De Stem. Jaargang 9
(1929)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
De beteekenis der Westersche portretkunstGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 63]
| |
men en alle geheimen. Hij ziet den samenhang der vele mogelijkheden. Hij maakt het gelaat duidelijk. In zijn oordeelend bewustzijn schept het zich om tot een geobjectiveerd beeld, dat tevens een beeld is van zijn tijd. Want hoe, in de telkens wisselende perioden der beschavingsgeschiedenis, de ‘twee oogen-neus-en-mond’ voortdurend verschillend werden gezien, dit zegt ons veel over de innerlijke aspiraties, over gansch de levens-houding dier tijdperken. De mensch zelf verandert, maar tegelijkertijd en vooral wijzigt zich de visie op dien mensch door den tijdgenoot. En daarom is de geschiedenis der portretkunst in een zeer directen en veelzijdigen zin de geschiedenis der cultuur. Deze geschiedenis van het portret verliest zich in het donkerste verleden, toen aan de uitbeelding van 't gelaat meermalen een magische beteekenis werd toegeschreven. Een primitief en hevig realisme kenmerkt veelal die oudste portret-kunst, waarvan wij o.a. bij de Assyriërs uit den archaïschen tijd - ± 3000 v. Chr. - ongemeen sterke voorbeelden aantreffenGa naar voetnoot1). De oogen vormen holten in de ruw gehakte steen: maar holten die kijken, die lachen of dreigen! Het onregelmatige gelaat zelf is één brok expressie. De mond spreekt... Men voelt de trilling, de harteklop van 't leven... Een dergelijke elementaire portret-kunst hervinden wij nog, maar donkerder, daemonischer, in de neger-plastiek van West- en Centraal-Africa. Door de strenge styleering der maskers krijgt het somtijds een huiveringwekkende diepte en barbaarsche grootschheid. Wij zullen deze duistere en geheime oorsprongen der portret-kunst onbesproken laten. De wijdheid van ons onderwerp dwingt ons tot strenge beperking. Ook van het portret in zijn gerijpte vormen kunnen slechts de hoofdmomenten vastgehouden worden, opdat de groote lijnen zichtbaar blijven. | |
[pagina 64]
| |
Niet altijd heeft het portret de aandacht der menschen gegrepen. En de intensiteit dezer aandacht vormt in zichzelve een zeer golvende arabesk. Want het portret veronderstelt een sterk psychologische en verbizonderde levens-belangstelling. Tijden en volken, die door algemeene ideeën geheel beheerscht werden en die aan het leven der enkelingen geen diepere waarde toekenden, hebben slechts sporadisch en als toevallig het portret voortgebracht. De kunstenaar zelf voelde zich dan niet ‘persoonlijkheid’: hij schiep niet uit eigen rijke beleving en ervaring, maar was de tolk der gemeenschap; hij bracht tot uiting, wat deze gemeenschap aan ideëele waarde bevatte. Doch ook zijn er, in meer persoonlijk ingestelde cultuur-perioden, kunstenaars geweest, wier innerlijk leven zoo zeer opstreefde naar een algemeene verbeeldings-wereld, dat zij geen aandrang gevoelden, zich uit te spreken in de uitbeelding van den enkelen mensch. De Ueber-Mensch Michel Angelo achtte 't portret een onwaardig object der kunst, die ‘ideeën’ had te vertolken. Er bestaat een spanning, die dikwijls zich tot conflict verscherpt, tusschen den meer symbolischen kunst-drang en de meer analytische portret-kunst, tusschen de verzuchting naar het verhevene en ideëele en de belangstelling voor het psychologische. Wij zien dan ook het portret telkens onweerstaanbaar opkomen, wanneer de menschheid moe is van de door haar geschapen symbolen, wanneer de diepere droom dier symbolen uitgeput is en de kunst in conventioneele verbeeldings-schema's dreigt bekneld te raken. In zulke tijden dwingt het portret tot een nieuwe oplettendheid. Het herstelt het verloren contact tusschen den geest en de natuur, tusschen droom en werkelijkheid. Het wekt den zin voor objectiviteit, voor die objectiviteit, welke op waarheidszin, op levens-eerbied berust. Door het portret heeft dan meermalen het kunstleven zich gezuiverd en verdiept. | |
[pagina 65]
| |
Maar het portret vermag boven dit empiristisch-realistische stadium verre uit te reiken! Het zou een noodlottig misverstand zijn, het wijder strekking te ontzeggen en het ‘conflict’, waarvan hierboven werd gerept, te absoluut te zien. Daarbij behoef ik nog niet te doelen op die zeldzame top-punten der portret-kunst, waar de psychologische belangstelling zich van binnen uit verwijdt en verheft tot de regionen eener symbolisch gestemde aanschouwing, niet behoef ik aan de Gioconda van da Vinci of aan sommige zelfportretten van Rembrandt te herinneren. Want elk diep portret is ontstaan uit een idealisme, uit een ideëele levens-houding.
De portrettist, naar wij terloops reeds aanduidden, is de historicus van zijn tijd. En een goed historicus zal niet alleen 'n indringend psycholoog zijn, maar ook een wijsgeerig mensch. Zoo ook de portrettist. Hij moet ten volle begrijpen wat hij beeldt. En dit begrijpen houdt een cultuur-confessie in. De portrettist beeldt niet slechts een willekeurig exemplaar van het tijdelooze menschdom: hij schept het portret zijner eeuw. De markante figuren van een tijd zien wij immers eveneens als ‘historische portretten’, waarbij evenzeer kan gedacht worden aan figuren uit 't werkelijke leven, als aan verdichte typen, evenzeer aan Bismarck als aan ‘Madame Bovary’, evenzeer aan Frederik den Groote als aan ‘Werther’. Het portret, dat een belangrijk kunstwerk is (en dit alleen heeft psychische waarde), beeldt een concreet mensch uit en is een ‘cultuur-monument’. Beide tegelijkertijd. Het psychologische en het aesthetische element zijn er ondeelbaar saamgegroeid. Kan men een historische persoonlijkheid in 't wijder verband zien van haar tijd, nog veel stelliger geldt dit voor het geschilderde of gebeeldhouwde portret, dat een bepaalden ‘stijl’ bezit, dat een zekere ‘opvat- | |
[pagina 66]
| |
ting’ uitdrukt; en niet de toevallige opvatting van een individueel artiest alléén. Want al onze opvattingen en waarde-bepalingen, hoe ook persoonlijk doorleefd en verwerkt, zijn historisch gebonden. De portrettist is een schepper van menschen, van typen. Hij schept menschen naar het beeld van zijn tijd. Hij stelt zijn tijdgenooten het beeld voor oogen, dat zij zelf, naar hun dieper wezen, zijn. Hij is de biograaf zijner eeuw. En dit blijkt in concreter zin waar, dan aanvankelijk wellicht schijnt. Want de portretkunst en de biografie vormen twee uitingen eener gelijke gezindheid. Beide komen voort uit eenzelfde, intensieve belangstelling voor de ‘persoonlijkheid’, voor de persoonlijkheid die een schakel is in den eindeloozen groei van 't menschelijk bewustzijn, die een stukje ‘historie’ vormt en die toch boven dit historischgewordene ook weer uitstijgt, in zoover hij zichzelf ziet en kent en in zoover de universeele geest zich in hem, den mikro-kosmos, realiseert. Reeds in zich zelve vormt zij een stukje ‘historie’, de persoonlijkheid, daar zij is gegroeid, daar zij in en dóór den tijd zich vormde. Want dit kenmerkt de ‘persoonlijkheid’, dat zij voortdurend, in verwonderd begrijpen, zich haar verleden herinnert, dat dit verleden voortdurend als een ‘nu’ mede werkt, dat de ‘fazen’ van haar leven in innerlijk, logisch verband worden gezien. Elke volgroeide persoonlijkheid kent den eerbied voor haar verleden, omdat zij 't als een heilige taak voelt zich zelf door-en-door te kennen. Er bestaat voor haar geen ethiek en geen levenswijsheid buiten deze plicht der zelfkennis. Zij weet zich ‘drama’ en ‘symbool’. Zij bezint zich op het onpeilbare probleem harer lotsbestemming. De portretkunst en de biografie veronderstellen een gescherpt historisch bewustzijn en een diep doordrongen besef der persoonlijkheid. Beide; beide ondeelbaar vereenigd. | |
[pagina 67]
| |
En daarom is 't portret - evenals de biografie - een typisch Westersche uiting. Want alleen de Westersche mensch kent een diepen zin toe aan 't historische, aan den ‘tijd’, en aan den innerlijk logischen groei, aan dat eeuwig worden van den geest. En hij alleen kent een diepen zin toe aan de ‘persoonlijkheid’, ziet haar als ‘höchstes Glück der Erdenkinder’, als fundament van 't gansche geestelijke, zedelijke, sociale leven. Hij alleen concipieert zich de idee der wordende persoonlijkheid in verband tot zijn Gods-begrip. Hij heeft psychologie, wijsbegeerte, religie trachten te omspannen in een wijd, historisch cultuur-verband. De vraag is niet, of deze beschouwingswijze de hoogste en meest ware is; - deze vraag ware onoplosbaar en dus ten eenenmale nutteloos. Wij vermogen slechts te erkennen, dat zulk een beschouwingswijze de onze is. Er zijn geen absolute waarheden en waarden; elke groote cultuur, elke religieuze levensbeschouwing, bezit de hare. Azië heeft dan ook een gansch andere portret-kunst voortgebracht. In de Indische, Chineesche, Japansche, Perzische kunst heeft het portret nimmer de beteekenis verkregen, die het in onze Westersche kunst verwierf. Ongetwijfeld zou 't belangrijk zijn deze Aziatische portretkunst - een portret van algemeene typeering - naar haar wezen en mogelijkheden te bestudeeren; vooral belangrijk ware dit ten opzichte der Persische miniaturen en nog meer ten opzichte der Chineesche kunst. Maar dit zou een afzonderlijke studie vergen, buiten 't verband van 't Europeesche portret, een studie welke tenslotte van minder centraal belang ware dan diegeen, die thans onze aandacht bindt. Zelfs voor den Chinees was het portret nooit een belijdenis, een drama. Het zelf-portret - zoo symbolisch voor onze Westersche kunst - blijft, in dien grooten vorm althans, bij de Chineezen ondenkbaar. |
|