| |
| |
| |
Vernieuwing van het socialisties denken door W. Banning
J. de Gruyter, Levend Geloof Amsterdam. Uitg. Ontwikkeling 1927
Men legt dit boek na lezing slechts met grote eerbied neer. Ook, omdat hier een mens aan het woord is, die weet van zijn naderend einde, die nu terugziet op zijn levensgang, en blijkt een grote wijsheid en mildheid te hebben veroverd; wiens idealisme door de strijd en de schokken van het leven wel werd gewijzigd, maar niet gebroken. Toch wekt dit boek in het bizonder eerbied voor de schrijver, omdat zijn hart ruim en sterk genoeg bleek om een kentering der geesten mee te maken en te verstaan, die sedert de aanvang der twintigste eeuw op allerlei gebieden merkbaar is. Talrijk zijn diegenen ener oudere generatie, die opgegroeid in de 19e eeuwse denkwijze, hun overtuigingen trouw zijn gebleven en met een soms gave toewijding daaraan vasthouden, ook al worden zij door een nieuwe generatie aan kant geschoven met de spottende onbarmhartigheid, die in de botsing van vaders en zonen onvermijdelik is. Talrijk ook zijn de vertegenwoordigers ener nieuwe generatie, die zich vreugdevol gedragen weten door een zich vernieuwend leven en nu hun plaats veroveren, zonder dat hun hart bloedt om uitgerukte of gebroken waarden, die hun als door der vaderen strijd geheiligd, dierbaar waren. Zij danken hun ongebroken kracht voor een belangrijk deel aan de datum hunner geboorte. Doch zeldzaam zijn de mannen en vrouwen, die geloofd hebben met een volle overgave aan de idealen en leiders der 19e eeuw, en die voldoende wijdheid van hart en liefde bezitten om tans de worsteling om de bevrijding van deze denkwijze mee te strijden. Van deze vrij zeldzame mensen is de heer De Gruyter er een - daarom is zijn hart wijs en mild als van een grijsaard, sterk en vol vooruitziend geloof als van een jonge man, die nieuwe mogelikheden rijzen ziet.
In het bovenstaande ligt besloten, waarom dit boek, gedeeltelik geschreven als een schets van persoonlike levensgang, toch algemene waarde bezit. Dit leven van de heer De Gruyter, gevormd door | |
| |
Multatuli, de hartstochtelik individualistiese Schoonheidsaanbidding der Tachtigers, de opkomende socialistiese beweging met haar roep om gerechtigheid ener-, haar rationalisties ontleden der kapitalistiese produktiewijze en haar mechanies determinisme anderzijds, het ten slotte erkennen van de betrekkelikheid van het menselike met alle tweespalt en strijd, en het daardoor gevoerd worden naar een sfeer van bezinning, inkeer, kontemplatie, het ontvankelik worden voor de stemmen van de andere oever - dit leven van den énen mens De Gruyter beeldt in zekere zin de levensgang van een heel geslacht uit.
Ik doe de schrijver geen onrecht, naar ik meen, wanneer ik zijn boek plaats in het wijdere verband van allerlei verschijnselen, die een vernieuwing van het socialisties denken en willen aanduiden. Naar de zijde der maatschappij-beschouwing wil deze stroming de arbeidersbeweging bevrijden van het Marxisme, naar de zijde der levensbeschouwing het positivisme vervangen door een ethies-religieus idealisme. In het geheel dezer verschijnselen is het boek van de heer De Gruyter merkwaardig om zijn ervaring en kennis van de arbeidersbeweging vooral van Engeland en om het eigenaardig karakter zijner religie. Wanneer ik trachten ga, de hoofdpunten dezer levensbeschouwing aan te duiden, wil ik mij gaarne te binnen brengen de waarschuwing, dat in woorden en begrippen steeds minder wordt geformuleerd dan wat het gemoed beweegt, en moge het daaruit volgend voorbehoud ook door de lezer worden aanvaard.
Sprekende over het beginsel der religie, zegt de schr.: ‘Het is het besef, dat wij menschen onzen grond hebben in een ruimer en dieper verband, dat wij behooren tot een werkelijkheid, die boven het louter zintuiglijke, het louter tijdelijke uitgaat; het is de wijze waarop wij ons vereenzelvigen met de goddelijke levenskracht en het goddelijk doel, tot welker wezen wij niet doordringen kunnen, maar die wij onder alle schijnbaar vrije handelen van den mensch aanwezig voelen; het is de wijze, waarop wij tot uiting brengen en vorm geven aan dat dieper levensgevoel, hetwelk ons vereenigt met menschen en dingen, met al wat leeft in dier en plant en heelal, met al wat deel vormt van die Al-Eenige Levenskracht, waarin het zijn bron en bezieling vindt.’ (blz. 119.)
Wanneer nu deze Al-Eenige-Levenskracht in haar werkingen nader moet worden aangeduid, grijpt de schrijver daarvoor - als zo velen in de moderne religie - naar het begrip evolutie, en al wijst hij bij het hanteren van dit begrip naar de moderne natuurwetenschap (blz. 47 en v.) en naar Spencer, toch blijft hij zich bewust blijkens de uitingen in de geloofsbelijdenis der laatste bladzijden, dat men in de | |
| |
Evolutie geloven kan, maar haar niet bewijzen. De verbinding van de begrippen ‘God’ en ‘evolutie’ voert ook hier tot een dynamies pantheïsme: ‘het sluit in zich het begrip van een in-zich-zelf verdeelden God, een God, waarvan niet alleen ik, maar ook het schadelijk insekt deel uitmaakt, een God, die streeft naar Zelf-ontwikkeling, naar Zelf-verwezenlijking, een strijdend God, een God van evolutie, een God van wording, een God, die als het Zijnde de elementen van het komende in zich heeft, een God, die in aldoor hooger levensvormen tot hooger bewustzijn komt’ (blz. 70, 71). En de schrijver voegt daaraan toe woorden, die z'n hart eer aandoen: ‘Ik weet, dat het Levensraadsel daarmee... het Levensraadsel blijft. Dat een dergelijke godsvoorstelling... niet meer dan een voor de zooveelste maal herhaalde poging is om het Onverklaarbare te verklaren, of juister: om een eigen vorm of uitdrukkingswijze te vinden voor dat Onverklaarbare.’
De schakel, die in deze levensbeschouwing de religie verbinden moet met het socialisme, ligt van de goddelike zijde daarin, dat het maatschappelik leven, als deel van de ‘Al-Eenige-Levenskracht’, tevens een deel is van het worstelperk, waarin hogere stijging zich wil doorzetten; van de menselike zijde in het besef dat wij, op onze plaats in het alomvattend Leven, voor z'n groei verantwoordelik zijn, en het Socialisme, ‘de grote waarheid van deze tijd’, een hogere zedelike waarde vertegenwoordigt boven het bestaande.
Bij de behandeling van het socialisme blijkt de schr. sterk onder de invloed van het Engelse socialisme, dat naar bekend is, nooit veel van het Marxisme heeft willen weten, dat voor een belangrijk deel christelik mag heten, ook in die zin, dat zijn aanhangers tot de strijd der Labour Party gekomen zijn op grond van hun uitgesproken Christelike geloofsovertuiging. Ook het Engelse socialisme voert de klassenstrijd, maar: ‘de Engelsche socialist legt den nadruk op den positieven, den geestelijken, den scheppenden kant der socialistische gedachte, op het ideaal van samenwerking en saamhorigheid, dat hij boven den strijd der klassen stelt, op den dienst van het geheel, die vervangen zal den dienst van het ik... Een nieuwe zedelijkheid, een nieuwe rechtvaardigheid - daarin ligt het groote motief, dat, voorgegaan door een man als Keir Hardie, aan onze Engelsche beweging haar bezieling en kracht gaf’ (blz. 201). Geheel in overeenstemming met dit op algemeen geldige zedelike waarde (tegenover het Marxisties op klassebelang gefundeerde socialisme) is het standpunt van de schr., wanneer hij, hoewel zelf partij kiezende in de Nederlandse S.D.A.P. wel weet, dat vereenzelving van partij en socialisme tot het zo gehate farizeïsme voert, dat in de godsdienst Kerk en Christendom gelijk stelde. Het socialisme dat leeft en groeit, dat nu nog | |
| |
slechts in de kinderjaren is, ‘zal zeker niet dat van een enkel denker, een enkel programma, een enkele partij zijn.’
Evenzeer in overeenstemming met deze grondslagen is het kiezen van de weg en het doel der demokratie (veel gesmade, nochtans sterke, want rustende op de waarde der persoonlikheid) tegenover weg en doel van geweld. Ook al is allerlei te verklaren, ‘de voornaamste taak van het Socialisme ligt in de graduëele, evolutionaire omzetting van het geestelijk leven, en alle socialistische propaganda vertroebelt en verzwakt zichzelve - en tast het zedelijk wezen, het hooger zedelijk recht, dat de grootste kracht van het Socialisme uitmaakt, aan - door het geweld voorop te stellen als middel van bereiken. Niet op slagveld of barricade, maar in de vergaderzaal en achter de schrijftafel, in de opvoeding en den omgang, in den geestelijken strijd liggen de krachtsontwikkeling en blijvende resultaten van het Socialisme’ (blz. 199).
Daarom, ten slotte, zal het Socialisme zich verwerkelijken in kennis en liefde. ‘In liefde, want geen wetenschap of technische vooruitgang, geen vorm van organisatie zal ons een gemeenschap brengen, die aan onze diepst-menschelijke verlangens en gevoelens beantwoordt, als zij slechts aan de koude regelen en wetten van het verstandelijk denken haar oorsprong dankt; in kennis, want in het geweldig gecompliceerde der verhoudingen van ons maatschappelijk leven - en het verlies van onze macht daarover zou ons in honger en chaos en barbarisme doen terugvallen - kan goedheid en offervaardigheid des harten alleen ons niet helpen, moet deze samengaan met den ordenenden geest, het denkend verstand, de rangschikkende en coördineerende verbeelding (blz. 239).
In dit korte schema: dynamies pantheïsme, menselike verantwoordelikheid voor het leven en zijn stijging, in zedelike waarden gegrond socialisme, persoonlikheid en demokratie, staat de levensbeschouwing van de heer De Gruyter wel enigszins voor ons. Mogelik zal de lezer van deze bladzijden hier en daar ook de zwakheden, altans de betwistbare punten van deze levensleer wel hebben gevoeld. Afgezien van overigens niet onbelangrijke uiterlikheden (het boek is niet gelukkig gekomponeerd, het is te lang, het heeft m.i. ook te veel citaten, ook te veel uit ander werk van de schrijver) moge de aandacht op een enkel hoofdpunt worden gevestigd.
Wanneer de schr. de evolutiegedachte verbindt aan zijn Godsbegrip, en b.v. op (blz. 47) zegt: Ik zie het Leven als eene het menschelijk verstand te boven gaande Orde en ik zie het in evolutie, in eene van lagere naar hoogere orde voortschrijdende ontwikkeling,’ dan mis ik in de daarop volgende bladzijden, als overal in het boek, de waarde-vraag, die hier beslissend is: met welke maatstaf metende, spreekt | |
| |
men van ‘lager’ en ‘hoger’. Anders gezegd: dat leven voortgang is, ontwikkeling als men wil, zal niemand ontkennen; maar op grond waarvan waarderen wij de ene voortgang als stijging, de andere als neergang? Een ontleding van dit waarderen zou moeten voeren tot de erkenning van waarde-stelsels (daarover zegt de schrijver iets) maar vooral: tot de erkenning van een beginsel, dat zich in de mensengeest gelden doet, en waarvoor wel de term ‘het hoogste goed’ is gebezigd. En het lijkt mij toe, dat men, uitgaande van dit waardebepalend vermogen in de geest, stoten zal op de fundamentele tegenstelling tussen een gebied van het zijn tegenover dat van het behoren, een gebied van ‘realiteit’ tegenover dat van normen. Waarmee men ten slotte komt op de vragen naar de Wereldgrond, die wij mensen wel nooit zullen leren beantwoorden, maar waaraan wij ook nooit straffeloos voorbijgaan. Zo zou men, de waardevolle elementen van het dynamies pantheisme van de heer De Gruyter behoudende, toch een begrip ‘ontwikkeling’ als waarde-verwerkeliking kunnen denken, dat veelmeer aansluit bij het Duitse Idealisme dan bij het Engelse agnosticisme van Spencer.
Een opmerking, evenzeer de wijsgerige kant van het boek rakende, betreft het hoofdstuk, dat handelt over de betrekkelikheid en subjektiviteit van ons weten (blz. 36 v.v.). De heer De Gruyter zegt daar: ‘Voor de vlijmscherpe kracht van het denken lost alles zich op in den schijn; in de uiteenvallende, in rook opgaande, wereld van het logisch denken blijft slechts het ik met zijn denkvermogen staan als een eenzame, heerschende macht. Heerscher over een vernietigde wereld.’ Nu is mij niet duidelik over welke kennistheorie de schr. het hier heeft, en nog minder hoe hij het socialisme wil verwerkeliken in liefde en kennis, wanneer het denken alles oplost in schijn. Wanneer Kant het instrument van het kennen, en de zekerheid onzer kennis gaat ontleden, dan spreekt hij zeker van transscendentale idealiteit, die echter empiriese realiteit niet uit-, maar insluit. Voor hem gaat de buitenwereld niet op in de schijn (de Schopenhauerse interpretatie, die aldus beweerde, is toch wel onjuist gebleken) maar zij wordt tot verschijnsel, waarover het menselik kennen wel begrensde, maar binnen die grenzen toch zekere kennis verwerven kan.
Deze opmerkingen doen tenslotte niet af aan de betekenis van het boek, welks waarde elders ligt. Tussen de velerlei stemmen, die elk met eigen karakter, toch eenzelfde geluid laten horen, neemt de heer De Gruyter een eigen plaats in. Het religieus-socialisme in Nederland, voornamelik bepleitende de noodzakelikheid van een levensbeschouwing die het tijdelik streven in eeuwigheidslicht ziet, beweegt zich min of meer in de lijn der Christelike waarden; Hen- | |
| |
drik de Man is door bittere ervaringen en harde feiten tot het inzicht gekomen, dat het Marxisme zijn tijd gehad heeft en het socialisme een nieuwe, religieus-zedelike levensleer behoeft; Henriëtte Roland Holst bepleit, eveneens door schrijnende ervaring gedwongen, een radikaal-ethies socialisme, dat tot een religieuze levensvisie is verwijd. De Gruyter heeft te midden der anderen z'n eigen stem: in de groei van z'n persoonlikheid heeft z'n socialistiese overtuiging de plaats behouden, die zij reeds vroeg verkreeg. Tussen deze figuren en stromingen beweegt zich allerlei, dat nog gist en worstelt. Maar in éen centraal punt weten zij allen zich van éen geest: uit de instorting van veel, dat eenmaal groot en machtig scheen; te midden van een krankzinnig-misdadige oorlogsvoorbereiding, die beter dan welk ander verschijnsel ook het karakter der moderne kultuur tekent; tegenover een vervlakking en verburgerliking van het socialisties willen en leven, dat kwantiteit zo vaak aanziet voor kwaliteit, moet de stem van het menselik geweten, de stem van het mensheidsgeweten, opklinken met kracht en voeren tot een levensaffirmatie, die de strijd aanvaardt, nederlagen omsmeedt tot nieuwe wil, tragiese ondergang niet vreest, in het geloof, dat de stralende idee der gerechtigheid onweerstandelik is. Van dit ‘Levend Geloof’ op zijn wijze te hebben getuigd, in een tijd waarin menselikheid wordt geschonden, het geweten een vraagteken of een objekt van psychologiese analyse, en gerechtigheid een domineeswoord werd, dat men dus bespotten mag, - blijft de betekenis van dit menselike boek.
|
|