De Stem. Jaargang 9
(1929)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 305]
| |
(Ingezonden)
| |
[pagina 306]
| |
zoo hebben gehandeld, indien hun geestelijke voorgangers: de katholieke priesters, de protestantsche predikanten, de socialistische leiders, niet rustig hadden toegezien, zonder een enkele maal het volk duidelijk te maken, dat het door zijn arbeid zichzelf onteerde en de menschheid in gevaar bracht; wanneer al deze zwarte en roode leiders het gedurende oorlogstijd zelfs niet geestdriftig tot één eindelooze prostitutie van den arbeid hadden aangevuurd, in naam van God of den Klassestrijd, het Katholicisme of de Internationale. Heel deze conferentie is één aanklacht tegen de moderne intellectueelen, die het beste, het hoogste, het eeuwig-menschelijke: hun geest, veil gaven, en ondanks hun officiëele maatschappelijke positie zedelijk dieper zijn gevallen dan de door hen geminachte of beklaagde vrouwen, die slechts haar lijf verkoopen. Rabelais wist reeds, dat wetenschap zonder geweten de menschheid ruïneert. Wat Tolstoi al voor vijftig jaar inzag: dat onmatige ontwikkeling van het verstand bij verkommering van het gemeenschapsgevoel ten slotte de vloek der moderne beschaving zou worden, is thans voor ieder bewezen. En de grootste schuld daarvan dragen alom de geestelijke leiders, die aan la trahison des clercs deelgenomen en hun universeele ideeën aan een politiek van onmiddellijk voordeel ondergeschikt gemaakt hebben: de priesters en predikanten, die den niets ontzienden Staat boven het Rijk van hun God, de arbeidersleiders, die het nationale belang boven de internationale idee gesteld, de onderwijzers, die de kinderen niet tot menschheid en menschelijkheid, maar tot een bekrompen patriotisme opgevoed en van de school een voorportaal van de kazerne gemaakt hebben. In het bizonder de universiteitsprofessoren hebben, op enkele uitzonderingen na, het universum ten gunste van nationale en particuliere belangen smadelijk verraden. Albert Schweitzer stelt in zijn Kulturphilosophie vast, dat critische objectiviteit, zin voor historie in de edelste beteekenis van het woord, den modernen geschiedkundigen meer en meer vreemd is geworden. ‘Onmiskenbare tendenswerken nemen in onze historische literatuur een eerste plaats in... Onze geschiedboeken zijn broedplaatsen voor historische leugens.’ En zooeven heeft in de ‘Neue Zürcher Zeitung’ professor Hans Wehberg op de noodlottige gevolgen van het feit gewezen, dat de specialisten in het internationale recht op critieke oogenblikken altijd weer zwijgen of... liegen in dienst van het vaderland, d.w.z. dat zij, als het er op aan komt, bijna allen aan hun zedelijke roeping ontrouw worden. Zoo werd overal in de moderne wereld een valsche moraal, een valsche godsdienst, een valsche eerecodex gepredikt, en waar de theorie faalde, overtuigde haast altijd het goud. Wij zijn thans zóóver gekomen, dat de fransche | |
[pagina 307]
| |
kolonel Mayer rustig in ‘Le Monde nouveau’ kon neerschrijven, dat Vaderland en Volkenbond te hunner verdediging nog slechts vluchten oorlogsvliegtuigen noodig hebben, en dat de regeeringen, om haar nieuwe verdedigingsmiddelen goed te kunnen aanwenden, verplicht zullen wezen, bij misdadigers in de leer te gaan. Geen wonder, dat men eindelijk begint in te zien, dat het zoo niet verder kan gaan, en degenen, in wie nog iets van menschelijk geweten of redelijk inzicht leeft, waarschuwen, dat wij bezig zijn den ondergang tegen te snellen. In verschillende landen zijn tegenwoordig niet slechts duizenden eenvoudige dienstweigeraars, doch zelfs generaals en officieren, die hun beroep opgeven, omdat zij erkend hebben, dat de moderne oorlog als verdedigingsmiddel geen zin meer heeft, maar veeleer een smaad is voor wie hem voeren. Geen wonder, dat in onze maatschappij, die gedurende eeuwen door een steeds eenzijdiger ontwikkeld mannelijk intellect werd opgebouwd, de vrouwen, die thans eerst aanvangen in het openlijke leven op te treden en door de Realpolitik en de partijdiscipline geestelijk nog niet bedorven zijn, gaan protesteeren; dat zij hopen, dit noodlottig proces tot stilstand te kunnen brengen, te meer, omdat daardoor het nieuwe geslacht, het leven zelf der menschheid wordt bedreigd. Zooeven heeft de heer Delaisi bewezen, dat heel de moderne wetenschap en techniek elk oogenblik kan gericht worden of op het leven, of op den dood. Alles hangt dus af van het innerlijk ingesteld zijn der geleerden en arbeiders, van het verantwoordelijkheidsbewustzijn van den mensch zelf; van wat hij doen wil, doen zal en - doet. Het eerst-noodzakelijke is dus, wat juist deze conferentie beoogt: de publieke opinie voorlichten, de massa inzicht geven in de gevaren, die dreigen, het geweten en het verantwoordelijkheidsbesef wekken. Alle volken moeten weten, wat hun boven het hoofd hangt! Iedere man, iedere vrouw, ieder meisje, elke knaap behoort te vernemen, waarom het tegenwoordig gaat. De vraag, hoe dit onheil af te wenden, moet overal aan de orde worden gesteld. Maar - zoo zegt men - wat moet dan gedáán worden? Men doet al zooveel. Men heeft zich reeds tot de regeeringen gewend. De zaak is zelfs behandeld in den Volkenbond... Zonder twijfel kan men zich tot de regeeringen wenden. Als men het maar zóó doet, dat deze daardoor ontmaskerd worden en de geregeerden aangewezen op zichzelf. Want anders worden de volken in valsch vertrouwen misleid. De moderne regeeringen vertegenwoordigen, of zij het willen erkennen of niet, allereerst kapitalistische en imperialistische belangen. Zij worden, zooals algemeen bekend is, achter de schermen zelfs door het munitiekapitaal beinvloed. Op het haagsche pacifistencongres van 1913 werd reeds vastgesteld, | |
[pagina 308]
| |
dat ‘kooplieden in oorlog’ door middel van de pers een belangrijk deel der publieke opinie beheerschen en waarschuwde men tegen het duivelsch drijven van het munitiekapitaal, waarin ook parlementsleden en regeeringspersonen kunnen zijn betrokken. Geen regeering is thans van plan, den oorlog werkelijk buiten de wet te stellen. Zelfs de z.g. Ontwapeningsconferentie van den Volkenbond, wier arbeid al zoo lang wordt ‘voorbereid’, dat men vreest, dat hij reeds vóór de geboorte gestikt zal zijn, zal in het gunstigste geval niet ONTwapenen, maar de BEwapening slechts beperken of begrenzen. De regeeringen kunnen eenvoudig niet ontwapenen vanwege haar functie in het politiek-oeconomisch proces. En zoolang zij den oorlog niet opgeven, zullen zij dien altijd weer met de modernste middelen voeren, ondanks haagsche confenties, geneefsche vergaderingen en washingtonsche conferenties. De engelsche en amerikaansche regeeringen hebben dan ook reeds openlijk verklaard, dat zij noch de studie van den chemischen, noch die van den bacteriologischen oorlog opgeven zullen. En wij weten, dat intusschen ook de electrotechnische oorlog voorbereid wordt. De beheerschers van de amerikaansche chemische industrie hebben de behandeling van het geneefsche ontwerp inzake gifgasoorlog enz. bij den senaat der V.S. onmogelijk gemaakt. De eenige methode, die practisch iets uitwerken kan en al meer iets uitwerken zal, die tenslotte alle regeeringen, die den wetenschappelijken krijg voorbereiden, zal opheffen en waardoor m.i. de staat, zooals wij dien tegenwoordig kennen, zal verdwijnen, is directeactie, persoonlijk zoowel als massaal. Want al zijn de volken nog niet in staat, hun eigen maatschappelijk leven werkelijk te beheerschen, daarom behoeven zij zich toch niet langer door oorlogsprovocateurs beheerschen te laten, noch zich als dood materiaal of blinde machines te laten misbruiken! En het spreekt van zelf, dat overal sterke persoonlijkheden zich tegenover het onbeheerscht woeden van politieke en oeconomische krachten metterdaad handhaven zullen. De kern der zaak, waarom het thans gaat, is deze, dat de menschelijke persoonlijkheid door den staat tot volstrekte slavin is gemaakt. Carl Schmitt, die overigens den oorlog aanvaardt, heeft in het ‘Archiv für Sozialwissenschaft und Sozialpolitik’ zelfs verklaard, dat het wezen van staat valt of staat met het jus belli: met het recht der regeering, van elken burger op ieder oogenblik te mogen en te kunnen eischen Todesbereitschaft und TötungsbereitschaftGa naar voetnoot1). Deze ontzettende verharding en versteening, deze in- | |
[pagina 309]
| |
kerkering der volken in hun eigen politieke stelsels moet - en kan alleen - van binnen uit, door de kracht der menschelijke persoonlijkheid, door de daad van enkeling en massaas doorgebroken worden. De vrijheid kan nu eenmaal slechts van binnen uit en van onder op worden geboren. Zulk een strijd is echter zeer zwaar - daarvan zij men zich van den beginne aan wèl bewust -, omdat geen regeering haar volstrekt beschikkingsrecht over de burgers opgeven wil, daar zij voelt, dat ze daardoor zichzelf opgeven zou en vreest, dat door dien strijd het wezen van den staat aangetast zou worden. Nochtans moet het jus belli vernietigd worden, dat wil in de eerste plaats zeggen: het autoriteitsgeloof, waarin de menschen zich aan den staat onderwerpen. Anders zal ten slotte, zelfs onder socialistische leuzen, de vrije ontplooiing der persoonlijkheid steeds meer onmogelijk worden gemaakt. Wat ik hier zeg, is niets nieuws. Flavius Josephus verhaalt, dat reeds de esseërs weigerden, pijlen, bogen, zwaarden of ander krijgstuig te vervaardigen. Vele hollandsche doopers hebben in de XVIe, XVIIe en XVIIIe eeuw een dergelijke opvatting verdedigd en in practijk gebracht. Gedurende den fransch-duitschen oorlog heeft John Ruskin de engelsche arbeiders aangespoord, liever te sterven dan moordtuig te vervaardigen. De bekende geschiedschrijver van het anarchisme, Dr. Max Nettlau, heeft in 1899 voor de ‘Freedom Discussion Group’ te Londen over Responsability and Solidarity in the Labour Struggle sprekend, verklaard, dat de arbeiders niet langer het recht hebben te zeggen, dat zij hun handen in onschuld wasschen; zoodoende laten zij het karakter van hun arbeid altijd weer door anderen bepalen en vereeuwigen zij de door hen vervloekte ellende, in plaats van die op te heffen. In denzelfden geest sprak in Frankrijk Libertad, die vaststelde, dat de arbeiders in de eerste plaats ‘werk des doods’ verrichtten en, door blinde begeerte naar een armzalig loon gedreven, hun eigen grootste vijand zijn geworden. Tijdens den wereldoorlog heeft in Nederland mijn onvergetelijke medestrijdster Truus Kruyt-Hogerzeil er de aandacht op gevestigd, dat de arbeiders door den geest van het kapitalisme zoo zijn aangevreten, dat zij noch voor zichzelf noch voor hun kameraden verantwoordelijkheid gevoelen; zij zijn zoo er aan gewoon geraakt, hun arbeidskracht voor geld te verkoopen, ‘dat zij zich niet meer afvragen, of hun arbeid niet hun mensch-zijn vernietigt.’ En in het bizonder naar aanleiding van de amerikaansche oorlogsindustrie hebben zij en ik op de noodzakelijkheid gewezen, dat in den strijd om maatschappelijke bevrijding eindelijk menschheid en menschelijkheid hoofdmotief vormen zouden. Op de | |
[pagina 310]
| |
rijksconferentie der duitsche metaalarbeiders, 18-22 Maart 1919 te Erfurt gehouden, heeft Rudolf Rocker in een rede over Die Waffen nieder! Die Hammer nieder! de betrokken arbeiders aangespoord, geen krijgsmateriaal meer te vervaardigen, en begin 1920 heeft de Freie-Arbeiter-Union Deutschlands de duitsche arbeiders in manifesten opgewekt, niet alleen elken directen oorlogsdienst en ieder transport van krijgsmiddelen, maar ook alle productie van wapens en munitie te weigeren. De toenmalige secretaris van het Internationaal Anti-Militaristisch Bureau (I.A.M.B.), Jos. Giesen, schreef en sprak weldra over de noodzakelijkheid, een Internationale van den goeden Arbeid te stichten. En ik zelf heb mij toen, helaas nog vergeefs, mondeling en in geschrifte tot engelsche, duitsche en hollandsche chemici gericht, om ze op te wekken een bond van mannen en vrouwen te stichten, die nog slechts menschwaardigen arbeid willen verrichten. Waartoe de intellectueelen bijna niet te brengen waren, dat hebben toen reeds vele heldhaftige proletariërs verwezenlijkt. Telkens weer berichtte het I.A.M.B. over arbeiders in Spanje, Italië, Duitschland, Boelgarije en elders, die, vaak ten koste van hun leven, weigerden kazernes of gevangenissen te bouwen, wapens te produceeren, krijgsvliegtuigen of -automobielen te vervaardigen, treinen te laten rijden, waarin zich soldaten of zelfs maar een enkelen officier bevonden, enz. Gij weet, dat in verscheidene europeesche havens transportarbeiders geweigerd hebben, wapenen en munitie door te laten, bestemd tegen Sovjet Rusland, maar waarschijnlijk niet, dat al vroeger amerikaansche zeelieden weigerden 1400 muildieren, bestemd voor het leger in Zuid-Afrika, in te schepen. ‘Zoo moet het beginnen!’ schreef toen de vader van het moderne antimilitarisme, Domela Nieuwenhuis. En thans bestaat er in elk geval één belangrijke internationale arbeidersorganisatie, de Internationale Arbeiders-Assoctatie (I.A.A.) - een bond van vrije syndicalisten, wier secretariaat zich in Berlijn bevindt - die deze opvatting officieel voorstaat. Deze organisatie, die honderdduizenden leden telt, heeft zich, met het oog op oorlogsbestrijding, voor eenigen tijd met het I.A.M.B. in een Internationale Antimilitaristische Kommissie (I.A.K.) verbonden. Volgens §7 van haar beginselverklaring behoort de georganiseerde boycott van alle vervaardiging van oorlogstuig in de eerste plaats op de dagorde van het internationale proletariaat te worden geplaatst. Vooral de duitsche ‘Syndikalist’ propageert tegen woordig iedere week deze idee, en schreef naar aanleiding van de bekende pantserkruiser-zaak, dat men niet daarvoor of daartegen stemmen, maar eenvoudig dergelijken arbeid weigeren moest, en de stakers steunen door internationale solidariteit. | |
[pagina 311]
| |
In mijn boek Contre la Guerre nouvelle heb ik erop gewezen, dat, wanneer de roomsche en de socialistische arbeidersinternationales zich in dit opzicht zouden willen verbinden, de zaak des vredes machtig zou worden bevorderd. En mevrouw Roland Holst heeft in haar beoordeeling van dit werk verklaard, dat h.i. de arbeiders den strijd om de beheersching der bedrijven behooren te verbinden met den strijd om het recht, den aard van hun werk te bepalen. De War Resisters International (W.R.I.) staat overeenkomstige opvattingen voor, zooals ik kort geleden op haar Conferentie te Sonntagsberg heb kunnen vaststellen. W.R.I. en I.A.M.B. pogen thans in deze en dergelijke opzichten tot één breede samenwerking te geraken, niet slechts om den oorlog, maar vooral om de oorlogsvoorbereiding te bestrijden. Intusschen heeft in Utrecht de nederlandsche hoogleeraar in de chemie, Dr. Ernst Cohen, geweigerd, de hollandsche regeering bij de inrichting en den arbeid van een gifgaslaboratorium behulpzaam te zijn. Bertrand Russell en andere intellectueelen hebben tijdens den wereldoorlog, ondanks gevangenisstraf en vervolgingen, dapper de internationale idee verdedigd. 78.000 fransche onderwijzers hebben voor enkele jaren besloten, niet langer nationalistisch geschiedonderwijs te geven, maar een nieuwe, internationale gezindheid bij de jeugd te wekken. En vorig jaar werd een Internationale van antimilitairistische Predikanten gesticht... Het is dus de vraag, of thans het oogenblik niet rijp is, om een bizondere actie te beginnen onder de intellectueelen, 1°. om het verantwoordelijkheidsbewustzijn ten opzichte van den arbeid overal stelselmatig te verspreiden en te versterken. De intellectueel is een bepaald type, die naar zijn aard moet worden ‘bewerkt’. M.i. behooren zich allereerst diegenen te verbinden, die gedurende den wereldoorlog en in den gevaarlijken tijd vlak na den krijg bewezen hebben, dat zij ernst maken met hun internationale opvattingen. Mannen en vrouwen als Romain Rolland, Bertrand Russell, Helene Stöcker, hebben in dit opzicht recht van spreken. Dan zij, die na den oorlog van een nieuw verantwoordelijkheidsbewustzijn blijk hebben gegeven: Dr. Gertrud Woker te Bern, prof. Cohen, de leidsche theologische hoogleeraar Heering, professor Ude uit Graz, en vele anderen. De bond behoort alomvattend te zijn en open te staan voor ieder soort van intellectueelen. Er zij voorts een bizondere afdeeling voor ieder vak: chemici, technici, geschiedenisleeraren, artsen, predikanten, schrijvers, enz. Het werk van deze organisatie zou in de eerste plaats algemeen inlichtend van karakter moeten wezen. Maar dan behoort ze ook tot daden op te wekken en tot daad te organiseeren - zooals b.v. de de nederlandsche dienstweigeringsbeweging heeft gedaan - | |
[pagina 312]
| |
a) door het uitgeven van manifesten, onderteekend door intellectueelen, die vast besloten zijn, ieder op zijn gebied slechts goed werk te verrichten; b) door stichting van een Ondersteuningsfonds voor personen, die wegens hun opvattingen hun betrekkingen verliezen zouden; c) door het organiseeren van openbare vergaderingen; d) door het uitgeven van boeken, brochures, enz. 2°. behoort deze bond zich met de W.R.I., het I.A.M.B., de I.A.A. de lnternationalen Vrouwenbod voor Vrede en Vrijheid, het Internationale Cooperatieve Vrouwen-Gilde enz. te verbinden, om met deze samen beginselen en practijk der direct actie tegen oorlog en oorlogsvoorbereiding stelselmatig uit te werken en te organiseeren. Vooral zij men erop bedacht, een nieuwe publieke opinie te kweeken: alle oorlogsvoorbereiding zedelijk in den ban te doen en een anderen eerecodex te scheppen. En nooit vergete men, dat voor krijgsbestrijding de casus belli niet een nieuwe oorlog, maar de vóórbereiding tot een nieuwen oorlog is; dat het erom gaat, den oorlog te voorkomen, ja den krijg onmogelijk te maken. Zooals mijn vriend Dr. Franz Kobler zegt: ‘Krijgsbestrijders! verovert de bedrijven.’ De antimilitaristen moeten de chemische fabrieken veroveren. Zij behooren den geest der nieuwe volksopvoeding te bepalen. En zoo voort... Reeds meermalen bleek mij, dat verscheidene intellectueelen onder het menschonwaardig karakter van hun arbeid diep leiden. Zij voelen zich echter haast overal te vereenzaamd, om zich ervan te bevrijden. Zij hebben elk voor zich meestal te weinig moed. Wanneer wij thans echter wagen, een kerntroep, een vóórhoede te vormen, is het haast zeker, dat wij weldra velen met ons zullen hebben! Want de tijd is voorbij, waarin de practijk van esseërs en doopers utopistisch scheen. Wij weten, dat de utopieën van gisteren aan de realiteit van heden beantwoorden. Opnieuw wordt de opvatting der oude chineezen bevestigd: ‘Wat werkelijk zedelijk is, is practisch; wat werkelijk practisch is, zedelijk.’ Het gaat er thans om, een zedelijke practijk, een practische zedelijkheid zoo snel als maar mogelijk in de wereld door te zetten, om te voorkomen, dat de cultuur practisch verwoest en de menschheid zedelijk vernietigd wordt.Ga naar voetnoot1) |
|