De Stem. Jaargang 9
(1929)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 845]
| |
BoekbesprekingVoordrachten over Katholicisme voor niet-Katholieken door Jac. v. Ginneken S.J. verlucht met 24 ill. door Jan Toorop. Derde druk. Uitg. W.L. & J. Brusse's Uitg.-Mij Rotterdam 1929.Dit boek is stoer als een staten-bijbel. Toorop verluchtte het met 24 - deels bekende - teekeningen, waaronder virtuose naast geïnspireerde. Ook de schrijver is soms meer virtuoos dan diepzinnig; en ook hij heeft zijn goede momenten. In 't eerst verbijstert de naïveteit zijner voorstellingen; zij verbijstert omdat Pater v. Ginneken een geleerd man is en zeker niet behoort tot het bekende type der geleerde naïvelingen. Nog altijd ‘betreurde’ God zijn scheppings-daad (pag. 41). Toch had God wel intelligenter wezens kunnen scheppen, die niet voor Satan zwichtten, maar dan had Hij hun de vreugd beroofd der vrijwillige bekeering (pag. 43). God had niet bedacht, dat de vrijheid, die Hij den menschen schonk, ook wel eens misbruikt kon worden (pag. 441). ‘De juiste historische bijzonderheden’ omtrent Lucifer's ontrouw ontbreken (pag. 46). Door 't langzaam stijgen der wateren van den Zondvloed zullen zeker vele drenkelingen nog den tijd hebben gehad zich te bekeeren (pag. 50). Sedert het terug vinden van een gedachtenis-zuil straalt Abraham weer ‘in het volle licht van de degelijkst gedocumenteerde geschiedenis’ (pag. 51). Met voldoening wordt geconstateerd, dat vaak ‘een nieuwe zonde door God met een onmiddellijken dood wordt gestraft. De gevallen, dat uit een verdacht huis een lijk wordt weggedragen, zonder dat iets van mishandeling is te bespeuren, zijn niet zoo'n zeldzaamheid. En ik zou U,’ vervolgt de spreker fluisterend, ‘een president van de Fransche republiek kunnen noemen, die’... enz. (pag 63). Aan de wonderen in het N.T. wordt enorme waarde gehecht: zonder deze, schijnt de Chr. religie het evenmin te kunnen stellen als zonder duivel (‘Het is onmogelijk aan het evangelie van J. Chr. te gelooven en niet te gelooven aan den duivel’ pag. 209). Jezus wordt kortweg ‘de Stichter van het Katholieke geloof’ genoemd (pag. 99). De sacramenten, die eerst in de 13e eeuw hun vasten vorm kregen, schijnen door Hem te zijn ingesteld, wanneer ik 's schrijvers bedoelingen recht begrepen heb. Tot een wel wat bedenkelijk soort optimisme slaat die naïveteit om in een passage als deze: ‘Hebt gij U wel eens ooit afgevraagd waaraan eigenlijk de bijzondere expansie-kracht der West-Euro- | |
[pagina 846]
| |
peesche beschaving te danken is; hoe komt het, dat de Amerikaansche roodhuiden en de Australische inboorlingen uitsterven?’ enz. De oplossing van dit probleem moet gezocht worden in Jezus' opdracht aan de Apostelen: ‘Gaat en onderwijst alle volken...’ (pag. 100 en 101). Mij dunkt, het was betamelijker geweest Jezus hier maar buiten te laten! Intusschen: dit alles raakt noch de kern der Katholieke leer, noch die van het boek. Er is nog een ander Katholicisme; en de schrijver verzuimt niet ons dit te toonen. In de Protestantsche wereld woekeren de Reformatorische ergernissen nog zoo welig voort en zoo vaak verbasteren zij tot kletspraatjes, dat ik dit lijvig foliant zeker in veler handen wensch, niettegenstaande zijn breedsprakigheid en zijn zelf-verzekerden, soms wel al te pathetischen toon. Het Katholicisme blijft een macht in onze geestelijke wereld, een macht die tenslotte slechts uit zijn diepte verklaarbaar is. En geen rechtschapen mensch zou wenschen, dat deze macht plotseling teniet werd gedaan. Niet het Katholicisme is de groote vijand binnen onze muren, maar de tendenz tot vervlakking, vergroving en veruiterlijking van dezen tijd. Dit boek bevat vele verhelderende uiteenzettingen. Het bevat ook bladzijden, die velerlei te overwegen geven. Ik lees op pag. 84: ‘Met diepe deernis constateer ik, dat op vele vrijzinnig-protestantsche mentaliteiten al deze historisch zoo zeer gewaarborgde feiten (omtrent Jezus) geen vat meer schijnen te hebben. In hun jeugd, toen de nu zoo onwetenschappelijk gebleken rationalistische kritiek oppermachtig heerschte, zijn al deze Evangelische, werkelijk gebeurde dingen stuk voor stuk door hun godsdienstleeraars voor hen afgebroken; en er bleef niets over dan een aloud, wonderschoon verhaal, dat geheel en al in zinnebeeldigen zin moest worden verstaan: het Evangelie is hun tot het schoonste aller sprookjes geworden. Bovendien is hun een afkeer ingeboezemd tegen alle gelooven op uiterlijk gezag. En ik heb met tranen in de oogen de klachten gelezen van sommigen hunner in brieven aan mij, dat zij het toch zoo betreurden in hun jonge, ontvankelijke jaren zoo te zijn mishandeld - want zij zijn inderdaad mishandeld naar den geest, zij zijn verminkt in hun diepste hart - dat nu, na jaren, zij het warme, levende geloof, die vertrouwende, kinderlijke overgave aan Jezus, die bezielende, grootmakende Christelijke geloofsovertuiging, wel nog kunnen benijden en begeeren, ernaar kunnen verlangen en smachten, maar ze met geen natuurlijke krachten meer kunnen herwinnen.’ Inderdaad: gelooven op gezag achten wij niet het beste geloof. En | |
[pagina 847]
| |
de historiciteit der Evangelische verhalen wordt door ons niet zonder meer aanvaard. Maar waar is, dat menig mensch meer werd ontnomen dan terug gegeven; niet zoozeer door het 19e eeuwsch rationalisme (dat overwonnen is), maar door de onbestemdheid, de ondoordachtheid der religieuze voorstellingen, een onbestemdheid die de religieuze gevoels-kracht zeer verzwakt. Religie moet verbeelde waarheid zijn; anders degenereert ze tot stemmingsaesthetiek. Het wordt hoog tijd, dat wij uit het moeras der stichtelijke praatjes geraken; hoog tijd, dat wij ons op den inhoud van het geloofsleven bezinnen. Echter, bestaat slechts dit alternatief: geopenbaarde godsdienst (met alles wat daaraan vast zit), of: een sprookje? Geboorte en Opstanding van Christus kan men als een verheven mythe verstaan (wat iets anders is dan een sprookje), terwijl men toch de kern der Evangeliën als fundamenteele wijsheid erkent en als levende kracht beleeft. Nooit sterk genoeg kan worden aangedrongen op de grootst mogelijke oprechtheid en klaarheid in deze dingen, op den strengst mogelijken ernst. Een dergelijke ernst zal ons weerhouden met het Katholicisme te sollen. Het is een groote, oude, historische godsdienst, welks dogma's men met zijn gansche hart en gansche verstand moet kunnen gelooven: men kan er geen verstoppertje mee spelen. Het is wel vooral het formalisme van dien godsdienst, dat ons vreemd blijft. Voortdurend toont Pater v. Ginneken met groote scherpzinnigheid aan, hoe elk katholiek dogma berust op een Evangelisch woord. Maar niet overtuigt hij ons, dat die dogmatische opbouw noodzakelijk uit deze Bijbelwoorden volgt. Heel de Mariavereering berust op het woord van Gabriël: ‘gij vol van genade’; heel de heiligen- en reliquieënvereering op eenvoudige, psychologische gevoelens van eerbied en piëteit, het bestaan van een Purgatorium wordt ‘bewezen’ uit een uitspraak der Apocalyps, dat slechts reinen ten hemel gaan (terwijl niemand rein van zonden sterft). Het eenvoudig woord van Paulus: draagt elkander's lasten en de eenvoudige waarheid, dat ieder verantwoordelijk is voor allen, wordt de basis voor heel het gecompliceerde bouwwerk, dat Pater v. Ginneken aanduidt met 't woord ‘geestelijk communisme’: de overdraagbare kracht der boetedoeningen, der goede werken, der gebeden en offers. (Een vader vergeeft wel eens zijn zoon, omdat hij van een zijner andere kinderen zooveel plezier beleeft: zoo ook God, betoogt de schrijver. Ik zal dien vader niet streng beoordeelen, maar een voorbeeldig paedagoog acht ik hem niet!) De schrijver zegt: zooals in het grondplan van een kathedraal reeds heel de machtige bouw is vastgelegd, zooals daar elk uitwasje aan | |
[pagina 848]
| |
het fundament eener zuil heel een wijdsche boog-vorm reeds in kiem aanduidt, zoo ook zijn alle groote dogma's en instellingen der Katholieke Kerk in beginsel uit Bijbelwoorden noodwendig voortgekomen. - Het beeld is gelukkig gevonden. Maar causaliteit is nog geen innerlijke logica. Niets zegt mij, dat juist die ontwikkeling uit het ‘grondplan’ de eenig juiste en de eenig denkbare was. De gedachte dringt zich op, dat de verheven Ontwerper van het grondplan toch eigenlijk een ander, een innerlijker en edeler - zij 't veel eenvoudiger - bouwwerk voor oogen heeft gehad, dan Zijn architecten later hebben uitgevoerd. Doch Pater v.G. zegt (pag. 155): sommige schrijvers en fantasten veronderstellen, dat, zoo Christus thans op aarde leven zou, hij tegen de Katholieke Kerk op dezelfde wijze zou optreden, als Hij eenmaal deed tegen de Pharizeeën en het Sanhedrin. Maar, vervolgt hij, ‘als die schrijvers geduld willen hebben tot den laatsten oordeelsdag, dan wil ik hen nog wel eens spreken’... Deze discussie wordt dus voorloopig uitgesteld! Typeerend is een logica als deze: Christus zeide ‘Als ik van u heen gegaan ben, zal de Heilige Geest u alles leeren.’ Maar individuën hebben de waarheid niet. Christus kan toch geen eindeloos gekrakeel verlangd hebben. Dus is ‘Gods bijzondere leiding beloofd aan Zijn Apostelen te zamen, aan de legitieme opvolgers der Apostelen, aan de Christelijke Apostolische Kerk’ (pag. 374). Het formeele, onwrikbaar vast-gemetselde, dat ons in de Katholieke leer vreemd blijft, hangt samen met haar dogmatische verzekerdheid. met haar pretentie de objectieve, ‘geopenbaarde’ Waarheid te bezitten. Nog steeds gelden hier Bijbelteksten als criteria der WaarheidGa naar voetnoot1). Wij hebben het opene noodig en lief, het bewegende en de wijsgeerige levenshouding. En in zoover wij dit in de diepte van het Katholicisme hervinden, is het ons ook vertrouwd. Het ‘Roomsche’ blijft ons ten eenenmale vreemd, het wezenlijk ‘Katholieke’ staat ons na. Niet zonder beteekenis is, dat de sterk symbolische zin van het Katholicisme door velen weer als uiting van onvervangbare, magische wijsheid wordt verstaan. En niet zonder dieperen zin is, dat de levende woorden der groote Katholieke mystici zoo direct en zoo diep in ons naklinken, hoezeer wij ook beseffen, dat wij allen hun diepste, intuïtieve weten nog slechts van verre kunnen benaderen.
Just Havelaar |
|