| |
| |
| |
Valéry Larbaud door Dr. J.F. Otten
Un enfant tendre et doux...
Tot de beminnelijkste, sympathiekste figuren der moderne Fransche letteren rekenen wij den cosmopoliet Larbaud. ‘C'est le premier écrivain français de ce temps qui ait eu le sens de l'Europe’ schreef Benjamin Crémieux in zijn ‘Vingtième Siècle’. Hoewel nu een dergelijke bewering zonder twijfel overdreven moet worden genoemd, is toch inderdaad Europa zijn vaderland. De grens van Frankrijk bestaat in zijn geest slechts als een lijn, die tot doel heeft overschreden te worden. Europa is zijn wandelrek, Europa is de speeltuin van dit groote kind, dat - lacht niet - op welhaast vijftigjarigen leeftijd met tinnen soldaatjes nog veldslagen organiseert. Door Europa dartelt het henen: 's morgens ziet men het met zijn uitgever te Parijs ernstig over zaken discussieeren en twee dagen later wandelt het onder het zachte Toscaansche licht. Vandaag treft gij Valéry Larbaud in den Mirador van Lindaraja, peinzend over het lot van deze Moorsche schoone en kort erna wordt hij in East End gesignaleerd. Even later duikt hij in Montmartre op en als er 48 uren zijn verloopen, kunt gij hem op den Pincio onder het genot van een americano met een onbekende schoone in onberispelijk Italiaansch hooren converseeren. Overal is hij thuis, overal heeft hij contact, overal gaat hij harmonisch op in het leven van de streek waar hij momenteel zijn tenten heeft opgeslagen. Te Alicante is hij Spanjaard, te Florence Florentijn, in Lissabon Portugees. Larbaud is de man die zich geestelijk en physiek terstond aan elke | |
| |
nieuwe realiteit assimileert. Het evenwicht wordt daarom nooit verbroken. Voortdurend ontvlucht deze mensch zijn milieu, evenwel zonder het te verachten, want hij weet dat het hem eens weer dierbaar zal zijn. En ver van huis verlangt hij dan weer terug naar de Hoofdstad, naar zijn onvergetelijk Paris de France. Een enkele maal gaat er wel in hem een licht dagen dat het zwerven toch ook niet alles is en dan schrijft hij stukjes als ‘Le vain travail de voir plusieurs pays’. Maar deze depressie duurt nooit lang en korten tijd daarna is hij weer op stap. De felle onvoldaanheid van Henri de Montherlant, die rusteloos door alle landen zwenkt en nergens thuis kan zijn, is hem ten eenemale vreemd. Maar als Larbaud dan weer thuis is, blijkt het weldra dat hij zich niet binden kan voor langen tijd; het bloed verlangt onweerstaanbaar naar verandering van atmospheer. Bij voorkeur zijn het dan de Latijnsche landen en Engeland waar onze reiziger het liefst vertoeft. Maar waar hij ook zwerft, waar hij ook het leven geniet, nooit wordt het contact met de letterkunde verlaten. En men zou met eenig recht kunnen beweren dat hij wel eens te vaak op indirecte wijze geniet: via zijn geliefde schrijvers. Zoo reist hij in Italië steeds met Samuel Buttler, Walter Savage Landor en Arrigo Beyle; voorwaar geen gezelschap waarop iets valt aan te merken. Maar de zaak verandert toch wanneer wij een oordeel moeten vellen over de figuur Larbaud als schepper. Want het is niet te ontkennen, dat wij wel eens gaarne van een landschap wilden genieten zonder te weten hoe een ander er in vroegeren tijd door werd geroerd. En een tweede inconvenient doet zich voor; het is de vermelding van allerlei geographische feiten en bijzonderheden, die slechts in een Baedeker ter plaatse zouden zijn. Zoo is dan ook Larbaud een goede gids, die, zoo hij philologische divagaties achterwege laat, een aangename reisgezel zal zijn. Maar wel zult gij toch enkele snobistische eigenaardigheden van dien reisgezel moeten verdragen. Reeds aanstonds zult | |
| |
gij begrijpen wat ik bedoel wanneer ik U vertel dat de titel van zijn laatste boek ‘Jaune, Bleu, Blanc’, kleuren overeenkomend met zijn das, aldus wordt gemotiveerd: ‘Un ruban jaune, bleu clair et blanc a longtemps servi de lien aux manuscrits qui forment à présent cet ouvrage. Esternach 1927.’ Deze mededeelingen zijn, op zijn minst gesproken, overbodig, zoo ook de vermelding dat één van zijn prozastukjes geschreven is ‘entre Guarda (Portugal) et Alsásua (Espagne)’. En van dergelijke indicaties wemelen zijn boeken. Zijn werk is - concludeerende - gevuld metallerlei geographische, philologische, literaire en andere gegevens, die op zichzelf vaak zeer belangwekkend zijn, maar waarvan toch een groot gedeelte uit een oogpunt van creativiteit als louter vulsel kan worden beschouwd. In een boek als ‘Barnabooth’, dat in dagboekvorm de omzwervingen van een jeugdigen Amerikaanschen milliardair van meer dan middelmatige cultuur in de Oude Wereld beschrijft, zijn deze gegevens wel is waar in den regel niet hinderlijk, maar zij worden het zeer vaak wèl, wanneer zij opduiken in Larbauds gedichten en novellen. Het liefst wenscht men zich dan toch verre van elke geographie. Zoo kunnen wij dan zeggen dat de landen die hij heeft bereisd, de luchten die hij heeft aanschouwd, de menschen en de dieren van ons werelddeel, kortom de heele hem vertrouwde wereld, bij dezen Europeaan niet neergeslagen en gekristalliseerd is in den stijl, niet omgesmolten is tot vormen van een eigen autonome schoonheid. Er zijn auteurs bij wie het ruischen van de palmen der Stille Zuidzee, het trekken van de karavanen in de Sahara, het schijnsel van een kampvuur, het silhouet van een cypres, gegroeid is tot schoone zinnen, die los zijn van elke plaats. En die ‘gegevens’ van de wijde zichtbare wereld werden dan verbonden en verweven met het menschelijk lot tot een onverbreekbare eenheid. Zoo is het geweest bij de waarlijk grooten, maar zoo is het niet bij Valéry Larbaud: de gegevens bleven gegevens, zij werden niet her- | |
| |
schapen en vormden te vaak niet meer dan een boeiend decor. Zoo heeft dus een zeker geographisch cosmopolitisme, slechts in ‘Enfantines’ afwezig, het groote kind Larbaud parten gespeeld, die in creatief opzicht aan zijn werk niet ten goede zijn gekomen. Maar wanneer wij nu even abstraheeren van de bezwarende zijden van Larbauds ‘europeïsme’ en overwegen wat uit menschelijk en artistiek oogpunt zijn werk voor ons beteekent, dan moeten wij terstond constateeren, dat Valéry Larbaud één der belangrijkste schrijvers van het huidige Frankrijk is. Hij is een kenner van den mensch als zeer weinigen en heeft het kloppen van het hart, van zeer nabij gevolgd, op schoone, ontroerende wijze weergegeven. En altijd is het dan de liefde geweest, het grootste wonder van deze aarde, dat in al haar vormen bij voorkeur zijn aandacht hield gevangen. En wat dan hier in de eerste plaats als belangrijk moet genoemd zijn, is een teederheid, die op geen enkele bladzijde wordt verloochend. Een glimlach van verteedering die soms tot medelijden kan groeien denken wij gaarne op Valéry Larbauds gelaat. Inderdaad is Valéry Larbaud vaak verteederd. En verteedering waarom? Om een kind, welks verlangen zich niet uiten kan, om twee jonge menschen die verloren voor de werkelijkheid in elkaars armen liggen geklemd, om het onvermijdelijke sterven van zooveel genegenheid op aarde, om het hart dat moe wordt, om een afscheid dat eens komen moet en dat steeds weer in gedachten wordt uitgesteld. En deze verteedering is een gevoel dat wij bij vele Franschen, al zijn het nog zulke ‘knappe’ schrijvers, maar al te vaak moeten missen. Daarom zijn ons ook ‘Enfantines’, ‘Fermina Marquez’, ‘Beauté mon beau souci’, ‘Amants, heureux amants’ zoo bij uitstek dierbaar. Onder het lezen van deze boeken nu zult gij gaan beseffen tot wie Larbauds teederheid bij voorkeur uitgaat: het zij de kinderen en de vrouwen. Daar vallen dan de lokken langs kinderlijke droomgezichten, daar beweegt zich het zachte vrou- | |
| |
wenlichaam in onbewuste, lieflijke bevalligheid. Zoo wij dan allereerst aan de kinderen denken, komt ‘Rose Lourdin’ voor onze oogen. Het is het simpele verhaal van een nooit uitgesproken en daarom nooit beantwoorde liefde van een schuchter kostschoolkind Rose Lourdin voor een ander meisje van haar leeftijd, de trots van het pensionaat. Zoo vertelt zij:.... ‘tout mon être en déroute accueillait sa présence et je n'osais la regarder que lorsqu'elle était un peu loin de moi. Elle avait le buste large mais dégagé, la taille fine, les jambes tout à fait rondes; sa jupe était déjà bien remplie, et, n'eût été son âge, elle eût pu être dans les grandes. Je m'arrangeais quelquefois pour être derrière elle sur les rangs. Sa nuque était délicate, montrant à peine les deux tendons sous les courts cheveux clairs et la peau fine qui me faisait songer à d'anciennes roses-thé de ma petite enfance... Je n'aurais pas pu dire comment ceci avait commencé: j'aimais sa vie, chaque goutte de son sang m'était chère...’ En dan droomt zij van een liefde, die ver van de dagelijksche kleinzieligheden der kostschoolatmospheer tot de sterren zou worden geheven. Zoo droomde Rose Lourdin; anders droomt Éliane in het ‘Portrait d'Éliane à quatorze ans’. Het is een kind dat onbegrepen door haar uitsluitend op het ‘practische’ leven ingestelde ouders vlucht naar een rijk waar deze geen toegang hebben.... ‘Heureusement, la porte des rêvesest ouverte, nuit et jour pour la jeune Éliane. Il faut bien trouver des refuges contre les choses du dehors et la vie ne peut pas être si dure pour une grande enfant aux cheveux de fée et dont les yeux sont les plus beaux et les plus cernés du monde....’ En waarvan droomt dit kind? Oh niet alleen van den Prince Charmant, maar reeds van het naakte mannenlichaam. ‘C'était l'admiration pour la chair nue, les muscles saillants. les poitrines plates, les hanches étroites, les bras durs’. Maar helaas neemt in werkelijkheid geen man notitie van de kleine, totdat tenslotte hetgeen reeds zoo vroegtijdig | |
| |
gehoopt werd geschiedt en een eerste band ontstaat. Een andere jeune amoureuse, welhaast vrouw, is Fermina Marquez, een Zuid-Amerikaansche schoone van zestien jaar, die iederen dag komt wandelen in het park dat aan een buiten Parijs gelegen jongenskostschool grenst. Louter door haar aanwezigheid wordt eensklaps het eenvormige leven van al die jongens veranderd. Zij hadden nu iemand om aan te denken. ‘Vraiment, elle faisait penser à tous les bonheurs de la vie’. En zoo goed is deze verandering in het kostschoolbestaan door Larbaud weergegeven, zoo juist is de verschillende reactie op ieder der verschillend geaarde knapen beschreven, dat wij gevoelen dat hier aan het kinderhart recht wordt gedaan. Na het lezen van ‘Enfantines’ en ‘Fermina Marquez’ gaat gij begrijpen dat niemand meer dan Valéry Larbaud de hardheid van het kostschoolleven voor enkele fijngevoelige kinderen, kent. Zij verlangen zoo naar wat zachtheid en genegenheid, maar worden maar al te vaak teleurgesteld. Maar laten wij komen tot de volgroeide vrouwen. Daar zijn dan Edith en Queenie Crosland uit ‘Beauté mon beau souci’, beide slachtoffers van mannelijke zelfzucht en lafheid. Daar is het ontroerend teedere ‘Amants, heureux amants’... een monologue intérieur à la Joyce. Cerri en Inga, twee jonge danseressen, gezellinnen van Larbaud, liggen in den vroegen morgen samen in bed; zij zijn nog bij Morpheus. Van uit zijn kamer kan hun metgezel de beide brave ‘ragazze’ rustig aanschouwen. Daar liggen nu die twee zachte lichamen, daar bewegen die vier zacht deinende borsten. Hier ademt Inga, een blond kind van het Noorden, geestelijk de meerdere van haar vrouwelijke genoot, en leidster van de tournée... Kaere Inga, ‘une fille aux yeux farouches et tendres’. Daar ademt Cerri, een zwart kind van het Zuiden - une fille douce et belle. Welk een genot die lieve kinderen van den Dans gelukkig te zien slapen - ‘les regarder dormir’. Maar reeds komt een eerste | |
| |
zonnestraal, die langs den wand kruipt, haar slaap bedreigen. Nog slechts korten tijd zal verloopen vóór het lichaam wordt uitgerekt en de oogen uitgewreven. Dan zullen Inga en Cerri weer verre van de engelen staan; dan neemt ieder weer bezit van haar zelf en dan zal ook het afscheid zijn, want heden is het, terwille van een nieuw engagement in een andere plaats, de laatste dag van samenzijn. En in dien korten tijd die hem nog gegeven is, trekt aan den geest van Valéry Larbaud het geluk voorbij... de steden die hij met Inga zou willen zien, de eene week die hij met haar in haar vaderland in onverstoorde liefde heeft doorgebracht. En hij denkt aan het welhaast hemelsche genot, dat nog zou kunnen worden verwerkelijkt, aan hun lichamen opnieuw vereend onder een anderen hemel. Maar hij weet reeds dat het geluk niet van deze aarde is en dat de werkelijkheid steeds teleurstelling brengt. ‘Ah malheureuse jeunesse... Eh bien, baisser la tête dans la tourmente, et patiemment marcher de l'avant comme sous les grandes averses; on voit reverdir les arbres et les volets des maisons; fraîcheur où se mêle le souffle marin; pioggia dirotta. Ah, et le voisinage constant de Cerri, si elles restaient. Le plaisir serait vite épuisé et l'ennui entrerait: la terre sous les fleurs...’
Alle liefde, product van toevallige omstandigheden in dit leven, is vergankelijk; slechts de weemoed blijft. Dit is wel het gevoel dat bij Valéry Larbaud, hoewel nooit ten volle uitgesproken, in alle regels ligt. Wij vermoeden dan hoe hij zou willen reiken naar een genegenheid die gaat over alle grenzen heen, naar een gemeenschap van hart en hart, die absoluut en durend zou zijn voor het geheele leven, naar een overgave van zichzelf zonder restrictie, zonder vrees voor een onvolledig antwoord. Hier is een verlangen naar een liefde, teeder en hartstochtelijk, diep en onbegrensd, naar een kameraadschap heerlijk en loyaal, die slechts door den Dood kan worden onderbroken... Maar de vrouwen van deze wereld zijn | |
| |
nu eenmaal anders gemaakt dan het gevoelige kind Larbaud haar soms zou wenschen. Het is onvoorzichtig om op haar te bouwen. Maar omdat zij toch dikwijls lief en aardig zijn en men zich hier beneden steeds tevreden moet stellen met het onvolmaakte, is berusting het eenige wat rest. En wanneer men eenmaal heeft berust en geen illusies meer kent, blijft het toch altijd een genot een zachte vrouwenstem te hooren, een zacht lichaam te zien wiegen en somtijds borst aan borst een langen nacht te slapen. Ik stel mij voor, wanneer hij deze dingen overdenkt, dat over Larbauds gezicht een stille, nauwelijks merkbare glimlach zal voorbij trekken, de smalle glimlach van een beperkt maar niet te verwoesten geluk.
|
|