De Stem. Jaargang 9(1929)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 748] [p. 748] Verzen door Theun de Vries De steden De steden nestlen in de ronde kimmen: rossige branden aan de schemerlucht. Met torens scherp en kartelende tinnen bewaken zij hun schande' en hun gerucht. Een donker volk leeft in de kleine kelders; hun kindren spelen onder viaduct en bruggen; somtijds droomen zij verrukt, maar weten steeds wat zij begeeren elders. 's Nachts schommlen lichten achter spiegelglazen. Gelag en lachen rinklen. Mannen vechten om vrouwen, drinken dan, den twist te slechten. Zelfmoordenaars dolen langs 't zwarte water. In grauwe voorstad gillen de sirenen iederen morgen en de donkre horden komen als altijd stom en zonder morren; 't fabrieksruim sluit zijn duister om hen henen. Booten verschepen uit blauwzilvren havens 't noodlot van velen naar een andre kust; kajuiten gloeien zacht bedrieglijk 's avonds; het scheepsvolk zingt, steeds koortsig verontrust. Hoeren en muzikanten blijven achter. De deernen zoeken traag hun schaamtloos hol, de boeven de geschuwde smalle grachten, en maken kroeg en dompe slaapstêe vol. [pagina 749] [p. 749] Maar Christus schrijdt voorbij geblaakte muren, met het verheven zegenend gebaar langs pleinen, stegen, tusschen sombre vuren, onzichtbaar onder de verworpen schaar. Jardin galant Het klein verschiet verzinkt omwolkt. Zwaarmoedigheid: muziek in regen. De wind drijft ons de schimmen tegen waarmee het nachtpark is bevolkt. De geuren werden oud en loom en onherstelbaar de verliezen; niets roept madame la marquise terug naar den galanten droom; de zwanen en de rozen dreven ten onder in het vijverwak. Maar nog leeft het verleden zwak en wil zich niet gewonnen geven: het regent en men hoort daartusschen op 't marmer 's nachts de tengre tred van een onzichtbaar menuet, en lange, machtelooze kussen. Vorige Volgende