De Stem. Jaargang 9(1929)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 460] [p. 460] Tusschen de tijden door H. Van Elro I Uitgeput, verzworven, in een dag zonder morgen geboren ten ondergang, donkerer droomen gevangne - stervende niet, levende niet - en toch verloren... Gehoond en verstooten, uitgedreven te lijden de smaad der rijken - tusschen de tijden... zonder erbarmen... beschikt te ontvangen den banvloek der armen. Uitgeput, verzworven, in den dag zonder morgen geboren ten ondergang. [pagina 461] [p. 461] II O handen, neergeslagen op het ontsloten boek! wetende nôg te dragen der vaadren bittren vloek: wij zijn elkander blinden, geen toeval spreekt ons vrij; die nimmer mij zal vinden gaat aan mijn raam voorbij. - - - - - - O bloesem wit en doren, Gods eeuwenoud gewas aan Christus' voet herboren tusschen het bloedend gras. [pagina 462] [p. 462] III Wie zal met ons zijn als het water wast? De blinde grijpt den blinde vast. Het volk schuilt in zijn kerken saâm, geborgen onder Uwen naam. De zee staat uit den afgrond op. Een vrouw vlucht naar den hoogsten top. En baart in eenzaamheid een kind, haar kreet gaat onder in den wind. Wij drijven op lijfs wrakke boot, voorbij het laatste avondrood. Wie zal met ons zijn als het water wast? God is nabij... en breekt den mast! [pagina 463] [p. 463] IV Uit duisternis breekt schicht na schicht, Wij staan onder het gutsend licht: de hemel is nabij... Nu zijn wij van dit leven vrij, reeds schrijdt Uw schaduw ons voorbij en maait het witte land. Ziet onze lippen, murw gebrand! Gij zult ons drenken uit Uw hand: de hemel is nabij... Vorige Volgende