| |
| |
| |
Kamp met den daemoon door Urbain van de Voorde
Naar aanleiding van: Eldorado, door J. Slauerhoff. Uitgegeven in MCMXXVIII bij C.A.J. van Dishoeck, te Bussum.
Al evenmin als Gezelle voor natuurdichter dient versleten te worden omdat hij van bloempjes en vogeltjes zong, moet Slauerhoff worden beschouwd als dichter van de zee, al is deze laatste veelal het motief zijner poëzie. Meer dan dichter van de zee, schijnt mij Slauerhoff in Eldorado de zanger der tragische vereenzaming en der opstandige levensongenoegzaamheid. Aan zijn ontgoochelde, sombere vizie geeft hij gestalte door het uitbeelden van buiten alle maatschappelijk verband levende figuren, outcast's en avonturiers, piraten en colonialen. Soms verwijdt zijn evocatie zich tot symbool en is het de Vliegende Hollander of zijn het ‘Eeuwige Schepen’, die raadselachtig, verbijsterend en verdoemd aan onze oogen voorbijvaren. Zijn helden zijn gefolterde, onrustige naturen, oer-naturen, even chaotisch en primitief, even woest en vernietigend als de onherbergzame oorden waar ze leven, even noodlottig, vereenzaamd en eenbaarlijk als de duistere zeeën die ze bevaren. Gekwelden en verscheurden, daemonisch-ontevredenen met de wereld en eigen lot, vrijwillige bannelingen der beschaving en hartstochtelijke betrachters van iets nieuws en iets anders, treden ze op als ‘Geesel Gods’ voor hun naasten en voor zichzelf. Als Dschengis zoeken ze donkere exaltatie der ziel in de vernietiging van wereld en kultuur:
Wanneer rondom de wereld is verwoest
Is zij mijn paradijs, kan ik, voldaan
't Leven verachten en den dood weerstaan
| |
| |
of willen zij, wars van de gevestigde orde zoowel in natuur als in maatschappij, ongekende en eindelooze verten in, zonder uitkomst, zonder thuiskomst, zonder doel, als zijn ‘Columbus’:
Reeds vast besloten, in dien eersten stond,
Op een klein schip met weinigen te vluchten;
Reddend in 't eeuwig wijken van de luchten
Een waan van ruim: de wereld is niet rond.
terwijl anderen, tevreden met minder onmenschelijke of onaardsche afzondering, den weg inslaan dien Gauguin eens ging en zich terugtrekken bij primitieve en zuivere volkeren ergens op een paradijsachtig eiland van de Stillen Oceaan, onaangetast nog van den sloopenden kanker der beschaving; zoo zijn ‘Renegaat’:
Leefde hij in het weergevonden Eeden
Zonder gevoel van toekomst of verleden.
Ongetwijfeld is er veel in den geest van dit werk dat herinnert aan de romantische atmosfeer die, ruim honderd jaar geleden, de letteren beheerschte. Ook toen kwam er een levensonvoldaanheid tot uiting die zich bij voorkeur belichaamde in de, gewone menschen fascineerende, gestalten van sociale verworpelingen, vogelvrijverklaarden, piraten en boekaniers. De helden van Byron, waarin deze bij uitstek trotsch-opstandige zijn eigen levensleed en haat voor de bestaande wereldorde beelde, werden het prototype van tallooze variaties op hetzelfde thema, en lang leefde deze invloed na, o.m. in de Fransche poëzie, waar ze na te wijzen valt van Victor Hugo (b.v. in het eerste boek van ‘La Légende des Siècles’) tot Lecomte de Lisle en enkele sonetten van J.M. de Hérédia, en zelfs, hoezeer ook reeds in anderen geest, bij Tristan Corbière. Het type van den somberen rebel die het alledaagsch leven met zijn conventies en schijnheiligheid, zijn knellende beslotenheid en banale sleur aanklaagde en bestreed was een gelief- | |
| |
koosd onderwerp der romantiek, en de diepste wezenlijkheid er van, de zucht naar bevrijding uit alle boeien, zijnde een der eeuwige bronnen der lyriek, bleef ook nog zulken dichters bij die aan den romantische fictie sinds lang ontgroeiden. Afgezien van dezen geest van opstandigheid en afkeer van de wereld, die zich belichaamtin algemeenebeelden die tenslotte van Byroniaansche herkomst zijn levert Slauerhoff's lyriek echter geen aanrakingspunten aan met wat men gewoon is als romantiek te bestempelen. Onmiddellijk uit de diepere bron welt zijn inspiratie en het potentieel zuivere poëzie is op vele plaatsen hoog gespannen. Bij hem is levens afwijzingen oneindigheidsverlangen overigens bloedeigen lyrisch thema, onvermengd en essentieel, zooals het bij andere dichters de liefde kan zijn, of de dood. Zijn emotie blijft rein en vrij van de sentimentaliteit en valsche pathos die de romantiek van honderd jaren her zoo vaak aankleefde en derhalve voor ons thans zoo goed als ongenietbaar maakt. Zijn sombere wereldvizie is hem onverbiddelijke ernst, wat zijn God-verlaten oorden der wereld en noodlot-geteekende figuren, dragers dezer visie, zoo tragisch maakt en grootsch. In gedichten als ‘Afrikaansche Elegie’, ‘De Renegaat’ e.a., dragen tal van lillende, schrijnende, verbeten, gefolterd-menschelijke en ontluisterd-cynische accenten onmiskenbaar den stempel van eigen belevenis. We hebben hier te doen met 'n zeldzaam merkwaardig geval van geobjectiveerd subjectivisme, waarbij Slauerhoff zich vertoont als een zeer markante verschijning in onze letteren. Zijn zijn geestelijke voorvaders niet in eigen traditie maar uitsluitend in het buitenland te zoeken, hij heeft aan deze lyriek van noodlot en avontuur, van gewilde barbaarschheid en donkere wereldhaat, aan deze lyriek m.a.w. van ‘poete maudit’, van daemonisch-bezetene, een imponeerend persoonlijk en geheel modern-sensitive gestalten weten te geven. Al deze doolaards en verworpelingen, deze zeeschuimers en maatschappelijke wrakken, ze schijnen hem vertrouwd en eigen als zijn eigen bloed. Vor- | |
| |
schend naar wat ten gronde ligt aan de tragiek van hun leven en van hun aangrijpende vereenzaming, zag hij er eeuwige onvoldaanheid en onbestemden droom. Hij voeldeer den fatalen drang naar onbeperkte vrijheid en eindelooze verten, los van de begrenzing eener in zichzelf gekeerde wereld; hij zag er een anderen, feitelijk ontaarden, daemonischen vorm in van den ontzaglijken droom der ziel zich van de wereld der stof los te maken en zich te verliezen in onbetreden oorden, in onontdekte regionen, in geheimzinnige oneindigheid... Daemonisch, in den zin dien Stephan Zweig aan dezen term geeft. Allen immers zijn ze door hun daemoon rusteloos voortgejaagden, die zich echter niet door de vlucht in den droom weten te redden, maar feitelijk nooit los van zichzelf, altoos verstrengeld in hun passies, en begeerten, voortgedreven worden naar laatste wereld-eenzaamheden; hun ingeboren, onbedwingbare onrust drijft hen voort naar oneindigheden van lucht en water, daar het metaphysisch-oneindige geen zin voor hen heeft. Maar gedreven wórden ze intusschen toch, naar het chaotische, het elementaire, het van alle beschaving gespeende, alsof de oernatuur iets van haar eigen oorspronkelijken chaos, een gistend, woelend, kokend deel er van in hun ziel had achtergelaten, dat terug naar zijn oorsprong, terug naar den primitieven, vormloozen baaierd wil. Dit daemonisch ferment in hun wezen drijft hen naar al het gevaarlijke, naar avontuur, exaltatie, ontstellend alleenzijn en uiteindelijke zelfvernietiging. Ze leven gevaarlijk, zooals Nietzsche, deze andere daemonisch-gedrevene, het eischte. Daarom spreken ons Slauerhoff's gefolterde en gejaagde poëtische beelden en gestalten zoo tragisch en bijna schrikaanjagend toe. In de meeste, in de gemiddelde menschen is deze duistere daemonische drang, deze faustische wil afgestompt, verdoofd, gekanaliseerd. Het gezeten-burgerlijke is radicaal tegenovergesteld aan de onrustige, vertroebelende, vernietigende gejaagdheid, die de opstandige avonturiers van het leven kenmerkt. Want | |
| |
deze laatsten verwierpen smalend de tenslotte jammerlijke middelen waarmee de burger in normale omstandigheden zijn levensbezetenheid, die feitelijk ook in hém sluimert, tracht aan banden te leggen: verwierpen de chloroformeering der moraal, de sloopende ondermijning van den arbeid, de reglementeering der maatschappelijke orde: ze verkrachtten wet en gezag, vloden huis en haard, onttrokken zich aan alle rust en ordestichtende machten en verloren zich in uiterste wildernissen. Zij, lagere naturen, konden den daemoon niet temmen die, terwijl hij in edeler geesten, bij dichters en kunstenaars de scheppende vermogens soms tot de meest hartstochtelijke, de meest vulkanische intensiteit opdrijven kan, daarentegen een speelbal maakt van hen, die tegen hem niet opgewassen zijn en ze ten slotte doet ondergaan in eenzame verwildering. Want dit oersterke, bevruchtende element houdt op heilzaam te zijn wanneer het, dionysisch van natuur, niet door apollinische krachten wordt in evenwicht gehouden. Want de daemoon kan naar den oorspronkelijken baaierd, naar zijn eerste element, de oneindigheid en de oneindige vormloosheid slechts terug, wanneer hij al het eindige, het aardsche, dus den vorm, het lichaam, dat hem beperkt en aan banden legt, sloopt en vernietigt. Zijn macht begint met verwijding, maar eindigt veelal, bij gemis van reactie, in totale ontbinding. Slauerhoff schijnt het te gevoelen, de beelden waaraan hij gestalte geeft, hij dichterlijk-scheppende, zelf gedreven door den faustischen drang van chaotische krachten in hem, zijn daemonische naturen welke van een vreeselijke onrust zijn vervuld, wien het roer van den eigen wil uit de machtelooze handen wordt geslagen, zoodat zij, totaal ontredderden, in storm en nacht tegen de klippen van hun noodlot aantuimelen. En hier zien we in Slauerhoff een artistiek zeer sterke wisselwerking tusschen de persoonlijke zielservaring en de objectief-poëtische vormgeving. Kunstenaarsnatuur, legt de dichter den woelenden, dreigenden, onrustigen daemoon in zich aan ban- | |
| |
den: maar hij is zich bewust van het gestadige gevaar, hij ondergaat den eindeloos-meesleurenden drang, hij wankelt aan den zoom van een zielsafgrond - en de beelden die zich aan zijn scheppende fantasie opdringen ter belichaming dezer duistere verwarring zijn reeds die van reddeloos verlorenen. Ook bij hem is het daemonische omgeven door een onweershemel van gevaar en bedreiging des levens. Tragische atmosfeer, adem van noodlot.
Symbolische verwijding zijner vizie, zijn aldus ook zijn Spookschepen, zijn Vliegende Hollander, bijna in het cosmische getransponeerde beelden van eeuwig-voortgejaagde, zich in een gruwelijke oneindigheid van ruimte en tijd verliezende organismen die, eenmaal door een eigenmachtigen wil bestuurd, thans ten prooi vielen aan de losgebroken daemonen. Ze verwaaien letterlijk in de oneindigheid, opgezogen door den wervelenden adem van den primitieven afgrond. Hier is de onrustige gejaagdheid beheksing geworden, de levensongenoegzaamheid heillooze obsessie, verdoemde vlucht onder stomme hemelen en heenwentelende eeuwen. De Vliegende Hollander is de jongere broeder van den Wandelenden Jood, evenals hij gebogen onder een onverzoenbaren vloek, evenals hij symbool van den middenvliedenden, aan alle gebondenheid, aan alle zelfbevestiging vijandigen daemoon. Slauerhoff onthult zich in zijn poëzie als een door groote onrust gedrevene, wiens zwervend leven als scheepsdokter gewis niet als een toevallige omstandigheid dient te worden beschouwd, maar een zwichten reeds, een toegeven aan de voortjagende drang van den daemoon die in hem huist. Geen toeval ook, dat hij als artist objectiveering van zijn onrustigen aandrift zoekt door het oproepen der figuren van al deze eeuwig-rustelooze zwervers, wier oer-typen hij wellicht op zijn reizen heeft ontmoet en die voor immer den rug toekeerden aan beschaving, maatschappij en vaderland. En al evenmin is het ongetwijfeld een toeval dat, terwijl ik deze studie over zijn werk aan 't schrijven ben, | |
| |
‘De Stem’ van April mij een gedicht van hem onder oogen brengt, gewijd aan den tragischen Hölderin, den onweerstaanbaar door de oneindigheid aangelokte, den eeuwig door zijn daemoon gedrevene en gekwelde, zijn daemoon dien hij weldra niet meer beheerschen kon en die zijn persoonlijkheid ten slotte oploste in den nacht van den waanzin. Iemand als Slauerhoff moest zich door Hölderin aangetrokken voelen, den hem innerlijk zoo verwanten zij het formeel-artistiek zoo verschillenden geest... Abyssus abyssum invocat. Onthullend zijn hier de laatste drie regels:
Geeft niet de zeldzame ontmoeting van even rusteloozen één
Flits van hemelsche vrede in den onwrikbaren winter?
Eén windloos zachtzonnig azuren nazomeruur?
Waarachtiger en zuiverder dan de altijd sterk theatrale opstandigheid der Byrioniaansche types, is Hölderlins matelooze gejaagdheid en afkeer van burgerlijke gezetenheid en sleur de hoogste expressie van dezen duisteren drang tot zelfontstijging die zich bij den schepper van ‘Hyperion’ uit in één ontzaglijke, levenslange, nog in het donkerste uur der geestesomnachting voorlevende zucht naar het Olympische Hellas, stralend voorgeborchte der oneindigheid.
Deze geest van ongerustheid en vereenzaming, een der voornaamste elementen der romantiek, weldra kunstmatig door zwakke epigonen geforceerd en dus verziekt, zou weer een moment van groote intensiteit beleven bij het opkomen van het symbolisme, dat zich ook hier weer als een zuiverder en edeler vorm - in Frankrijk ten minste - van den romantischen droom onthult. Hölderlin's erfgenaam voor het daemonisch voortgejaagd-zijn werd Rimbaud, die de hoogste vertolking van zijn heillooze onrust wist uit te beelden in zijn fascineerende ‘Bateau Ivre’, waar hij zijn persoonlijkheid voor 't laatst artistiek - en hoe superieur - wist te redden, voordat, de daemoon de overhand behaald hebbend - de dichter zich zou verliezen in de chaos der ‘Illuminations’ om weldra voor goed te zwij- | |
| |
gen. Geen wonder hier ook weer, dat Slauerhoff zich tot den verwarrend-hartstochtelijken knaap dien Rimbaud was, aangetrokken voelde, méér nog en wellicht vroeger dan door Hölderlin, bij zooverre zelfs dat hij Rimbauds kunstenaarsvizie wel eens tot de zijne maakte. Reeds in zijn eersten bundel ‘Archipel’ herinnert het aanvangsgedicht ‘Het Boegbeeld, de Ziel’ aan den Bateau Ivre, en ook nog in ‘Eldorado’ blijft dit extatisch gedicht van ‘Het Spookschip’, van ‘Het Eeuwige Schip’, van ‘De Vliegende Hollander’ het prototype. Andere stukken zijn soms, wel is waar zeer treffende, amplificaties van een beeld van Rimbaud. Zoo het aangrijpende ‘De Profundis’:
Waar de zee zwart wordt van diepte en wrakken
Niet verder zinken - vast sterren worden -
Over der onderwereld plantenhorden
Die plomp als rotsen kiemen, noch vertakken,
Wacht - onder wijd en angstig ledig zwijgen,
Als dood diep in een geest die zich niet kent,
En drukt een stilt', nooit opgeheven dreigen
Der laatste rampen steeds weer afgewend,
De drenkelingen die zijn afgedaald.
Ze merken helsch herleefd dat zij niet mogen
Vergaan, maar eeuwig met gesperde oogen
Een nacht inzien, die opklaart noch vervaalt.
dat mij geïnspireerd schijnt op dit enkele vers van Rimbaud uit ‘Bateau Ivre’:
Des noyés descendaient dormir à reculons.
Zuiver poëtisch vertolkt Slauerhoff zijn kijk op wereld, dingen en menschen met groote kracht. Door hun op veel plaatsen magische actie zijn zijn verzen obsedeerend en beheksend als hun daemonische oorsprong zelf. Hij heeft beelden en vizies die woest zijn, gefolterd en vulkanisch als het wezen van den duisteren, geweldigen oerdrang waarvan zij de incarnatie zijn in de kunst. De atmosfeer zijner poëzie is er een van wereldcataclysmen en goden- | |
| |
schemering; de natuur ziet hij niet in haar gewone beheerschte rust en kalme orde, zooals zij jaar in, jaar uit, aan ons voorbijtrekt in den regelmatigen stoet der wisselende seizoenen en zich ontplooit in het wonder van ieder bloeiende bloem en ieder lachend kind, maar bijna nog - of reeds weer? - als primitieve chaos, waar blinde en vernielende krachten bandeloos heerschen en in rusteloozen onderlingen strijd doorheen ledige eeuwen woelen. Het element zijner voorliefde is de zee, de opstandige, de ongetemde, over wier maagdelijke wateren de geesten der creatie nog altijd zweven als vóor den eersten dag. De zee is hem een rijk van gefolterden droom, van ondoorgrondelijk mysterie, van onweerstaanbare bekoring, ‘état d'âme’, zooals Poe's Droomland, inderdaad ‘buiten ruimte, buiten tijd’ gelegen, aan den anderen kant van het ‘ultima Thule’ der ziel. Extatische beelden van natuurconflagraties en wereldondergang, van eeuwig-gistende, cosmische krachten en van oer-geweldige, bijna antidiluviaansche levensuitbundigheid liggen voor het grijpen:
‘Diep ondermijnde, ingevreten continenten
Zijn niet dan achtergebleven fragmenten
Van 't paradijs, dat in den afgrond gleed.’
En elders:
Ik hoor ontkiemende koraaleilanden
Klimmen met een zacht knetterend geluid
Over den ondergang der vastelanden
Doodsklokken diep en lang vooruitgeluid
Zondvloed verkondigend, die komen moet.
Soms verzacht, of beter beperkt zich zijn visie tot beelden van een minder apocalyptisch geweld, maar altijd zijn ze omhuiverd van een adem van eenbaarlijkheid, noodlot en tragiek; zoo dit statig tafereel van een krijgshaftige grootheid:
Zij wenden, stooten hulpeloos wrak en worden,
Door 't roofschip, buiten 't schot van hun granaten
Gesalueerd en in den nood verlaten.
| |
| |
En onmiddellijk daarna vindt hij dit grandioze beeld het rusteloos dolen der piraten te suggereeren:
Zooals de eeuwigzwalkende alcyonen
Die nergens nestelend, op de golven wonen
Ruimt hij sinds jaren, nimmer 't zwalkend veld.
Uit deze voorbeelden blijkt ten volle de imponeerende vluchtbreedte van Slauerhoff's inspiratie. Zijn wereldgevoel is de tragiek zelf en heel dit lyrisme van apocalyptische vizioenen en cosmischen ondergang, deze centrifugale krachtsantplooiing van daemonisch-duistere levenselementen belichaamde zich in een poëzie zooals wij er in onze letteren nog geen bezaten, een poëzie vol van de tijdelooze aspecten der wereld, en somber, woest, eenbaarlijk, vereenzaamd en bitter als die zee die hem behekst. Doch ze faalt in haar vormkracht, - of tenminste, technisch toont zij zich op menige plaats onbegrijpelijk zwak. Slauerhoff's vizie is sterker dan zijn beeldend vermogen, zijn rythmische aandrift is sterker dan zijn artistieke meesterschap. Formeel schiet hij vaak te kort. Dit is en blijft m.i. een feit waar vergoelijkende verklaringen van het zóó-te-willen en het anders-te-kunnen-als-hij-maar-wou niet over heen vermogen te helpen. Formeele tekortkomingen die men wraakt bij andere dichters dienen ook gewraakt bij hem, menigvuldig en vaak storend dat zij in zijn poëzie voorkomen. Gelukkig dat de gevolgen dezer ontoereikendheid in het feilloos vormgeven aan zijn artistieke vizie bij Slauerhoff eenigszins worden geneutraliseerd door de speciale omstandigheid, dat precies ook zijn poëtische aandrift verband houdt met chaotische uitzichten van wereld-tormenten en teugellooze vaart naar de ondergang en dat aldus deze veelal hortende en stootende, ongemeen stroeve en soms onbeholpen vorm als aangepast schijnt aan den aard van den inhoud. Schijnt - want zulks is feitelijk maar schijn. In zijn bundel ‘Clair-Obscur’, waar een andere Slauerhoff aan 't woord is, een minder stoere en minder tragisch verbetene en waar de onder- | |
| |
werpen veelal een zuiver-melodische verwoording zouden vergen, betoont de dichter zich formeel even slordig en onhandig. Neen, ik blijf Slauerhoff's vormonvolkomenheid als een gebrek beschouwen, of ten minste als een te verregaand laissez-aller. Want men vergete niet, dat Rimbaud's ‘Bateau Ivre’, als in het inspiratief ten minste even woest en even daemonisch-gefolterd als Slauerhoff's zeegedichten, een volmaakt kunstwerk is, waaraan formeel en technisch geen enkele feit aan te wijzen is. Rimbaud's tuchteloosheid, die dan niet alleen voor den vorm, maar ook voor den geestelijken inhoud een vreemde verwording beteekend, begon eerst met de ‘Illuminations’. Maar toen was Rimbaud zichzelf niet meer meester, toen lag hij reeds geheel in de macht van zijn sloopenden daemoon. Diens invloed begint immers, zooals gezeid, met verwijding, bevruchting, intensifieering der scheppende vermogens, maar eindigt vaak, wanneer de persoonlijkheid haar wil tot zelfbevestiging over hem niet kan doen zegevieren, met ontbinding, tuchteloosheid, ondergang. Ik vrees, dat de tuchteloosheid die Slauerhoff in den vorm zijner poëzie vertoont een gevolg is van zijn innerlijke onrust, van zijn duistere gejaagdheid, van de onmogelijkheid in hem zich, geheel meester van zijn hartstochtelijke bewogenheid, te bezinnen en te concentreeren. We staan hier m.i. voor een eerste verplaatsing der grenzen, een eerste symptoon van dreigende ontbinding, een reeds opduikend gevaar van vervloeiing en wegbrokkeling in vormloosheid en chaos. Een eerste bres in de vesting der persoonlijkheid. Zal Slauerhoff deze bres in de toekomst weten te stoppen en aan de ondermijnende vordering van den hem beloerenden daemoon weten halt te gebieden? Zal hij diens donkere krachten in toom weten te houden en aan zijn wil te onderwerpen, derwijze dat hun geheimzinnige invloed enkel heilzaam en creatiefbevorderend op hem werkt? Of zal hij in den kamp met zijn daemoon ten slotte het onderspit delven? Ik hoop | |
| |
dat hij, zooals eens Goethe, zijn persoonlijkheid tegen de naamlooze drangen die hem meer dan eenig ander dichter in onze moderne letteren blijken te bedreigen eindelijk zegevierend zal kunnen handhaven en al sterker bevestigen, - al blijft er steeds gevaar bestaan dat hem, door een plotse slooping der scheppende vermogens, in den een of anderen vorm het lot van Hölderlin en Rimbaud wordt beschoren.
|
|