De Stem. Jaargang 9(1929)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 455] [p. 455] Op het verongelucken van doctor Roscius door Joost van den Vondel Zijn Bruit t' omhelzen, in een beemt, bezaait met roozen, Of in het zachte dons, is geen bewijs van trouw: Maar springende in een meir, daar 't water stremt van kou En op de lippen vriest, zich te verreuckeloozen; Dat 's van twee uiterste het uiterste gekozen: Gelijck mijn Roscius, beklemt van druck en rouw, In d'armen houdt gevat zijn vreucht en waarde vrouw En gloeit van liefde, daar 't al kil is, en bevrozen. Zij zuchte: ‘och lief, ik zwijm, ik sterf, ik ga te grond’. Hij sprak: ‘schep moed, mijn troost’, en ving in zijnen mond Haar adem, en haar ziel. Zij hemelde op zijn lippen. Hij volght haar bleecke schim naar 't zaligh paradijs. - Vraagt yemand u naar trou, zoo zeg: zij vroos tot ijs, En smolt aan geest, en hij ging met haar adem glippen. Vorige Volgende