De Stem. Jaargang 9(1929)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 554] [p. 554] Verzen door Anthonie Donker Spectacle coupé Davos De slanke Milaneesche. Zij is zwijgzaam en men ziet haar zelden met anderen. Ik hoor haar heesche, vermoeide stem nog in mijn ooren, dien avond toen zij haar geheim naar verten starende vertelde: haar zoontje dat nooit werd geboren, zijn naam zou Sandro zijn. De donkere Mexicaansche. Zij heeft een bruine moeder en een Duitschen vader. Zij gaat zoo trotsch exotisch door de sneeuw. Met elken dag komt de dood haar nader. Zij weet het zelf; zij wil alleen den korten tijd benutten en door honderd minnaars begeerd zijn en bewonderd: ‘Groszartig soll die Welt zu grunde geh'n.’ De Weensche danseres. Haar handen waren smal, doorschijnend wit als rozen. Zij kwam bij avond, bleek maar hartveroov'rend, met haar poederdoos en infauste prognose. Al zieker wordend, werd zij meer betoov'rend. Zij droomde nog van roem en reizen over zee. Maar hoe eindloos ver haar eerste tourneé -! Zij was zoo klein, zoo lief'lijk en verdorven. Bijna schertsend is zij vannacht gestorven. [pagina 555] [p. 555] Grijzende don juan De smeulende kolen dooven, De sterren gaan flauwend onder. Wie kan in de grauwte gelooven Aan vuur, aan sterrenwonder? Trouweloos streelde ik vrouwen Zooals men een bloem ontbladert. Vroeger -! Mijn haren grauwen, Mijn handen zijn blauw geaderd. Ver uit verneev'lende landen Blinkt het vurige spoor van mijn zwalken. Doch hier, - ik heb niets meer omhanden. 't Bloed vertraagt, de aad'ren verkalken. En dicht bij het stervende vuur, Maar nog schuw voor het laatste verbond, Speel ik in 't grauwende uur Lusteloos met mijn hond. [pagina 556] [p. 556] Carnaval Nadat zij hem had geweigerd Doorliep hij 't besneeuwde land, Gebukt, verbeten en zwijgend, Door een blind verdriet overmand. Nachten heeft hij gezworven Op de ruig gevroren hei, Van koude bijna gestorven, Doelloos en vogelvrij. Met Carnaval kwam hij dronken Plots'ling de herberg binnen. Zij stond naar een ander te lonken. Een woest, wraakgierig beminnen Joeg het hamerend bloed naar zijn kop. 't Roode jak en de zwarte haren Zweepten zijn wanhoop op. In zijn oogen ontstak een staren, In een weerlicht was het geschied. Zij wankelde, viel dan zwaar En bloedend. Hij zag het niet, Hij zag niets dan het zwarte haar. Vorige Volgende