De Stem. Jaargang 9
(1929)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 373]
| |
Varia
| |
[pagina 374]
| |
nog volgt: ‘Men mag, alvorens subsidie te verleenen eischen, dat de experimentator bewezen eigenschappen bezit, welke hoop geven... dat er groei komt in de zaak, die hij voorstaat.’ En pal erop: ‘De samenleving kan nooit tendenzen subsidieeren, die tegen haar eigen beginselen ingaan. Ook niet het werk der minderheden.’ Wij vragen ons af, hoe valt er te experimenteren, zo het werk der minderheden (wat hier precies bedoeld wordt weten wij wel is waar niet) ter zijde geschoven wordt. ‘De ideëele bedoeling van de subsidie’ mag - begrijpen wij wel - niet bezoedeld worden door andere eisen, dan die welke 't zelfbehoud der samenleving stelt. Wij vragen ons af: welke is volgens de schrijver de ideëele, ja überhaupt de bedoeling van 't subsidie? Of ligt het antwoord in de zojuist geciteerde woorden: ‘dat er groei komt in de zaak’? Maar dan zou de zaak toch een ideëele bedoeling dienen te kennen. Hiervan is echter geen sprake: ‘Ons gezelschap ontvangt per jaar ƒ50.000 subsidie, wat gebleken is ongeveer het tekort te zijn dat een matige tooneelwinter oplevert.’ ‘Subsidie bij te kort zou niet anders wezen dan een premie op de luiheid.’ Het staat er werkelijk! Terwijl de Heer v.d. L.M. eist, dat subsidie in zijn ideëele bedoeling onbesmet gehandhaafd blijft, dat geen materialisties standpunt wordt ingenomen, krijgen wij hier de meest zakelike subsidie-verdediging van nuchter commercieel standpunt beschouwd. Zelf schrijft de Heer v.d. Lugt Melsert: ‘Subsidie is alleen noodig indien de zaak niet in staat is de onkosten te bestrijden’, om enkele pagina's verder te beweren dat subsidie altijd noodig is, omdat anders, een premie der luiheid ontstaat en dan het ideëele waarschijnlik verloren zou gaan. De kunst, die dus subsidie eist, is de kunst van het beheren! Welnu dat dit rustig en zakelik wordt betoogt, dit is het ergste niet, ook niet of dit gezelschap nog enkele of vele jaren dit subsidie krijgt. Wat erg is, is dat heel het subsidiestelsel something rotten is, en inplaats van ideëel, onzuiver en onwaar en minderwaardig, gelijk alles wat in de ongezonde sfeer der politiek wast. Men behoeft werkelik niet wantrouwend te zijn, om in te zien dat louter om politieke redenenGa naar voetnoot1) in Holland slechts één kunstuiting krachtdadig wordt gesteund, juist de enige, waarmede onze nationale eer niet gemoeid is, de minst nationale, de minst kunstzinnige, de meest commerciele: de toneelspelkunst. Kunsttijdschriften die met een duizend gulden te helpen waren, verdwenen; kunstenaars, wier | |
[pagina 375]
| |
werken eenmaal de eer van ons land in Europa zullen hooghouden, mogen verhongeren, alleen voor het toneel zijn duizenden en duizenden beschikbaar. De laatste kwarteeuw zijn enkele millioenen aan het toneel geschonken en met welk resultaat? Eerst werd het fransche toneel geïmiteerd, toen via Reinhardt het russiese, en morgen het russiese direct. Hebben wij één gezelschap dat gedurende heel een seizoen louter spelen van culturele of artistieke waarde bracht? Is één gezelschap in staat de op te voeren spelen te bezetten met de verlangde krachten? Is een acteur, zelfs de allerbeste, zeker een waardig emploi te vinden, en niet eenmaal uit broodsgebrek tot het minderwaardige te moeten dalen? En als nu eens morgen in Holland een voortreffelik tooneelspel geschreven werd, is er dan soms één directeur die durft te beweren zeker in staat te zijn over de nodige krachten te beschikken? Elk jaar zijn er gemeenteraadsleden bereid met cultureel gedaas-inde-ruimte de subsidies te verdedigen, maar nimmer is er één in staat gebleken, om het bereikte resultaat als daad van kunst en cultureel belang te verdedigenGa naar voetnoot1). Aangenomen dat een ‘ideëele bedoeling’ zou voorzitten bij de subsidiëring van commerciële ondernemingen, dan nog is het uit den boze, immers subsidie moet een commerciële bedoeling hebben, om met zakelike waarborgen een ideëele onderneming te steunen. Als particulier stelt men eisen wanneer men kapitaal aan een onderneming geeft: dat winst behaald wordt met de productie, en op de gelden toezicht wordt gehouden door commissarissen. Ik vraag me af, waarom particulieren in kwaliteit van gemeenteraadsleden, de eis niet stellen dat de productie ook die is der kunst en deze uitsluitend, dat de nodige geestlike winst wordt behaald, en 't kapitaal goed wordt beheerd. Nog bespreekt de Heer v.d. L.M. het directeurschap. ‘De keuze van een stuk door den tooneelleider is steeds het gevolg van een compromis tusschen deze intuïtie en zijn geweten.’ Deze intuïtie is ‘de smaak van 't publiek’ te verstaan. Deze smaak is zeker niet verheven indien de rem van 't geweten nodig blijkt, om zich grenzen te stellen. Wij geloven gaarne dat het niet anders kan, dat toneeldirecteuren | |
[pagina 376]
| |
zich op dit weinig verheffende standpunt stellen moeten, maar dan bewijst dit te meer de absurditeit der huidige subsidies. Ook zonder financiële steun zal elk directeur die niet gewetenloos is, dit standpunt wel moeten innemen. - ‘Na het subsidie wordt ‘het teere punt der Hollandsche stukken’ uitvoerig behandeld. De bewering, dat men geen hollands werk wil spelen, vindt de Heer v.d. L.M. ‘ongerijmd’. Hij - slechts één directeur - blijkt dus geen der redenen te kennen, waarom liever geen hollands werk wordt opgevoerd, afgescheiden van de vraag of 't slechter dan wel beter is dan het buitenlandse. De grote voordelen van 't buitenlandse zijn: 10. de enorme vereenvoudiging van regie en mise-en-scène. Een ieder begrijpt, hoeveel dankbaarder het is, om een diner kant en klaar van een voortreffelike kok te laten komen, dan zelf 't menu saam te stellen en in eigen keuken te laten bereiden. Wanneer een regisseur een of meerdere malen een stuk in 't buitenland gaat zien, dan ontvangt hij gratis al 't werk der buitenlandse regisseurs, decorateurs en de studie-resultaten der acteurs. Van een volkomen begrijpen is hij zeker, daar de juiste opvatting voor 't grijpen lag. Geldt het een oorspronkelik stuk, dan komt al 't werk op de regisseur neer, met de kans minder te bereiken, zonder de zekerheid eigen opvatting te kunnen verdedigen. Hoevele belangrijke buitenlandse stukken zullen met succes opgevoerd zijn, die, niet bij de kok besteld, volkomen het eigen werk der regisseurs waren? En daar onze directeurs evenmin als onze auteurs dramaturgen zijn, mogelik meer in staat om de fouten en zwakke plaatsen te zien, maar evenmin in staat om de oplossingen aan de hand te doen, zullen zij - zeker zolang het: Opvoering precies als in Londen, Berlijn of Parijs, een aanbeveling blijft - afgescheiden van de waarde van het nationale, het buitenlandse om deze zeer zwaar wegende reden blijven, ja moeten blijven verkiezen. 20. De bezetting. Een hollands auteur zal de beste acteurs verlangen, 't geen de Heer v.d. L.M., ‘geen heelemaal eerlijke taktiek vindt.’ Dit tekent een mentaliteit. Men zou het ook een eenvoudige plicht kunnen vinden, om het geaccepteerde stuk zo goed mogelik, ergo in de beste bezetting voor het voetlicht te brengen. Door het op te voeren erkent de heer v.d. L.M. althans dat het werk deugdzaam is, immers hij verklaart: ‘daarom alleen is deugd een wettig (?) motief tot preferentie van het nationale.’ En de eis van goede bezetting behoort toch alleen bij preferentie te worden vervuld. De wonderbaarlike, schier ondenkbare opvatting zulk een verlangen oneerlik te vinden is moge- | |
[pagina 377]
| |
lik te verklaren uit het feit dat het de vreemdeling prakties onmogelik is om enige verlangens te doen gelden. Aldus kan 't oneerlik gevonden worden van rechten gebruik te maken waarmede de praktijk geen rekening houdt. Buitenlandse stukken geven de leiders volkomen vrijheid. Zij kunnen het blijspel als een klucht spelen, de klucht als een drama, immers elk werk kan pasklaar gemaakt worden voor de disponibele krachten. Want de buitenlandse auteur ziet niets anders dan de chèque en deze kan hem dikwijls volkomen tevreden stellen. Het doublure stelsel maakt het vaak nodig dat de beste acteurs niet optreden of uit een stuk worden weggehaald. De chèque wachtende auteur zal niet protesteren omdat hij 't niet weet. Hun naam, hun toekomst is er niet mede gemoeid of er in Holland een goede of slechte vertoning plaats heeft. Wat niet weet, deert niet. En zalig de niet wetenden. Niet aldus voor de hollandse dramaturg. Het recht van beste bezetting zal, ja moet elk auteur verlangen, en verlangt een ieder in zijn eigen land. Het opvoeringsrecht afstaan zonder deze zekerheid, zou juist karakterloosheid van de auteur verraden, gebrek aan ‘eerlijkheid’ tegenover zijn werk. Daar de grootste buitenlanders volkomen overgeleverd zijn aan de kopers van hun spelen, kan men begrijpen dat deze laatsten als een belachelike en hinderlike bemoeizucht elke inmenging van de hollandse auteur beschouwen. Zolang directeurs deze genoemde mentaliteit huldigen, zullen zij steeds in botsing komen met hollandse auteurs, die, alleen door hen niet op te voeren, te vermijden is. 30. Zelfs de afrekening speelt vaak voor directeurs een rol. In Holland schier immer de strenge contrôle van 't Bureau van auteursrecht terwijl de buitenlander meestal genoegen neemt met de directe overeenkomst. Alleen de boeken van dit bureau en de door haar gevoerde correspondenties kunnen de kracht van dit motief als 't ware grafies voorstellen. Ziehier drie redenen, die het lanceren van deze bewering niet zoo ongerijmd doen zijn, als de schrijver van deze brochure wel meent. - Niet zo heel lang geleden las een Hollander die zich respecteerde geen hollands boek; immers Hollanders waren geen romanschrijvers. Zonder subsidie te verlangen zijn hollandse uitgevers tijdig begonnen bovenal het nationale te brengen. Dat het hollandse ‘niet de groote Schlager’ zou brengen, werd niet alleen begrepen; Schlagers werden zelfs niet gezocht. Men bracht wat goed was met meerdere of mindere hoop enig financieel succes te bereiken. Een ieder weet het resultaat: met duizenden worden de hollandse werken thans gelezen, zelfs literair waardevol werk bereikt vaak meerdere | |
[pagina 378]
| |
drukken. Dit al in nog geen eeuw. Ja, zo langzamerhand wordt de productie zelfs te goed voor het publiek. Streuvels' Prutske - een kinderleven - wordt niet gelezen, een Merijntje met tienduizenden verslonden. De Hollanders zijn geen dramaturgen. Soit! Dit bewijst niet, dat in een halve eeuw niet gelijke resultaten te bereiken zouden zijn, indien dank subsidies het nationale meer werd gespeeld. En er is heus wel voldoende om te beginnen. Neemt men slechts wat in de Stem werd gepubliceerd, dan zal een ieder moeten bekennen dat het zelfs niet vergeleken mag worden met een Leontientje, een Merijntje, ja men kan haast al het opgevoerde opnoemen. De pers, wiens verantwoordelikheidsgevoel met de jaren niet steeg, is streng waar 't oorspronkelik werk betreft. Dit zou gerechtvaardigd zijn als zij even eerlik tegenover de prestaties stond der acteurs en regisseurs. Indien zij eerlik dorst te zeggen, hoe doorgaans niets weens in 't weense, niets frans in 't franse, te ontdekken is, hoe in Holland slechts een enkel acteur behoorlik de engelsman en fransman, en niet één de Wener geven kan, hoe dilettanterig in wezen de meeste opvoeringen van vertaalde stukken zijn. Dan zou uit welbegrepen eigenbelang ernstiger gezocht worden in 't nationale. Nu krijgt men de indruk dat de directeur de hollandse auteur vereenzelvigt met de melkboer en bakker en van hem neemt die geregeld aan de deur komt. Bij 't R'damsch Hofstad Toneel althans wordt doorgaans van dezelfde auteurs, juist die, van wie in de toekomst absoluut niets te verwachten is, telkens weer, vaak zonder het geringste succes, werken opgevoerd, ondanks 't feit, dat bij honderden de stukken worden aangeboden. Was ‘deugd’ (maar welke dan?) het ‘wettig motief’ dier preferentie? Een commissie die de te spelen stukken aanwijst acht de Heer v.d. L.M. onmogelik. ‘Waar zou men een “college van deskundigen” vandaan moeten halen, die de kennis, de ervaring en de bevoegdheid bezitten om dat raadselachtig en riskante werk te doen, waarvoor zelfs de geroutineerdste tooneeldirecteur telkenmale zijn hart vasthoudt?’ De Heer v.d. L.M. vergist zich. Voor zulk een college zou het raadselachtige en riskante eenvoudig niet bestaan. De geheimzinnige vraag: zal het financieel succes hebben? zou gevoegelik buiten beschouwing kunnen blijven, daar zij slechts op waarde behoefde te keurenGa naar voetnoot1). En, opdat geen direkteur verplicht zou zijn ‘zijn arbeidskracht, zijn tijd, zijn geld’ te geven aan 't geen niet naar zijn goesting is, | |
[pagina 379]
| |
zou deze commissie alleen de gekozen stukken behoeven te laten circuleeren bij de verschillende gezelschappen, om met hen in onderhandeling te treden als zij een dier werken wensten op te voeren. Dan zou ineens de geheimzinnige band verbroken zijn tussen de directies en de voor de subsidie stemmende partijen. Door 't opvoeren van veel hollands werk zouden ook de hollandse regisseurs winnen. Men verbaast zich steeds bij de opvoering van nationaal werk over dit onomstotelike feit: dat de leiders niet in staat bleken de soms voor de hand liggende omwerking voor te stellen, kleine, waardevolle verbeteringen te laten aanbrengen. Wanneer men leest hoe beroemde buitenlandse dramaturgen, dankbaar terugdenken aan hen, die hun eerste werken speelbaar hielpen maken, dan beseft men hoezeer de hollandse auteurs recht van klagen hebben. Goed, werkelik goed tooneelspel bezitten wij niet, en zullen wij niet bezitten, zolang onze zo typies hollandse acteurs geen goed hollands werk krijgen. De beste propaganda hiervoor zou die der pers zijn, indien zij eerlik wilde zijn en 't slechte slecht dorst te noemen, wat de wijze der opvoering van het meeste buitenlandse betreft. - Het goede van deze brochure is dit. De Heer v.d. Lugt Melsert heeft het duidelik gezegd. Hij wenst subsidie voor de kunst van beheren, bij wijze van premie. Wil men 't zo beschouwen: goed, maar laat men er dan eerlik voor uit komen en niet retories, een liefde voor kunst en cultuur, een erkenning van de waarde, ja de noodzaak van een nationale tooneelspeelkunst huichelen. Experimentator noemt de heer v.d. L.M. de gesubsidiëerde. Welnu laat men dan met het hollandse experimenteren, doch bedenken dat 't geen zin heeft duizend opvoeringen te bereiken met prulwerk, noch minder om een uitvaart in premières te enscèneren. Zeker de keuze is niet al te groot, doch dit verlieze men toch vooral niet uit het oog, dat de literatoren van wie het goede te verwachten is, zeker niet tot heren directeuren zullen komen, zolang zij de huidige mentaliteit huldigen. Al doende leert men, en 't zijn helaas niet alleen de nederlandse schrijvers die nog veel moeten leren. Millioenen werden verspild in de loop der jaren, het zou niet erg zijn als er nu eens millioenen werden besteed. Gevaarliker dan de door de Heer v.d. L.M. gewraakte out-siders is 't dilettantisme (om geen erger woord te noemen) van hen die de beschikbare sommen hanteeren. Moge de vraag, of kunst een zaak van regeren is, aanvechtbaar zijn, als zaak van politiek gekoketteer met kunst, behoeft zij toch zeker niet blijvend beschouwd te worden. Dop Bles |
|