De Stem. Jaargang 9
(1929)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |
Het Egyptische portret
| |
[pagina 118]
| |
geometrische driehoeksvormen, door de duurzaamheid harer constructie en harer materie. Raadselvolle eeuwigheid drukken de sfinxen uit, die de éénheid van het dierlijk-aardsche en goddelijk-spiritueele symboliseeren. Eeuwigheid, zware, aardsche eeuwigheid, drukken de horizontaal-gestrekte tempels uit met hun machtige, dicht opéén gedrongen schachten, hun massale contouren, die in staat zijn een woestijnland te beheerschen. Eeuwigheid drukken de menschbeelden uit. De Egyptenaar werd beheerscht door een diep en problematisch gevoel voor den tijd. Maar dit tijdsbesef bleef volkomen statisch. Het ontkende alle worden en groeien. Het verkreeg een absoluut karakter: men dacht zich den tijd ‘vereeuwigd’. De Egyptische geest en de Egyptische wil moesten eeuwig heerschen. Heilig was den Egyptenaar 't Verleden: hij betrok het voortdurend in zijn Heden; hij onderwierp er het Heden aan; hij wilde dit Heden zelf vast-leggen en doen voortduren. Hij bespiedde den nachtelijken hemel om van den kringloop der sterren de eeuwige, mathematische wetten van den tijd af te lezen. Hij schiep zich de taal der hieroglyphen, welke hem zijn Verleden durend en beeldend voor oogen stelden. De wanden van zijn tempels waren boeken van 't verleden, dat steeds tegenwoordig moest blijven. Hij leefde onder den zwaren druk van zijn historisch besef, van een historisch besef zonder evolutie-gedachte, zonder toekomst-verwachting. Het beteekende voor hem de eeuwige duur, de heilige, onwrikbare Traditie. Hij was, naar het woord van Spengler, over-historisch, de Egyptenaar. Uit dezen aanleg is 't Egyptisch portret ontstaan, het konings-beeld. Mensch onder de menschen was de koning, maar tegelijkertijd symbool, symbool en vertegenwoordiger der Godheid. Hij had zijn individueele gedaante, maar deze werd tot de eeuwigheids-sfeer opgeheven. De Mensch was hij, wereld-heerscher, onbestreden despoot. | |
[pagina 119]
| |
De anderen, de millioenen, goldenslechtsals onderdanen, als massaal en anonym ‘volk’, dat bestond opdat de pharaö zijn kon. Tegelijkertijd vergankelijk individu en eeuwigheids-symbool: deze tweevoudigheid verklaart het Egyptisch koningsbeeld. Het gelaat is individueel getypeerd; het heeft ‘karakter’, het ‘leeft’. Maar de gestalte zelf staat roerloos als een zuil; zij is overdrachtelijk gedacht, naar vaste formules gemaakt, architectonisch gestyleerd. De strakke opstand der beenen, de hand die vlak rust op de knie of zich strekt langs het lijf, de andere, die zich balt voor de borst, de strenge veralgemeening van den roerloozen, frontalen romp: alles drukt een verzekerd machtsbewustzijn uit, een tijd-loozen Wil. Ook het opgeheven gelaat, onder den monumentaal gestyleerden pruik, ademt in deze sfeer van eeuwigheid. Onbewogen staart het uit naar den horizon der tijden. Maar achter dit verheven masker leeft, gespannen, waaksch, een mensch. In de 14e eeuw v. Chr., tijdens de regeering van den revolutionairen, stralenden Amenophis IV, die den staatsgodsdienst trachtte te vergeestelijken, die de autoriteit der priesterkaste ontkrachtte en een nieuwe residentie stichtte, een nieuwe tempel-stad, van waaruit een nieuw Egypte geboren zou worden, in dien lichtsten tijd van Egypte's geschiedenis is de starre conventie van den hofstijl een oogenblik doorbroken. Een uiterst verfijnde, edel verspiritualiseerde portretkunst werd in 't leven geroepen. De droom van jeugd en van verwachting overwaast het nerveus en intelligent gelaat van den licht-vorst, van de bloemachtig-ranke Neferete, zijn levensgezellin, met haar verklaarde trekken, en van de liefelijke princessen. Men waant zich, deze kunst beschouwend, in de sfeer van Botticelli's dichterlijke verbeelding... Er zijn uit dien tijd portret-bustes bewaard van onbekenden, die de phsychologische scherpte en de plastische kracht der karakterrijkste Romeinsche koppen vereenigen | |
[pagina 120]
| |
met een zwaarmoedige diepte, een verdroomdheid, welke den Romeinen volkomen vreemd bleef. Wel vast en hoog gericht moet de Egyptische cultuur zijn geweest, dat deze volmaakte schoonheids-bloei mogelijk was. Weldra echter zouden de priesters hun verloren macht heroveren. De innerlijke religie werd weer vervangen door den formeelen goden-dienst. Opnieuw beheerschte de heilige conventie den scheppingsdrang. Na eeuwen van inzinking en weifeling keerde men weer tot den strengen, archaïschen stijl van weleer. Het Ikoon was hersteld. Toch zou het gestijld realisme der koningsportretten niet zonder uitwerking blijven. Ter zijde der ritueele hof-kunst ontstond een zeer concreete en sterke portret-uitbeelding. De aanzienlijke burgers, de vrouwen, de districtshoofden en ambtenaren van die wereld zijn ons daardoor vertrouwd gebleven. De zuiver en levend geteekende reliëfs der graven geven menige illustratie van het dagelijksch leven en van de ambachten. Waren de koppen van den negerkoning Rahotep en van zijn ordinaire, sensueele, wreede vrouw, Nofrit, niet reeds meesterwerken van koel, hard realisme geweest? Zij dateeren uit den tijd der groote pyramieden. Dat menschen als Nofrit, die wij ons achter 't stuurrad van een luxe-auto denken kunnen, welhaast vijf duizend jaren geleden leefden: men weet het, maar men begrijpt het nooit. Dit realisme zou in de laatste eeuwen der Egyptische cultuur tot een uiterste expressie-kracht worden opgevoerd. De koppen uit dien tijd vertegenwoordigen de kunst van een stervende beschaving, een kunst der nadagen. Zij hebben nauwelijks deel meer aan de verheven verbeeldingssfeer van Egypte's groote eeuwen. Maar zij boeien door de ontzaglijke, soms animale kracht van hun weergaloos sterke plastiek. Het realisme dier koppen wordt nooit klein, noch dof. Maar het blijft uiterlijk; het mist psychologische bewustheid. Het is een streng objectieve kunst, die koel en scherp constateert, die in sterk gespannen vormen typeert. | |
[pagina t.o. 121]
| |
DE SCHRIJVER (LOUVRE-MUSEUM)
| |
[pagina 121]
| |
Heel het willen blijft gericht op de beschrijving van het ‘type’. In deze wereld zijn geen idealen mogelijk: er bestaan slechts feiten.
Wat heeft de Egyptische portretkunst ons in den grond te zeggen, wat is haar essentieele, historische beteekenis? Zij doet ons het ontwaken zien der intelligentie. De denkende intelligente mensch, die kijkt, die luistert, die begrijpt: uit het diep verleden van de geschiedenis der menschheid verschijnt hij ons in de verklaarde figuur van den Schrijver (25e of 30e eeuw v. Chr.). Men mag dit oude, grootsche beeld beschouwen als de centrale schepping der Egyptische cultuur. De schrijver, die de decreeten en de analen van den pharaö te boek stelde, die het gesproken woord beeldend vast kon leggen, die het mysterie der vergane eeuwen te ontsluieren vermocht: hij was een der belangrijkste hoffunctionarissen. De intellectueele mensch... De eerbied voor dit geestelijk ambt, voor deze verstands-gaven, voor deze kennis, doorstraalt de vormen van het beeld. Uit het machtig fundament der gekruiste beenen heft de romp zich op, rechtstandig, frontaal, als een bouwwerk. De geest waakt; de hand schrijft. Alles aan dit beeld is gespannen, actief, waaksch. De strakke architectuur van het lichaam wordt bekroond door den sterken kop met 't kort geknipte hoofdhaar, de kop die opgericht staat in een houding van aandacht. De oogen, groot gehouwen, levend, kijken op naar het gelaat van den Heer, die dicteert. Zij luisteren, denken, oordeelen, deze gesperde oogen onder den fijnen boog der brouwen. De neusvleugels ademen, trillen... De fijne mond vormt een gedecideerde lijn in dat felle masker: een mond die verstandige, scherpe, geestrijke dingen zegt, maar die ook resoluut weet te zwijgen. De kin daaronder, met de vaste lijn der kaken, drukt de gespannen wilskracht uit van dezen gansch gereeden mensch. | |
[pagina 122]
| |
De intellectueel, wiens innerlijk leven geordend is, die hel wakker leeft, nerveus, beheerscht, actief... Tot welk een peinzende diepte veredelt zich deze intelligentie in de portretten van Achnaton en zijn omgeving! Tot welk een harde zakelijkheid verscherpt zij zich in het hevig realisme der 7e en 6e eeuw v. Chr.! 2500 jaar geleden, 3300 jaar geleden, 4500 jaar geleden... En nochtans schijnen wij deze lieden persoonlijk te kennen. Zij zijn ons meer verwant dan de 17e eeuwer, de mensch uit de wereld van Velasquez, Rubens of Frans Hals. De Egyptenaar is een mensch der klare intellectualiteit, uitermate vitaal, levend in een stipt georganiseerde wereld. Hij was grondig reactionair, streng conservatief, zeer praktisch, zeer technisch, zeer concreet. Wij hebben 't verbijsterend gevoel hem persoonlijk te kennen, omdat hij misschien in vele opzichten beantwoordde aan het type van den groot-stedeling: beschaafd, waaksch, intelligent, innerlijk weinig gedifferentieerd. Er is aan hem niets oudtestamentisch. Zijn litteratuur heeft niets gemeen met de aangrijpende epiek der Joodsche Aarts-vaders, met den zwaren toon der psalmen. Worringer, in een aanvechtbaar boek, dat te weinig bekend werd,Ga naar voetnoot1) noemt hem den Amerikaan vanzijn wereld, den mensch der ‘beschaving’, in den zin, dien Spengler aan dit woord geeft (de technische beschavings-periode tegenover het creatieve cultuur-tijdperk). Wij zouden dan een poging moeten doen ons een Amerikanisme voor te stellen op hiërarchischen grondslag... Zeker is het, trots het verheven karakter hunner kunst, niet fantastisch de Egyptenaren als een bij uitstek rationalistisch volk te zien. De raadselachtige eeuwigheidssfeer van het gigantische sfinxen-beeld (waarvan men in alle koningsportretten een afschaduwing ontwaart) moet niet te ‘mystiek’ worden verstaan, althans niet naar de beteekenis, welke wij aan dit woord hechten. Reeds de | |
[pagina t.o. 123]
| |
LAAT-EGYPTISCH MUMMIE-PORTRET (NATIONAL GALLERY)
| |
[pagina 123]
| |
religieuse litteratuur van Egypte wijst daarop. (En nogmaals verwijs ik naar de sagen, de lyrische ontboezemingen en profetische geschriften van het Oude Testament). Het eeuwigheidsbesef zelf behield iets zeer concreets. Het Egyptisch portret beeldt den verzekerden, energieken, intelligenten mensch van een streng formeel geordende cultuur. In zijn hoogtemomenten beeldt het den spiritueelen, den edelen mensch; nimmer echter den innerlijk strijdenden, den vragenden mensch, die worstelt met realiteiten, die twijfelt, lijdt of predikt. Het is nooit tragisch, zeer zelden teeder. De individu is intellectueel ontwaakt, maar van een ontwaken der persoonlijkheid is geen sprake. De massale verzekerdheid overheerscht zoo sterk, dat voor een wijsgeerigen twijfel of moreelen strijd generlei plaats is. De Egyptenaar voelt zich bevredigd het massale, abstracte Egypte te vertegenwoordigen. Niet persoon is hij, maar type. Binnen deze beperking is het Egyptisch portret nimmer overtroffen. Nooit heeft het objectief realisme zich sterker, psychischer en strenger vertolkt: een realisme, machtig van plastiek, glanzend van jonge levenskracht, doorstraald van het verpuurde stijl-besef der Egyptische monumentaliteit.
In den tijd toen de Egyptenaren Fella's geworden waren en de oude cultuur reeds eeuwen lang dood was, werden de laatste herinneringen aan dien grooten stijl weg gevaagd, hoewel nog eenmaal de Egyptische geest gestalte zou krijgen. Uit de eerste eeuwen onzer jaartelling dateeren die - onder laat-griekschen invloed geschilderde - portretjes naar gestorvenen, ter versiering der lijk-kisten. Een beschroomd, uiterst sensitief realisme is uit de oude tradities overgebleven, een fijn vergeestelijkt impressionisme... Daar zijn paneeltjes bij, die herinneren aan de Fransche schilderkunst uit 't laatst der 19e eeuw, aan Renoir, aan | |
[pagina 124]
| |
Raphaëlli... En misschien zijn ze ontroerender en inniger, omdat de makers aan geen kunstbedrijf hebben gedacht. Zij schilderden zooals een kind spreekt: vandaar hun welsprekendheid! Primitief, volksch, volkomen argeloos is deze late, deze onbewuste kunst: maar hoe levend, hoe droomen-waar! Het fijne, bleeke gelaat van een vrouw, van een jong meisje, met haar groot-open, langwerpige oogen, haar Oostersche sensualiteit, met 't fijn gekrul der donkere haren om 't voorhoofd: raadselachtig reëel verschijnt het ons uit de schemering der eeuwen. Nogmaals; 't is moeilijk te vatten, dat deze menschen tweeduizend jaar geleden leefden. Zij zijn ‘modern!’ Neen, ze staan buiten den tijd, buiten de historie. Het is 't mysterie van 't oogenblikkelijke leven, dat hier, argeloos en spontaan, is vastgelegd. Grieksche invloed, Romeinsche... maar alleen het weergaloos concrete en spiritueele Egyptische ras kon dien invloed op deze wijze verwerken. Voor 't laatst spreekt de Egyptische ziel haar woord van teederheid - de teederheid van de schoone Nefertete, van de princesjes - dan sterft ze voor goed. |
|