De Stem. Jaargang 4(1924)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 873] [p. 873] Aan Marianne door Alb. Plasschaert Dit kleine kind van menschen (wat was ik lang verarmd!) het heeft met wat gebaren zich over mijn leed erbarmd. Het heeft met slimme oogen gekeken naar den dag, en dien gesierd door lachen; hoe groot zijn klein gezag! Dit kleine kind van menschen, dit lijfje vol van wil, het luistert naar fluitende booten, en lacht om water-getril. Het heeft op wankele beenen begonnen een langen tocht; het vreest voor barsche hoeken, het schreit bij iedere bocht. Dit kleine kind van menschen (het kwam toen koud was het jaar) het is naar de zon getrokken, op 't wankele beenenpaar. Het zit en speelt met schaduwen, die 'n gouden regen verspreidt, het kan die schaduw niet pakken; te ijl die werklijkheid! Dit kleine kind van menschen (wat was ik lang te arm!) het kwam in koude seizoenen... het maakt mijn dagen warm. Vorige Volgende