iets van de diepste eigenheid onzer gedachten in een der andere grootere talen over te brengen, ontdekt men de mate van vrijheid die ons is vergund, hoe er tal van plastische nuancen zijn, eigenmachtige veranderingen van de syntaxis, die de andere talen eenvoudig niet willen aannemen, en die men slechts toenaderend en zwaarmoedig omschrijven kan. Het Fransch, het Duitsch, het Engelsch hebben deze uiterste vrijheid niet, en pas na 1918 deed men een vage poging, zich in het expressionisme deze vrijheid te veroveren, een poging die zich niet doorzette omdat de noodzakelijkheid niet dwingend genoeg zich opdrong.
Dit is dus een feit! Maar... - dit feit staat los van de spreektaal, los van Leidsche Beestenmarkten. Dit feit is enkel de consequentie van een litterair-historische ontwikkeling. Dit Hollandsch, thans een zoo lenig woord-plasma, dat zich tot velerlei willekeur leent, waarin zelfs de klassiek-aangelegde schrijver, een Huizinga in de wetenschap en een Boutens in de poëzie, binnen de grenzen eener strenge smaak zich tal van vrije nuanceeringen vergunt, is tot voor kort ook een dier ‘verouderde, vaste, officieele’ talen geweest, en van een verouderdheid die in Europa zonder gelijke was: een versteven korst, zooals Bolland zegt, een vastgeroest complex van Renaissancistischecliché'sgelijk wij 't noemden. - Die weergalooze vastheid heeft een even weergalooze verbreking, een bijna absolute anarchie tot gevolg gehad. - Want de hevigheid eener reactie wordt door de taaiheid van den weerstand bepaald. Ieder weet wat wij bedoelen: 1880, - de Nieuwe Gids. Maar 1880 ditmaal gezien als een suggestieve aanstoot tot taalvernieuwing meer dan een diepe geestelijke revolutie. Er was een zoo volstrekte, bijna onderbewuste overtuiging ontstaan van de onbruikbaarheid der litteraire taal als uitingsinstrument voor de fijnere nuancen van ziels- en lichaamsleven, dat men haar opnieuw en aandachtig beluisteren ging, dat bijna ieder zich genoodzaakt voelde, zijn woordmiddelen opnieuw aan de dingen zelf te toetsen, aan de opstand der stoffelijke dingen en aan de intieme stroombeweging der gedachten. Enkele jongelieden, Gorter en Van Deijssel gaven den aanstoot, omdat zij een plotseling en bijna geheimzinnige primitiviteit in zich ontdekten die in woedend contrast stond tot de overbeschaafde beschaving waarin zij leefden, - zij gingen zelf te ver, zij wilden deze taal tot het onmogelijke dwingen, zij wilden haar beurtelings laten schilderen, zingen, stamelen, de onvatbare nuance vatbaar maken per se, en op hun eerste geslaagde pogingen volgden dus vele mislukkingen. - Maar dit neemt niet weg, dat hun suggestie tot taal-herijking nog 50 jaar heeft doorgewerkt en nog zelfs doorwerkt, - en dat zij langzaam en zeker onze gansche geschreven taal bevrijd heeft,