die zich niet aan wereldroem en fortuinen genezen laten - want een man met een hart herleeft telkens weer zijn vroegere kwellingen wanneer hij die van anderen onveranderd ziet doorgaan. Hij ging dus al dadelijk niet naar Rusland als reiziger, hij ging er heen om er te leven, om er zich eindelijk thuis, in eigen atmosfeer te voelen. - En hij scheen het gevonden te hebben! Hij werd er met open armen ontvangen. De Roemeensche Gorky werd er ingehaald als geestelijk vorst en vriend. Hij werd eere-burger van de Republiek of bijna eereburger, - hij werd gehuisvest en verzorgd. Er kwam geen eind aan de stralende gezichten en opgewekte handdrukken. Er bestaat nog een interview van Nico Rost, - waarin hij zijn geestdrift voor dit nieuwe, vrije, open leven zegt en zijn gevoel nu ergens in de wereld zich thuis en vertrouwd te | |
| |
weten. En dit alles bleek een schijn. Dit alles bleek eenzelfde bedrog als Potenkim bedreef die, in een land van dood en honger, gestucte décors liet opstellen en zijn vorstin langs ‘welvarende dorpen’ voerde. Maar Istrati ging niet snel verzaligd heen, als de andere beroemde reizigers. Hij bleef. Hij was immers thuis. En omdat hij van werkelijkheden houdt, heeft hij het niet kunnen laten achter de décors om te loopen om er zijn eigen scherpe oogen in te stellen op de werkelijkheid van menschen en dingen. Hij heeft willen weten wat er werkelijk leefde achter de stralende gelaten en de opgewekte handdrukken. Hij heeft in Rusland willen rondwandelen, ontdaan van de officieele geleiders en de officieele formulieren. En hoe dieper hij in deze wereld doordrong, hoe meer hij vond: doodsangst, stilte, radeloosheid, een verstikt en verstikkend leven, een hel zoo prangend, dat al wat in Europa hard, bijna ondragelijk scheen, - plotseling dragelijk scheen te worden, bijna beminlijk, een leven met kans en uitzicht, met altijd nog eenige kans en altijd nog eenig uitzicht, naast dit uitzichtlooze, dat volstrekt afschuwelijk was, en waar uit stom ondergaan slechts een stom creveeren uitkomst brengt.
Dit is ‘de zaak Roussakoff’ dat, juist omdat het van Ruslands vriend en bijna eereburger kwam, meer schrik verspreid heeft dan welke andere publicatie ook die tegen Rusland werd gelanceerd. En toch zijn er hier geen opvallende gruwelen. Niets daarvan. Maar er zijn geen gruwelen noodig om van dit stuk een openbaring te maken; ons is geen enkele uiting bekend, die doordringender inwerkt dan de uiteenzetting van deze betrekkelijk zoo geringe zaak. Zij geeft namelijk met een groote overtuigende kracht de kleur der uren weer, de vernedering van iedere seconde, iedere minuut, die het leven langzaam verontmenschelijkt en tot den droom van een krankzinnige dreigt te maken. En dan betreft zij ditmaal niet den aartsvijand, den Westerschen mensch, den z.g. armen of rijken bourgeois. Dat deze in Rusland slechts de keuze heeft | |
| |
tusschen verbanning, kogel en doodstil-zich-houden in een hoekje, - dat weten wij reeds, en wij zijn geneigd ons daarmee te verzoenen, in naam der historische objectiviteit en der nieuwe menschheid, - een verzoening die ons daarom zoo gemakkelijk valt, omdat ons broeders dood de onze niet is en ons zelfs een boeiend schouwspel, een goedgevuld Avondblad en nieuwe kunstverschijnselen oplevert. Zij betreft ditmaal den arbeider zelf, en twee, drie andere menschen die niets wenschten dan eenvoudig en sober te leven en mee te werken, zegt Istrati, aan ‘het beste dat Rusland op 't oogenblik nog aan de wereld geeft’. Hier onthult zich welke menschelijke rechten deze arbeider heeft in dit nieuwe rijk, dat om zijnentwil werd opgericht op de lijken van honderdduizenden.
Men leze de juridische instanties van dit proces. Het komt in het kort hierop neer. Nadat Istrati zich van zijn officieele begeleiders bevrijd had, heeft hij gewoond bij enkele vrienden, een jonge schrijver die de werken van Lenin in het Fransch vertaalde, zijn jonge vrouw, en haar vader, een oude revolutionair met een lange staat van dienst. Zij bewonen een, voor de nog steeds nijpende woningnood, tamelijk bewoonbaar appartement. Dit wekt de jaloezie op van een medebewoonster van dit huis, een komsolka, de nieuwe vrouw, cavaleriste, gedécoreerd wegens heldenfeiten, beschikkend over harde vuisten. Zij weet zich een volmacht te verschaffen om de woning te inspecteeren, treedt opzettelijk ruw op, om, bij 't eerste verzoek zich een weinig te matigen, haar harde vuist te planten op de oogen van de jonge vrouw. De vader, de oude arbeider, is dat te veel, en hij werkt haar de deur uit, - en aangezien de sportieve nieuwe vrouw zich met voeten en vuisten verzet, geschiedt dit uiteraard niet zoo zachtzinnig, hoewel geen enkele slag gegeven is: enkel een corps-à-corps om de aanvalster de kamer uit te zetten. Deze nieuwe vrouw heeft echter intellectueele vrienden, jonge schrijvers. De volgende dag verschijnt in het hoofd- | |
| |
blad van Moscou een uitvoerig relaas van dit incident. Panaït Istrati deelt het in extenso mee. Het is afschuwelijk van druipende sentimentaliteit en dreigende bloeddorst, - het klinkt ons trouwens niet vreemd, want het staat in de communistische krantenstijl, die internationaal is en die men ook rond '20 in Holland heeft kunnen hooren. De aanvalster wordt een nobele weerlooze jonge vrouw die haar plicht verrichtte, de aangevallenen worden razende hyena's, de schrijver wordt een jonge ‘elegante’ bourgeois, die gedurende het ‘gevecht’ voortdurend greepjes doet naar de Sovjetorde op de borst der jonge vrouw om haar af te rukken, wat in Rusland natuurlijk even gevaarlijk is als de schending der hostie in de Middeleeuwen. Eisch dan ook, gesuggereerd met een gluipende toespeling op een pasvoltrokken doodvonnis: de doodstraf ter bevrediging van het beleedigde Russische volk. In tienduizend andere gevallen zou deze doodstraf in een volgende instantie dan wellicht voltrokken zijn, en de nieuwe vrouw zou daarna rustig de kamers betrokken hebben. Maar nu was Panaït Istrati er! Hij was de vriend van alle machtigen der Republiek. En hoewel de slachtoffers zelf berustend hun hoofd onder het mes bogen, wetende dat zij onredbaar waren, - besloot hij, gekwetst in zijn rechtvaardigheidsgevoel en misschien wel in het laatste restje van zijn geloof aan een nieuw leven, de slachtoffers te redden. En het eigenlijke verhaal van de zaak Roussakoff is zijn dooltocht, in een tot razernij stijgende verbittering, door alle bureaux en instanties van Sovjet-Rusland, tot aan het toppunt van de hierarchie, de President van de Sovjet-republiek Kalenin. Het begint reeds met het tegenbericht dat Istrati naar het desbetreffende dagblad zend. Het wordt minzaam aangenomen, maar verschijnt zoo verminkt dat Istrati zijn bedoeling geheel ontwricht ziet. En wat hij verder ontmoet aan booze wil, onbetrouwbaarheid en als kleurlooze middenstof een stomme, geslagen vreesachtigheid, is niet te beschrijven. | |
| |
In deze scherpe doorsnede van het intiemste maatschappelijke leven vindt men duistere vermoedens bevestigd: er is niets meer dan doodsangst van duizenden bereden en gekneveld door enkele dozijnen intriganten en suggestieve en onvermoeibare schreeuwers. Tegen hun onvermoeibaarheid is zelfs de President machteloos. Hij gebiedt een hernieuwd onderzoek op den hartstochtelijken aandrang van Istrati, hij schijnt het gewicht der zaak te begrijpen. Er is zelfs een oogenblik dat Panaït Istrati zijn doel schijnt te bereiken. In één bepaalde instantie wordt een vrijspraak uitgesproken, onder het applaus van het publiek. De edele weerlooze vrouw wordt openlijk als hysterica gekenmerkt en bovendien als spionne, aangesteld om den schrijver, de Lenin-vertaler, te bespieden. Doch zoodra Panaït Istrati weggereisd is, wordt een nieuw onderzoek bevolen, de vrijspraak vernietigd, opnieuw gevangenisstraf geëischt en uitsluiting uit het syndikaat, wat, gecamoufleerd onder een technische term, in Rusland een verlangzaamd doodvonnis is, want de uitgeslotene kan nergens meer brood of werk bekomen. Dit heeft Panaït Istrati met de dreigende macht van een wereldomspannende publicistennaam en met zijn machtige Russische vrienden dus bereikt: hij kon enkel de doodstraf afwenden, die voorbestemd scheen, het lot van zijn zinneloos beleedigde vrienden te bekronen. Om een kamer!
Ziehier nog enkele uitingen van Panaït Istrati, die in hun stormende woede een verademing zijn in dit prangend zakelijke relaas van het proces Roussakoff:
‘Dat een arbeider alleen maar verlangt om te mogen werken en verder met rust gelaten wil worden is een wensch die in ieder bourgeoisland mogelijk is en zonder consequentie blijft. Maar in het vaderland van het proletariaat staan de zaken anders. Overigens is er niemand in Rusland voor wie er rust bestaat, zelfs niet voor den bureaucraat, die dag en nacht doorbrengt met zich af te vragen of hij wel van ‘de rechte lijn’ is, of de rechte lijn zich in zijn slaap of terwijl hij zijn neus snoot, soms niet een millimeter heeft verschoven. En wat het brood betreft, dat is de groote zaak.
| |
| |
Het brood: dat is het heele leven, als het leven niets meer is dan een hel. Als het recht om te denken en te bewegen niets meer is dan een herinnering, is het verzekerde brood van enorme beteekenis, het is alles. De dictator weet het. Hij grijpt met zijn zwarte of roode hand naar de buik van den mensch en doet hem het volgende begrijpen: ‘Het beteekent weinig te sterven. Iedereen kan dat, dat ziet men in oorlogen en bij de revoluties. Te leven, maar verhongerd en zonder schuilplaats, is veel erger. En daar ik behoefte heb om te heerschen, vraag ik wat je denkt. En al naar wat je denkt: zul je brood en dak hebben.’
‘Wat ik denk,’ antwoordt de bureaucraat. Maar ik denk niets en vraag u wat ik denken moet. En vooral, wees zoo goed het me iederen dag weer in te prenten.’
‘Wat ik denk,’ antwoordt een Roussakoff. Wel ik denk dat jelui ellendelingen en bandieten bent, die iedereen wilt buigen naar je wil, die alle middelen van bestaan naar je toehaalt, die degeen die niet naar je pijpen danst uithongert en hem in de gevangenis smijt als hij protesteert. - Dat denk ik.’
Met zulk een openhartigheid gezegd, sleepen deze woorden, niets dan die woorden alleen, geen enkele catastrophe mee in de landen die de duivel van een dictatuur wel heeft willen verschoonen. Op zijn hoogst overkomt het u dat men u ‘ruziemaker’ noemt en de deur uitzet. Een schoone zaak. In Roemenië zegt men: ‘Wanneer er kikkers zijn, is er ook een vijver...’
Wanneer ik m.a.w. een bekwaam werkman ben die werken wil, dan vindt men altijd wel werk op een of andere manier. - Als chronisch opstandig werkman - gelijk de goede Roussakoffs die men in Rusland met knoetslagen temt - is het mij in dertig jaar soms meer dan eenmaal per maand overkomen, dat ik mijn mond gebruikte om me te verdedigen of een ander te verdedigen, of om een onrechtvaardigheid, en mijn venijn uit te spuwen in het gezicht van den ‘aap’ of zijn handlanger. Welnu: het grootste ongeluk dat me dan kon overkomen was mijn ontslag, of, wat meer voorkwam, zelf mijn biezen te pakken om de vervelende afscheidsschop te vermijden. Eenmaal op straat - die straat die zooveel mooier, zooveel breeder is als men uit een bagno komt - ging ik mijn kleine vrije menschenwandeling maken, tot ik mijn bitterheid verzwolgen had, en ik stak mijn neus door een nieuw deurgat: ‘morgen meneer, is er werk hier?’
Dat was alles, en het was soms tamelijk bitter.
Ik wist niet dat er nog iets veel ergers bestond.
Dit uiterste kwaad, hulde aan het onuitputtelijke menschelijke egoïsme, deze misdaad van menschenschennis, die door de geest | |
| |
eenmaal met een gloeiend ijzer zal gebrandmerkt worden, dit comble van banditisme en terreur, heeft zijn volmaakte expressie gevonden in de ‘Vereenigde Socialistische Sovjet-republieken’, onder het régime van het zoogenaamde ‘dictatuur van het proletariaat’.
Tyrannen die het leven verplettert! Geloof je dat alle monden dicht te stoppen zijn? dat alle lippen kunnen worden toegenaaid? dat alle gewetens verdoofd kunnen worden? en dat er nooit meer een stem in je woestijn zal weerklinken?
Iedereen weet wat de Communistische partij is. Een strijdwapen van het proletariaat om de macht te winnen, bevolen vanuit Moskou. Maar weet de arbeiderswereld wat de Roode Syndikaten zijn?
Voor den oorlog, toen er nog geen rood of wit of zwart bestond, waren er alleen maar arbeiderssyndicaten, die tegen het patronaat vochten. Ik vraag: ‘Tegen wie vechten in Rusland de roode syndicaten? wat is hun levensreden, en waartoe bestaat hun geweldige kracht, in een land waar alle patronaat nog slechts een herinnering is?’
Ziehier de reden: om alle middelen in de hand te houden, waardoor een arbeider zijn brood kan verdienen. Om den arbeid te kunnen verdeelen al naar de manier waarop de arbeider die leven en werken wil, denkt. Het zijn de roode syndicaten die de wet stellen in de fabriek, in de werkplaats, in het atelier, in de winkel, in het kantoor, bij de huisvesting, overal. Niemand kan anders dan langs den weg van het syndicaat een toevlucht vinden. Eenmaal door het syndicaat weggejaagd blijft u niets over dan u een kogel door 't hoofd te jagen: iedere werkzaamheid, iedere mogelijkheid om brood te vinden is u afgesneden.
Men denke aan deze schrikwekkende macht in de handen van menschen wien door de officieele scholen wordt geleerd dat moraal en eerlijkheid ‘burgerlijke vooroordeelen’ zijn en dat enkel het materialisme op aarde geldigheid heeft.
Dit gezegd kunnen wij het gordijn optrekken...
Den 1sten Februari 1928 was ik, in mijn kamer in hotel Passage, gedemoraliseerd, door te veel teleurstellingen geslagen, bezig mijn laatste toebereidselen te maken voor mijn vertrek uit Rusland, toen mijn vriend Victor-Sergius binnenkwam, kalm, maar bleek als een doode.’
‘Ziezoo,’ zeide hij, en liet zich op een stoel neervallen. ‘Nu is het onze beurt afgeslacht te worden’..., enz.
* *
*
En dit, tevens een samenvatting van de zaak Roussakoff, tot slot: ‘Ik verlaat Sovjet-Rusland, ellendiger nog dan in den tijd, toen ik | |
| |
zelf nog de werkman was die onder alle régimen wordt verdrukt. Den mensch misbruiken, hem van een zwart stuk brood laten leven, hem zelfs het recht ontnemen om te morren, dan op een goeden dag hèm fusilleeren die geschreeuwd heeft, niet meer dan een weinig harder geschreeuwd dan men gewoon was, dit bestaat nergens op aarde, zelfs niet bij Mussolini.
En ziehier de conclusie, het volstrekte accoord tusschen de opperste macht en de communistische hysterie:
1°. Acht maanden procedure, gedurende welke tijd de beschuldigden van honger omkomen.
2°. Liouba Victor-Serge heeft op 31 Januari een klacht ingediend, vergezeld van een medisch certificaat, bewijzend dat zij het slachtoffer van mishandeling werd in haar eigen huis. Tegen de wil der wet, heeft deze klacht geen enkel gevolg gehad.
3°. Eerste proces van 12 tot 15 April, voor het centrale Volks-Tribunaal: jammerlijke ineenstorting der geheele beschuldiging. Détail dat ik in de ooren van de Internationale wensch te hameren: tot in zijn uiterste schuilhoek opgedreven, verzocht de beschuldiging de deuren te sluiten, om een mededeeling te doen. Men staat dit toe. En wat verklaart zij? Roïtman (de aanvalster) was daar gehuisvest om Victor-Serge te bespionneeren. - Verbluftheid der rechters, die de openbare zitting heropenen en alle beschuldigden vrij spreken, onder het handgeklap van een zaal die dicht gevuld met arbeiders is, hetgeen bewijst dat Rusland echte rechters zou kunnen hebben. Maar wacht eens...
4°. Nu zijn de wettelijke voorschriften bindend: Schadevergoeding met rente, te betalen aan den man die sinds 1 Februari van arbeid verstoken was; wederaanstelling; openbaar eerherstel door middel van de pers...
Loop naar den duivel. Wij doen dat beter:
5°. Einde April: op verzoek van den Stadsprocureur, trekt het landelijk Tribunaal de vrijspraak in, als ‘in strijd met de gegevens’, op deze wijze uitnoodigend tot een veroordeeling. En inderdaad, van den 10den tot den 12den Mei veroorlooft het Landelijk Tribunaal aan de beschuldiging alles, tot zelfs het uitroepen, bij openbare zitting, van de woorden: ‘wij hebben hier in Sovjet-Rusland geen intellectueelen noodig.’ Men legt de verklaring van Dr. Nikolaenko ter zijde, die constateert dat Swiertsiewa een hysterica is, ook zijn verklaring ten gunste van Roussakoff. Men weigert mijn getuigschrift te lezen, hoewel ik de eenige getuige ben die met de Roussakoffs geleefd heb en die hen allen kent. Men terroriseert de getuigen van de verdediging.
En wat zijn de straffen die men verkreeg na zooveel rechtsverkrach- | |
| |
ting? Volgens de artikelen van het Wetboek die op dit geval betrekking hebben, zouden de beschuldigden veroordeeld moeten worden tot straffen variëerend tusschen een half en drie jaar.
Men geeft hun echter slechts: 3 maanden voor Roussakoff, 2 maanden voor zijn vrouw en 1 maand voor Liouba Victor-Serge (de mishandelde). Gevangenisstraf? Neen. De Sovjet-rechter is edelmoedig. Hij wil deze lieden niet van hun vrijheid berooven. Hij veroordeelt hen enkel tot ‘verplichten arbeid’.
Wat wil, in de communistische taal, ‘verplichte arbeid’ zeggen? Iets zeer eenvoudigs. De veroordeelden komen naar de gevangenis als naar de fabriek, met dit verschil dat zij nòch betaald nòch gevoed worden. Zij krijgen een taak waarvan de dagelijksche hoeveelheid nooit wordt vastgesteld en die men hun opgeeft op de meest willekeurige manier, naar de graad van hun onderworpenheid of het quantum verklikkerij waartoe zij in staat zijn.
Geen enkel reglement wordt bekend gemaakt. Niemand durft te vragen naar den inhoud van een reglement, indien het al bestaat. Het is een walgelijk verblijf, waar men gek wordt of ‘leert leven’. Ziehier het ware aangezicht van het proletarische vaderland. Ziehier zijn recht!
Het treft onverbiddelijk alle Roussakoffs die tegen ‘de rechte lijn’ durven kikken. Het slaat zelfs de buitenlandsche revolutionairen neer, die zich in hun eigen land terwille van Sovjet Rusland ter dood lieten veroordeelen, die het tot zich riep en ontving als haar beste zonen. Zoo die Francesco Ghezzi die ik goed heb gekend, wiens geloof zonder smet was en die de Gepoe tot drie jaar gevangenisstraf veroordeelde zonder proces en zonder verklaring.
Van het eene eind tot het andere van het groote rijk, getemd door de knoet van het communistisch fascisme, zijn de Siberische verbanningsoorden vol Roussakoffs, Ghezzi's, andere soorten menschen nog, die het communisme eerst gebruikt heeft voor zijn doel, daarna in de gevangenis geworpen.
Er is geen sprake in deze dingen van socialisme, maar van een terreur die het menschelijk leven hanteert als materiaal voor den socialen oorlog, materiaal dat men noodig heeft voor de triomf van een nieuwe en monstrueuse kaste die dweept met Fordisme, Americanisatie, Coty-producten, Parijsche toiletten, - wreede caste, gierig naar macht en dusdanig vechtzuchtig, dat zij zich klaar toont om China te bespringen, alleen omdat het zich een concessie uit den Czarentijd van de hals durfde schuiven, - een schande waartegen de revolutionairen niets in te brengen hebben. (O Temps, eindelijk sta je aan de zijde der ‘communisten’ om China te beschuldigen één dier ‘contracten’ te hebben gebroken, waarvoor alle imperialismen onveranderlijk eerbied eischen.)
| |
| |
Deze kaste, dom, vulgair en pervers, bestaat voor het meerendeel uit een jeugd, die ter wereld is gekomen na 't begin van deze eeuw. Deze jeugd is onwetend en wil onwetend blijven van alles wat de grootheid en de kracht uitmaakte van het Russische revolutionarisme van vroeger, - en dat thans museumvoorwerp is, een door de mot aangevreten vod dat men zorgvuldig ingeschreven heeft in de rij der doode dingen. Zij kent niets meer dan de ‘wachtwoorden’, van een macht waarvan zij werkstof en wapen is. Ontplooide banieren; de Internationale staande aangehoord, ‘Leninhoeken’, luidsprekers, immense doeken met phrasen bedekt; phrasen om het leven te beoordeelen, - klaargemaakte phrasen in de plaats van de gedachten, de Gepeoe die de argumenten vervangt; de censuur om iedere critiek te vermijden, een universeele leegte die haar toelaat haar macht te handhaven.
In naam van 40 jaar kommer en een leven dat ik ter onderzoek openstel voor ieder eerlijk man: vraag ik rechtvaardigheid voor alle Roussakoffs en Kalganoffs, die leven en sterven in de Vereenigde Russische socialistische Sovjet-Republieken.
|
|