De Stem. Jaargang 4(1924)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 854] [p. 854] Hymne en gebed aan het leven door Achilles Mussche Duizelende droom te mogen leven: dwalen en neuriën, in dit lichtwonder der rijzende lente blinkend en geurend om den bloemknop der aard, zwijmzoet geluk te pijpen in de zon en, zonverzaad, te droomen onder de wuivende koepels der avondheemlen, van nachtegalen en sterren verklaard. God overbloeit de valleien met wolken van bloemen, hij huppelt uit blauwen dageraad aan op wierookwiekenden wind naar kimmen die eeuwig lokken wijl zij altijd verder en ijler opdoemen... hoor God tierelieren in dien leeuwerik die steil naar de zonne klimt! Overdadig schoon is het leven, zooals 't openbarst in zijn rozen en sterren en vogelenkoren, met zijn kinderlach en zijn avondgroet; vrouwen ontsteken de liefde, de van vreugden eindelooze, die der mannen heldenmoed, pal in den strijd, beven en wanklen doet. [pagina 855] [p. 855] Ik hoor de menschen fluistrend gewagen van tranen en zorgen, ik zie ze verholen bleek worden van honger, jaren, verdriet, de dood komt aan hun harten zingen in den klaarsten meie-morgen en de zomer vliedt iedren herfst naar dieper gebieden verschiet; doch schreien en sterven zijn maar de donkere dalen, waaraan de levensvreugde ontstijgt des te dieper-puur; ik heb den ondoofbaarsten glimlach om den mond van een man zien dwalen dien het leven had uitgeslepen in een branding op heel zijn natuur. Met zijn suizing van smart en het tjilpen van dood als een vogel in avondboomen is des levens wissel-lied mij de verrukking van een eeuwig geheim; het is niet enkel lachen, niet bloeien alleen en droomen, opdat zijn volheid van stormen en stilte onzen afgrond geheel bezwijm'. O levens dagelijksch geheim met uw dronkene eeuwigheidslusten die telkens weer bloemen en fluiten in den droom der werkelijkheên!... en dat gij buiten die verre reên mij vult nog met heimwee naar waziger kusten als den zeeman die hunkert naar de eindloosheid van onbegrensde zeên, [pagina 856] [p. 856] wie zou u niet danken? hoe zou 'k u niet minnen en drinken in roes op roes al de zon die gij mateloos uitstort en onverminderd zijt? maar bovenal, hoe zou ik, onder de sterren die zinken en altijd weer blinken, niet varen de groote vaart op uw grondelooze eeuwigheid? Ik duizel van de zonne-bloemen pralend in uw aardsche tuinen, ik duizel van de zonne-bloem van uw God; in wijd-golvende oogsten en woeste puinen is 't o leven, uw mysterie, dat sluimert en openbot. Geef mij dan van uw klaar lachen en eindloos verblijen genoeg om als een zingende god op de bergen mijns levens te staan, maar ook en vooral de kracht, gestaald in stilten en schreien, om zelfs door de diepste diepten 't hoofd opgeheven te gaan. Vorige Volgende