| |
| |
| |
Schetsboek door Dirk Coster
Wonderbare en duivelsche tegenstelling: zij die den geest en de liefde het hoogste en schoonste vieren, de kunstenaars, zijn van nature geneigd elkaar te haten, elkaar niet te zien, zich zelf te bedriegen omtrent de grootheid van den ander. In allen geest dus, die noodwendigerwijze de liefde openbaart, speelt een natuurelement van wreedheid, van zelfbehoud en anderen-verdelgen mede, dat de openbaring van dien geest op hetzelfde oogenblik reeds weer weêrspreekt. Zij dus die zich geroepen achten de liefde te vieren, haten ieder die het waagt in dien lof der liefde met hen in te stemmen. Dit duivelsche ferment blijft werken tot in de hoogste openbaringen van den geest: Shelley verminderde Keats zonder mededoogen, Keats was koud en hatelijk jegens Shelley, Tolstoy en Dostojevsky deden heel hun leven heimelijk moeite, elkaar niet te zien, elkanders bestaan te vergeten, teneinde elkaar niet woedend te hoeven haten. En men verwondert zich naiëvelijk over Tolstoy's bekeering, hij die dit alles in zich en anderen aanwezig wist met een verschrikkelijke helderheid.
* *
*
Dit is de oplossing: men is niet wat men zegt, - het is geen schuld. Men zou alleen zoo graag zóó willen wezen. Schuld is het ook nog niet: de kracht te missen te streven om te zijn zooals men zegt. Schuld alleen, de betrekkelijke schuld dezer aarde is: alle afstand tusschen zeggen en zijn te vergeten in het behagen aan het schoon-gezegde. - | |
| |
Dit is meestal de schuld der kleine kunstenaars. Zij worden gestraft doordat de schoonheid van het zeggen hun langzaamaan ontnomen wordt.
* *
*
Het is de periodieke schuld van alle kunstenaars. Maar de meer waarachtigen, de grooteren dus, worden telkens weer wakker middenin den verschrikkelijken en leegen afstand, die hun zeggen scheidt van hun Zijn.
* *
*
Zij voelen telkens met een heimelijke ontzetting, dat zij door te zeggen, een verplichting ten opzichte van het Zijn hebben aangegaan, die onontwijkbaar is. Onrust geeft weer echtheid aan hun woorden.
* *
*
Gewone kameraadschap is niets dan kudde-instinct. Den anderen onverschillig, ze hatend of bij den minsten weerstand onmiddellijk geneigd tot haten, zoekt het menschelijk kuddedier de angst der eenzaamheid bij de anderen te ontvluchten, de geheime bedreigingen die het vleesch omringen, de geheime verveling die het vleeschelijk bestaan vergezelt - te ontwijken door geluid, door warmte, door verdooving, die de gezamenlijke afweer der bedreiging is. Doch de hoogere en geestelijke kameraadschap is nog maar intellectueel egoïsme en intellectueele wil tot macht: ook hier de angst voor eenzaamheid die bij de gelijken wordt ontweken - maar iets heeft zich daaraan toegevoegd: de drang een echo te vinden voor zijn geest, zichzelf te beluisteren in de repliek van anderen, de macht van zijn geest aan anderen te meten - en bij de zeer begaafde geesten, zich wederzijds te spiegelen in elkanders bewondering. Dit alles is de vriendschap nog niet. Slechts aan een ander element ontleent deze kameraadschap soms een vluchtige schijn van vriendschap: het sexueele element | |
| |
dat in alle menschelijke verhoudingen, van gelijk of verschillend geslacht, latent aanwezig is.
* *
*
Hoe meer moeite de vrienden hebben naar elkander te luisteren, - en zelfs al zouden zij zich in 't diepste van zichzelf daartoe een weinig geweld aan moeten doen, - hoe meer hun vriendschap nog in den staat van het intellectueele egoïsme is blijven steken.
* *
*
Er zijn twee wijzen om te luisteren naar een mensch. De ééne wijze van luisteren is een luisteren naar zichzelf, naar de uitwerking van zijn geest in den geest van den ander. Zoo alleen kan de natuurlijke mensch aandachtig luisteren. De andere wijze van luisteren is een aandacht voor het andere leven en een overgave aan dat leven.
* *
*
Er is nog een schijn-vorm van vriendschap, die naar buiten schoon schijnt, innerlijk een proces is van egoïsme en ijdelheid. Het is de verhouding van den sterkere tot den zwakkeren geest, of van de oudere tot de jongere. De één spreekt, de ander luistert, de een geeft, de ander ontvangt, de een stort uit, de ander wordt gevuld, de een wordt rijker, de ander spiegelt zich behagelijk in de bewondering van hem die werd verrijkt. Dit schijnt schoon, en kan ook schoon zijn. Het kan echter evenzeer gebaseerd zijn op egoïsme en ijdelheid. Het wezen van zulk een verhouding openbaart zich onherroepelijk aan haar einde, als namelijk de gevende gegeven heeft wat hij geven kon, zijn geestelijke voorraden heeft uitgestort, de ontvangende alles ontvangen heeft, wat hij ontvangen kon, of wat zijn geestelijke honger op dat oogenblik behoefde. Dan ontstaat een dood oogenblik in zulke verhoudingen, en in dit doode oogenblik verraadt zich de geheime grondslag. De | |
| |
gevende ontvangt niet meer genoeg bewondering, - de ontvangende wordt eerst minder gretig tegenover het bekende, begint daarna de druk eener verplichting te voelen. - Haat steekt meestentijds het verwrongen gezicht omhoog, - en het kan blijken dat in heel deze aantrekkelijke verhouding geen vonk van menschelijke liefde is ontgloeid. Ook dit is dus de vriendschap nog niet.
* *
*
Wat is zij dan wel: deze vriendschap? Sublieme dwaasheid en onnatuurlijk verschijnsel, als het goede huwelijk en de drang tot God. Resultaat van pre-existeerende liefde, die zelfs de gebreken, lichamelijke of geestelijke, van den vriend met liefde omvangt. - Van alle gaven Gods de meest onberekenbare en een grillige genade.
* *
*
Er bestaan twee soorten van dankbaarheid. Drang zich van een verplichting ten spoedigste te ontslaan, en drang zich te geven aan degeen die gegeven heeft, een voortdurende verwondering over het offer dat men ontvangen heeft en die zich uiten wil, tastbaar maken, 't zij door het aanbieden van een bloem, 't zij door het volbrengen van een levensgevaarlijke daad.
* *
*
Beide soorten dankbaarheid ontstaan organisch, onvermijdelijk, uit de natuur van den mensch. Uit den natuurlijken mensch kan slechts de drang geboren worden, zich van zijn verplichting tot dankbaarheid ten spoedigste te ontslaan, - uit den liefdevollen mensch alleen wordt de verwondering geboren, die zich vanuit zijn liefde steeds vernieuwt.
* *
*
Soms is de weldaad te groot geweest, en geen schielijke wederdaad kan de verplichting tot dankbaarheid van den | |
| |
mensch afwentelen. Dan vergeet hij de weldaad, en zoo hij haar niet vergeten kan, door trots of uiterlijke omstandigheden verhinderd, begint hij heimelijk te haten.
* *
*
Men kan wel zeggen, dat de weldoener-van-professie soms éen der meest gehate menschen is. De weldoeneruit-ijdelheid vindt hier een zeer grappige vergelding.
* *
*
Gelukkig den weldoener, die slechts, op zijn weldaden, een groot vergeten als antwoord krijgt. Hij heeft met eenvoudigen van ziel te doen gehad.
* *
*
Slechts waar liefde is, is dankbaarheid mogelijk. Hetwelk beteekent dat dankbaarheid, als alle hoogere dingen dezer wereld, een sublieme dwaasheid is en een tegennatuurlijk verschijnsel.
* *
*
De dankbaarheid die uit liefde ontstaat, heeft vele graden. Dankbaarheid jegens een mensch, maar ook dankbaarheid jegens een wereld, dat de mensch leven mag, de zon mag zien en voelen, en de wind die spartelt aan zijn lippen, en de herfstdampen die hij indrinkt. Deze dankbaarheid heeft zich een God geschapen als laatste uitweg voor een verwondering, die anders ondragelijk zou worden. Aan een mensch kan men zijn verwondering openbaren, door een daad of een woord, aan een wereld niet. Dus schiep de dankbaarheid zich een God boven deze wereld.
* *
*
De haat en de angst van den natuurlijken mensch heeft zich een God van bedreiging en wraak geschapen: de God die als een donder door de wolken rijdt, - de dankbaarheid van den hoogeren mensch heeft zich een God | |
| |
van liefde geschapen, de God die als een stille zon verschijnt aan den hemel der ziel.
* *
*
De eene conceptie onttroont de andere niet. Alleen: de conceptie van God verrijkt zich met de ontwikkeling van den mensch. Wat nog niet bewijst dat God niet bestaat. Organen kunnen groeien om zijn wezen beter te bevroeden. Deze groei kan ook nu nog doorgaan. Over tweeduizend jaar zal de menschheid wellicht iets meer van God weten.
* *
*
De waarde van alle verschijnselen van den geest wordt bepaald door het quantum liefde, dat in hen werkt. De aanwezigheid van liefde in den mensch is een gave en een genade. De afwezigheid van liefde in den mensch is geen persoonlijke schuld. Binnen de gegeven fataliteit van zijn wezen zijn hem, in dit korte leven, slechts kleine variaties vergund, en misschien een minieme verzuivering.
* *
*
Bijna alle eigenschappen in den mensch treden op in twee vormen, schijnvorm en wezensvorm, ofwel: verlaten van liefde of doordrongen van liefde. Groote verwarringen ontstaan, doordat de taal voor beide vormen, schijnvorm en wezensvorm, dikwijls slechts eenzelfde naam beschikbaar heeft.
* *
*
Beschaving: een wonderbaar complex van afgewogenheden, een kracht van suggestie, die over de wereld ligt, onbegrijpelijk zwak en tevens onbegrijpelijk dwingend. Het zijn de hoogste geesten; door de massa niet gekend, of door haar uitgelachen, of mishandeld, die desniettemin deze dwang over de massa hebben neergelegd, door een | |
| |
scala van bemiddelaars die allen nog met dien hoogsten geest, zij 't in steeds verzwakkende mate, gemeenschap hielden. Verstoor het geheimzinnig evenwicht, hef de suggestie op, en plotseling zal de chaos weer intreden. - Straten en landen loopen vol moordenaars, en roovers, en onverschilligen, zie de gelaten, ervaar wat men dagelijks misdoet aan het weerlooze en aanhanklijke dier. Zij zijn de sterksten die hun kracht niet gebruiken. Zij laten zich binden door den edelen droom van zeldzame en verre geesten. - Iedere mishandelaar van dieren is een geboren moordenaar van menschen, iedere hebzuchtige is een geboren plunderaar, en de rest is onverschillig en zal de mode van het dooden en het plunderen even kalm aanvaarden als die van het niet-dooden en niet-plunderen. - Een dun vlies van beschaving ligt over een ziedenden afgrond van instincten.
* *
*
Afwezigheid van liefde is een toestand van rampzaligheid, geen actieve en bepaalbare schuld.
* *
*
|
|