| |
| |
| |
Maupassant (De jaren van Bel-Ami) door Hk. Brugmans
Het is een verwonderlijk feit, en dat zeker wel waard is, duidelijk in het licht gesteld te worden, hoe Maupassant in dit, een van zijn beste boeken, en dat hem ook zijn meest geliefde werd, als het zwaartepunt een mensch koos, die hem klaarblijkelijk geheel onverschillig is.
Dat een romancier met wassende, duidelijke afkeer een hoofdfiguur tot relief brengt, als het levend gegroeide beeld van een fout, die hem in het bizonder gehaat geworden was - er is niets zeldzaams in. Men hoeft er die onvergetelijke bladzijden maar voor te lezen, waar de oude Grandet ons, als in grof hout wordt uitgekerfd.
Talloos in litteratuur zijn ook, ter anderer zijde, de gestalten, die, nu meer, dan minder, de directe nakomelingen zijn van des schrijvers eigen denken en twijfelen. Zoo is Shakespeare's bedevaart naar de dood te volgen langs de vele rustkwartieren, waar hij zichzelf voor zich openspreidde, en een rekening opmaakte: Romeo - Prince Henry - Brutus - Hamlet - Macbeth - Timon - Prospero. Ik heb hier slechts de sterkst markante figuren genomen, maar toch zal er wel geen zijn om te ontkennen, bij voorbeeld hoe Othello's lichtgeloovige wantrouw in het leven, diep woelde in de Shakespeare van die dagen. Of dat de ontboeide Prometheus is opgeroepen als de vleeschwording van Shelley's eigen wijde onderdrukkings-bezetenheid.
Maar zelfs al laten we zulke krasse affiniteiten daar, hoe vaak bemerken we niet met verbazing, dat zelfs een, voor | |
| |
vreemde oogen vrij onbeduidende figuur, ons toch met een stille, dikwijls nauwlijks aanwijsbare, maar daarom niet minder wezenlijke - een zachte, even trillende teederheid geteekend wordt? Hetgeen dan steeds weer bewijst dat een zulke niet louter vreemdeling gebleven is aan den auteur, die hem concipiëerde wellicht als iets buiten zich. Zoo is de gestalte van Sylvestre Bonnard, de vreedzame kommandant der boekevesting, in oorsprong gevormd naar de contouren van de geleerde Etienne Charavay - maar eindeloos vele zijn de gedachten die we in hem vinden en die de kern van France's - niet Charavay's - wezen uitmaken. En eindigde niet de als nijdige charge begonnen en bedoelde Don Quichotte, onder Cervantes' eigen handen, als één, die deernis opvraagt om zijn te groote trouw aan een ideaal dat valsch bleek?
En zoo is het telkens de wil van den schrijver, die ingrijpt in de loop der gedachten en daden, zooals hij die zelf toch eenmaal besteld heeft.
Eens, in de jaren na de romantiek heeft het geschenen, alsof de wereld met deze zelfportrettuur, in welke graad dan ook, zou gaan breken: Leconte de Lisle hief de strijdkreet aan: geen vertrouwelijkheid voor het gemeen: het ware heiligschennis aan ons zelven. En hij sprak toen zonder twijfel een woord dat velen op de lippen gelegen had en waarvoor hem ook zijn volgende generatie dankbaar bleef, want na de volledige val van de Parnasse, blijven we een diepgaande indruk van deze denkwijze waarnemen. Zola's preoccupatie om voor koel historieschrijver door te gaan, beter gezegd, zijn angst dat men, door het gaas van zijn werken heen, hun schepper zou ontdekken, is hier, naast meer, nog een voorbeeld van.
Zoo lijkt het derhalve, dat ook Maupassant's eenige zorg was om vooral in het wagenspoor van zijn tijd te blijven rijden, als hij in Bel-Ami de overwinning van het krapuul beschrijft, schijnbaar zonder aandoening, in elk geval zon- | |
| |
der een enkele sneer te plaatsen; immers hij zou, zoo zegt men, zuiver waarheidlievend hebben willen zijn: puur wetenschappelijk. En voorzeker past hij geheel in zijn eeuw, of liever, past zijn eeuw volkomen om hem, wanneer hij onder gebeurtenissen, waar ieder eerlijk man partij moet kiezen, zich er volstrekt van afhoudt, zelf het woord te nemen tot een oordeel. Deze trek was het ongetwijfeld, die Brunetière en Faguet er toe bracht in hem niets anders dan een scherpzinnig opmerker, en een getrouw reproductor te zien. De laatste ging zelfs zoo ver dat hij van hem sprak als van een ‘machine à découper la réalité’. Ook Normandy, wiens recente werk over den meester mij direct tot het schrijven hiervan bracht, sluit zich hierbij aan. En toch is Maupassant verre van onpersoonlijk, ook niet in dit boek, dat nog minder dan alle andere, aan moreele appreciaties doet. Ik zou zelfs zeggen: integendeel, juist daarom niet. Want nergens meer dan hier vindt men, door de regels heen, de zeer particuliere wereldopvatting van den schrijver. Veel duidelijker dan in het heftige Pierre et Jean, waar hij, als het Jean aangaat, dikwijls tot ironie, soms tot hatelijkheid komt. (Maar dit even uit de schelp van onbewogenheid te voorschijn komen is, zonder twijfel, meer dan aan iets anders, hieraan te wijten: dat de goedaardige jongste niet anders te observeeren was dan in de sterke slagschaduw van de diepere, forschere oudste broer.)
Van zulke eigen inmenging echter, vinden we, zooals gezegd, in Bel-Ami, niets. Het schijnt voorkeurloos neergeschreven, althans er ontbreekt alle dadelijke aanduiding omtrent 's schrijvers eigen houding tusschen de conflicten. Maar juist deze impassibiliteit, die lang niet in haar geheel uit gewild litterair objectivisme te verklaren is, maar in veel grooter mate uit een suprême onverschilligheid met de menschen, is zoo overwelsprekend voor Maupassant's wezen, dat zich stug verschuilt achter een kille barrière van qu'est-ce que vous-voulez? C'est comme ça. En hier | |
| |
hebben we het geheim van zijn amoraliteit, die dus haar oorsprong vindt in de meest volledige ontgoocheling: niet zoozeer in positivistische onpartijdigheid, maar in een sentiment van: dat de wereld te rot geworden is, om nu nog met een saneeringskuur aan te komen.
Want niet als Zola zag hij het leven als iets heroïeks, als een machtige krater van grandioze, hoewel verfoeilijke oerinstincten, en die in ieder geval het aankijken meer dan waard is - zoo verregaand was hij niet: voor hem is al dit aardsche een plek, waarvan de eigenlijke beteekenis miniem is, een onlogisch en onrechtvaardig verschijnsel, dat aan hem, die het eenmaal in juiste proporties zag, niets meer te leeren geeft. Want onveranderlijk en met wiskundige zekerheid moet er een ieder triomfeeren, die het niet te nauw neemt, wat slim is, veine heeft, en wiens geheele habitus vrouwen aan dingen denken doet, die hun echtgenooten maar liever niet willen vermoeden. Gewetenskwelling hebben dezulken niet, en zelfs een, desnoods weer snel vergeten verdriet om het inhoudsloos gebleven leven, zoeken we in deze levens te vergeefs.
Geen opwekkende visie voorwaar, en die zich ook niet laat resumeeren in oppervlakkige, schampere woorden: dat ware ook te veel eer bewezen aan de ridicule nesterij, die het hier beneden is, en waar we een aantal jaren lang onze tijd te verdrijven hebben. Niets dan een even beleefd schouderophalend aanvaarden, en dat is het al. Maar juist dit gebrek aan opstandigheid, wat sluit het een grauwe minachting in zich. Een minachting, zoo eindeloos ver van de vriendelijke, teedere mépris, waarover Anatole France spreekt, neen, een verachting, die allen omvat, zonder verder adjectief of nadere schakeering.
Zelfs in die bladzijden, waarvan we voelen dat ze meer dan alle andere, direct persoonlijk geschreven zijn, ook daar ontbreekt elke preciseerende uiting van dit, zijn geheele geest beheerschende sentiment, dat overal onder en achter vermoed wordt, maar nergens aan de oppervlakte | |
| |
treedt, omdat het daar te intiem, maar vooral, te hopeloos voor was. Ik doelde hier namelijk op de beschrijving dier avondwandeling van den ouden dichter Norbert de Varenne te zamen met den karakterloozen, geestelijk geheel kleurloozen arrivist Duroy. We verwachten van oogenblik tot oogenblik, een verwijt, een uitdrukking van afkeer, een vloek desnoods, een grove invectief tegen de jonge man, die er gekomen is, en die het zeker nog verder brengen zal, ondanks, of juist door zijn nulliteit. Maar de oude man, die het leven koel is gaan overzien, weet dat er verschijnselen zijn, die hij te accepteeren heeft, hij wende zich langzaam aan alles wat hij om zich zag, en daarom spreekt hij liever maar van zijn eigen persoonlijke nooden - zijn angst voor den dood - dan uit te varen tegen de misdadige, vulgaire, banale mislukking, die de geheele wereld is. En zoo doet hij de dorre bekentenis van iemand, die alleen zijn werk - en hoe vertroebeld misschien? - heeft overgehouden, ná het groote treffen dat zijn jeugd was. Ja, hij is zelfs blij dat hij tegen iemand spreken kan, al is het tegen deze.
Norbert blijkt in vele opzichten - dus toch! - het even aangeschetste portret van den schrijver zelf. Ideaal mensch is hij overigens zeker niet: zoo zien we een oogenblik dat hij van jalouzie te lijden heeft. (Maar is hem dit wel als feil aan te rekenen? Want wat is het anders dan de angst van onder den voet geloopen te zullen worden, bij iemand, die veel vernederd werd, die heeft moeten begrijpen dat de overal te duchten eerzucht steeds nobeler gevoelens te slim af is?) Wat hiervan zij, in elk geval is hij er een, die zich verheft boven de gewone, courante, platvloersche geesten, en dat is een zeldzaamheid. Hij is een van die figuren, zooals ze bij Maupassant veel voorkomen (vader Marowsko is er nog een voorbeeld van), bij wien we een sterk, diep stroomend leven vermoeden, maar die slechts even, als een vage silhouet verschijnen, en weer heengaan, zonder dat later zelfs maar hun naam weer | |
| |
genoemd wordt. Ze lijken ons belangrijker dan de vaak triviale hoofdpersonen, die daarentegen juist met zeer nauwkeurige, scherpe lijnen en vlakken worden geteekend. Maar hoe duister-weinig uitgewerkt ook, toch illustreeren ze dikwijls met een fel zoeklicht, Maupassant's desolaat pessimisme, op een wijze, die ons verbijstert. De rol van die grooteren zag hij dus blijkbaar als ondergeschikt aan hun minderen, in loondienst, zelf langzamerhand ook ingenomen wordend door de business-gedachte. Soms worden ze beroemd en gedecoreerd, maar oud altijd, en niet in staat hun geld in liefde om te zetten. Ze vreezen den dood, die de anderen door hun snelheid, hun gebrek aan inkeer niet, of nauwlijks op hun weg zien verschijnen. Ze blijven achter en hebben niet veel anders dan hun vroeger werk, dat hun verplicht tot nieuwe uitgaven. Ze krijgen grof geld voor hun minste stukje in de krant, ze hebben discipelen en worden door elke verstandige filister, ‘cher maître’ genoemd. Maar ze weten dat ieder domein voor hen is uitgekeken.
Er zijn er ongetwijfeld velen, die de naturalisten lezen om in zeker soort sexueele opwinding te geraken. Men hoeft geen Maupassant te zijn om dit grif aan te nemen. Maar nu vraag ik mij af: zou ook hij - Guy - voor dergelijke doeleinden gebruikt worden? Indien het zoo is - en dat zal wel, - hoe bar oppervlakkig moet men hem lezen. Immers nergens dan in zijn werk hangt de troostelooze eindigheid van het zinnelijke zoo zwaar in de athmospheer. - Als alle andere, wordt ook deze wrange sensatie weer nooit geheel uitgesproken, maar overal is haar realiteit beklemmend aanwezig. Eén voorbeeld uit velen: in de prikkelend sensueele beschrijving van Rachel - een prostituée à zooveel louis - wordt ons een stemming gekweekt, waarop we alles aannemelijk zouden hebben gevonden, alleen niet, juist op het hoogtepunt, een abrupt einde van het hoofdstuk, of, later, een enkel, droog, korzelig zin- | |
| |
netje als: ‘Il dormait tard chez cette fille’. Maar dit is het eigenlijke besluit dan ook niet, want veel belangrijker zijn de ongeschreven woorden, die eraan vooraf gaan, in een geest van: ‘Et celle-ci non plus, ne lui apporta aucune de ces révélations qu'il avait espérées vaguement, cette fois encore’.
Natuurlijk zijn zulke verzwegen uitingen de weerglans van Maupassant's temperament en levensloop. Want deze te hartstochtelijke man, die in zijn werk, dat hem voor alles ambacht was, geen volledige levensvulling vinden kon, wiens steeds terugkeeren naar de groote wereld, die hij verfoeit, niet anders is, dan een voortdurende hoop naar de vrouw, die hem zijn leven richten zal, hij heeft het bestaan gehad van een romantische Don Juan, die verscheurd wordt door het dualisme droom-werkelijkheid, de tweespalt tusschen het nooit geheel vergeten ideaal en de gewaande verschijningsvorm, die grof en zinnelijk blijkt. Verklaarde hij zelf niet kort voor zijn krankzinnigheid dat hij nooit had liefgehad?
Men heeft hem wel eens willen vergelijken bij Vigny, maar deze kon tenminste een breede broedergenegenheid voelen voor zijn nevenmensch in smart terwijl ook hiervan bij Maupassant, in deze dagen, weinig schijnt te hebben bestaan.
En zoo begrijpen we het trieste woord van de trouwe François, die van zijn meester zeide, dat hij hem nauwlijks een uur blij had gezien.
Aldus komt ons van overal uit dit boek een persoon tegemoet, die ons meer fascineert dan hij ons aantrekt, die ons huiveren doet om zijn stugge verwerping, en we voelen ons betrokken in zijn universeele afkeer, en die geen medelijden in zich sluit, van het genus mensch.
Maar we lezen toch en we hebben nooit genoeg van dit stoere, tragische proza.
|
|