De Stem. Jaargang 4
(1924)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 777]
| |
Mahatma GandhiGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 778]
| |
Dan leeren wij onze bewonderingen over te dragen op de geestelijke wereld, want zonder bewonderingen kan de mensch niet leven. Maar het blijft zoo weldadig een concreet mensch deze edelmoedige vereering te kunnen schenken! Er mag dan al een onontkoombaar element van ‘bij-geloof’ schuilen in de heiligenvereering der Katholieken, het beginsel dier heiligenvereering berust desniettemin op psychologische werkelijkheden. Niet steeds zal men in staat zijn God zelf zijn liefde te geven. Het blijft noodig in den mede-mensch te gelooven; en daarom zouden wij zoo gaarne sommigen onzer levensgenooten... zoo niet vergoddelijken, dan toch op een geheel ander plan stellen dan alle anderen. Misschien lijdt onze tijd, meer dan de meeste perioden van 't verleden, aan onbevredigde bewonderingszucht. Want deze tijd is zwaar van vragen, van schrikwekkend ernstige en schrikwekkend reëele vragen. Onze tijd is innerlijk zeer gekweld, zeer bewogen, zeer verwachtingsvol. Er zijn vele schanden en vele mogelijkheden. Onze tijd is in zijn armoede - dóór zijn armoede wellicht - schatrijk. Niemand behoeft in zelftevredenheid gelaten neer te zitten. Onze tijd dwingt tot 't veroveren van een bewuste houding ten opzichte der tallooze, onafwijsbare problemen, die hij ons oplegt. Alle vragen worden door ons nieuw gesteld. Alle waarheden worden opnieuw betwijfeld; alle overtuigingen zelfstandig opgebouwd en bevestigd. Het is niet gemakkelijk, 't is stellig evenmin ‘vervelend’ in dezen tijd te leven. Maar groote, gave, machtige figuren, gezaghebbende leiders, bezitten wij niet; in geen enkel gebied der cultuur bezitten wij hen. De geniale geesten, die dezen tijd voorbereidden, een Goethe, een Beethoven en een Mahler, een Carlyle en een Emerson, een Dostoiewsky en een Tolstoï, een van Gogh en een Walt Whitman | |
[pagina 779]
| |
(om ons tot de kunstenaars te bepalen), blijven wij in hun representatieve beteekenis zien en onze dank voor hun bevrijdende en richting-gevende daden is eer nog versterkt, - maar wij gevoelen, dat wij bij hen niet stil kunnen staan. Reeds heeft de tijd zich tusschen hen en ons ingedrongen. Wij zien scherp wat ons van hen noodzakelijk scheidt. En ook ten opzichte van kleinere gestalten, die om wellicht meer persoonlijke redenen ons zeer lief waren, kunnen wij haast dagelijks eenzelfde proces in ons gemoed constateeren. Dezer dagen las ik een studie, door een mijner vrienden over een hem zeer geliefden en nauw verwanten kunstenaar van universeelen geest geschreven: hoe trof mij de toon van bezadigde, haast critische erkentelijkheid in dit toch bewogen en nobel gestemde opstel! Hoe anders zou hij een tiental jaren geleden deze studie geschreven hebben! Iets dergelijks heeft in ons allen eigenlijk plaats. En als wij om ons heen zien: er zijn tallooze talenten, vele verrassende uitingen op elk gebied, maar er zijn geen helden. Onze tijd is te ‘problematisch’ dan dat zijn geest zich in enkelen op machtige wijze bewust kan worden. Maar omdat de mensch bewonderen wil, worden dagelijks nieuwe planeten ontdekt aan den mistigen cultuur-hemel, worden telkens weer in geforceerde bewoordingen, zoekende talenten vermoord door hen tot ‘genieën’ te promoveeren. Arme een-dags-genieën: had men u slechts met rust gelaten!
Misschien heeft Romain Rolland's boek over den Britsch-Indiër Gandhi daarom sommigen onzer zoo aangegrepen, omdat de genereuse, steeds zich open stellende schrijver ons er in nauwer contact brengt met een man, dien wij bewonderen kunnen! Jeugd-gevoelens waken weder op. En wij weten niet bedrogen te zijn. Latere geslachten zullen critischer | |
[pagina 780]
| |
staan tegenover dit merkwaardige leven, dit heroïsche hart, zij zullen Gandhi beter beoordeelen in verband tot de uitwerking die hij had en tot 't complex van verschijnselen waarvan hij een klare openbaring was, maar wij, wij zouden aan eenvoudig rechtvaardigheidsgevoel schandelijk tekort schieten, indien wij niet onbelemmerd dezen Franciscaanschen apostel vereerden als een gestalte van ongewone zuiverheid en ongewone macht. Neen, het is niet mogelijk, dat wij ons vergissen. Want alle uitspraken, alle handelingen en alle feiten, die Rolland ons van den zachtmoedigen revolutionnair verhaalt, dragen het absolute en onmiskenbare teeken der innerlijke waarachtigheid. Hier is dat accent van haast kinderlijke oprechtheid, van natuurlijken moed, van vurige en tegelijk zoo sereene bezieling waaraan men steeds het religieus genie herkent. Ik heb wel vaak gemeend, dat niet langer een enkele het lot eener menschheid vertegenwoordigen kon, dat wij te critisch geworden waren om den enkele dien absoluten eerbied te kunnen toedragen, waardoor hij gezag kan krijgen over de massa. Ja, ik heb gemeend, dat geen mensch nog in staat zou zijn zulk een gezag te dragen zonder ‘schade te lijden aan zijn ziel’. Ik heb vaak in mijzelven getoornd tegen dat lijdzaam en romantisch afwachten van ‘den nieuwen Messias’. Want wij allen, dacht ik, wij allen hebben immers de verantwoordelijkheid tegenover de toekomst te dragen. En slechts door de vrijwillige en zelfstandige samenwerking van allen kan voortaan de wereld worden verlost en vernieuwd. De Profeet, zoo meende ik, was een historisch verschijnsel geworden, want hij veronderstelt een menschheid, die aan het zelfstandig oordeel nog niet toe is. Nu ik Rolland's boekje las, moet ik deze meening althans ten deele herzien. Ik erken, dat in Engelsch-Indië een | |
[pagina 781]
| |
man leeft die terecht en zonder schade voor zich zelf door duizenden als een heilige vereerd wordt en gehoorzaamd, die door zijn persoonlijk leven een bezieling en een macht kan zijn voor zijn volk. En dit volk is een der grootste, der oudste en der edelste onzer wereld. Ik aarzel niet hem den Indischen Franciscus te noemen. In hem althans vinden wij volkomen zuiver die mystische heiligheid, welke wij ons al te zeer hebben aangewend als een historisch verschijnsel te zien en... aesthetisch te bewonderen! Maar deze heilige, deze apostel, verschijnt toch in een nimmer nog gekende gedaante. Wij zien hier een man, die rotsvast gelooft, die nooit van zijn geloof een duimbreed afweek, die om dit geloof alle smaad en pijn verduren kon, die ontoegankelijk bleef voor de listen van het intellect en van het opportunisme, die midden in den baaierd van 't politieke leven onzer dagen zich storten kon zonder aangetast te worden, een man die steeds rekening houdt met werkelijkheden, die nooit door een utopie zich verblinden laat, die alle betrekkelijkheden doet gelden en nochtans nimmer transigeerde met zijn ziel en met zijn ideaal. Macht boven de grooten der wereld uit kon hij verkrijgen, macht over massa's, en toch tastte 't machtsbewustzijn hem innerlijk niet aan doch bleef hij de deemoedige, de simpele van hart en de zuivere van geest, die om zichzelf niet bezorgd kon zijn, die nooit zich zelven zocht, wiens vrede slechts toe kon nemen, naar gelang de nood hem nauwer omklemde. Dit is uniek. In onzen tijd uniek is een zoo volkomen overgave, een zoo klare, ongecompliceerde mentaliteit, een zoo scherpe psychologie vereenigd met een zoo stoutmoedig apostolaat, een zoo heroïsche ziel die in zich zelf geen verspletenheid te overwinnen of te verbergen had. | |
[pagina 782]
| |
Maar in de wereld-geschiedenis uniek is een zoo diepe religiositeit, een zoo wankelloos geloof, bij een zoo absoluut ondogmatische gestemdheid in een mensch van zoo onweerstaanbare, praktische daadkracht. Uniek is dat een apostolische figuur van zijn gehalte en levenslot niet gedragen wordt door een afgepaalden, objectieven godsdienst, maar alle godsdienstige vormen erkent omdat hij zich de universeele religie bewust is, waarvan de godsdiensten verbizonderingen zijn. Zooals zijn weerloosheid geen zwakheids-symptoom is, maar hoogste heldhaftigheid, evenzoo is Gandhi's grootmoedige verdraagzaamheid ontstegen aan de lauwe sfeer van het intellectueel liberalisme dat elke religie in haar betrekkelijke waarde erkent, daar het door geen enkele metaphysische overtuiging wordt aangevuurd, dat alles waardeert en ten slotte niets gelooft. Eindelijk een vurig geloovige zonder zweem van fanatisme! Indisch, Buddhistisch blijft Gandhi's denken en voelen, maar 't Evangelie heeft hem uit een periode van agnosticisme verlost en hem geestelijk gewekt. Het Christendom gaf hem zijn Indische religiositeit terug. Dit Christendom bleef hij in dankbaarheid gedenken. En een zijner groote opgaven werd in Indië Mahomedanen, Buddhisten, Bramanen te verzoenen in naam van den Onuitsprekelijke, die zich openbaart waar de menschen één zijn. Beïnvloed door het Christendom, heeft Gandhi den vurigen strijd aangebonden tegen de ziekten van zijn ras: het pariaschap, dat hem smartelijke woorden van opstandig rechtvaardigheidsgevoel ontlokte, woorden die dóór drongen; de slavernij der Indische vrouw, die zijn hart doorwondde; en, in verband hiermede, de teugellooze sensualiteit van den Indiër. Misschien werd hij zelfs door het Evangelie zich ten volle de idee bewust, die zijn leven tot nu toe be- | |
[pagina 783]
| |
heerschte: de universeele pacifistische idee, de idee der absolute, heroïsche geweldloosheidGa naar voetnoot1). Indië wil hij voor Indië behouden, in naam der universeele menschheid. Slechts een zelfstandig en gelouterd Indië kan de wereld verlossen uit den nood der tijden, uit de greep van het kapitalistisch, imperialistisch, materialistisch Europa met zijn hoogmoedige overschatting van het intellect en zijn noodlottige overheersching der techniek, kortom uit den waan van bezit en macht, die tot oorlog en verdrukking voert. De Engelschen eerbiedigt hij, maar 't Engelsch regiem heeft hij den onverbiddelijken geestes-oorlog verklaard. Tagore's verzoeningsgedachte is hem te litterair, te abstract, te akademisch. Hij antwoordt op Tagore's welsprekenden roep, door een haast zwijgende verwijzing naar de realiteit van het leed, de verwording en het onrecht om hem heen. Het gaat om werkelijkheden, om werkelijkheden wier verschrikking hem geen moment met rust laat. Indië voor Indië tot redding der moderne wereld. Maar slechts door omvorming van den geest is het groote doel bereikbaar. Alleen 't geweldlooze en steeds edelmoedige verzet is vruchtbaar. Want alle geweld keert zich tot zich zelf. Niet de gedachte is nieuw, maar nieuw, ontstellend en beschamend nieuw, is de kracht waarmede deze gedachte den grooten mensch Gandhi beheerscht. Het pacifisme is een wel fataal probleem in Europa geworden. Pacifisten zijn utopisten. Pacifisme kennen wij als een abstract droombeeld. Nog nergens in Europa heeft de leer der geweldloosheid een begin van algemeene verwezenlijking gekregen. De pacifist, die in een politieke machtspositie kwam te staan, moest steeds transi- | |
[pagina 784]
| |
geeren. Zijn ideaal werd een wissel op de toekomst. Het Europeesch pacifisme kon niet uit de vergaderzaal of uit de gevangeniscel gedragen worden, zonder den luister zijner eenvoudige waarheid te verliezen. De revolutionaire krachten van 't volk zijn even tyrannisch gebleken als de reactionaire der bezittende klasse. Uniek is het verschijnsel, dat de pacifist de volksmassa's in beweging brengt, de religieuse intuïties en tradities van een volk ondervangt en leidt, dat hij werkelijke macht uitoefent op het gemoeds- en daden-leven der georganiseerde massa en toch niet transigeert. Uniek en haast onbegrijpelijk is het, zooals hier het woord is vleesch geworden. Welk een strijd, welk een leed dit kostte, met hoeveel bittere teleurstellingen Gandhi zich handhaafde, hoe hij telkens een actie moest intoomen - maar ook kòn intoomen! - in 't decisieve moment, verhaalt ons Rolland in zijn sober boek, dat bewijst, hoe absolute zuiverheid van ziel en geest een kracht zijn, onoverwinnelijker dan alle aardsche machten. Onoverwinnelijk blijft Gandhi, zelfs waar de wereld hem overwon; onoverwinnelijk door zijn onbegrensd vertrouwen, zijn boetvaardigheid en zijn liefde. Ook al zou deze machtige beweging, evenals die van een Franciscus in de 13e eeuw, gesmoord worden en verminkt: het feit blijft, dat Gandhi mogelijk was, mogelijk in de booze en gevaarvolle jaren na den wereldoorlog. Het is een der meest wonderlijke feiten in de al te triviale geschiedenis onzer menschheid. Hoe machteloos, hoe irreëel, doet zelfs een Tolstoï aan, naast hem: Tolstoï, het verpersoonlijkte conflict, de innerlijk verscheurde mensch, de tragische utopist, naast Gandhi in zijn stralenden eenvoud. Gandhi is de Christus der daad: een Christus die vrijwillig treedt uit het rijk van den geest in dat van den | |
[pagina 785]
| |
maatschappelijken strijd, zonder zijn geestelijkheid te verraden, die dit vermag door den overvloed zijner liefde, welke slechts stralender worden kan naar gelang hij dieper zich in de realiteiten en trivialiteiten dezer wereld onderdompelt. Laat alles verloren gaan, wat gewonnen werd: de geschiedenis zal niet vergeten, dat één oogenblik de wijze en goede mensch, de heilige mensch, een heerscher kon zijn, o, ànders dan Marcus Aurelius, die zijn maatschappelijke schanddaden bedreef, die het leven van een Romeinsch imperator in zijn volle consequenties aanvaardde met een al te gerust gemoed daar hij, voor zich zelf, zijn meditatief leven ongerept te bewaren wist. Eén oogenblik zijn de geestelijke liefde en de wereldsche macht één geweest. Maar ik kan het niet gelooven, dat Gandhi's werk zal vernietigd worden. Deze geest zal voortleven en zich verwezenlijken, hoe dan ook, wanneer dan ook. Want waarlijk, ‘de zachtmoedigen zullen het aardrijk beerven’. De vraag echter dringt zich op, of hetgeen Gandhi in Indië vermocht, ook in Europa zou mogelijk zijn. Deze vraag kwelt en vervolgt ons, zonder ophouden, onder het lezen van Rolland's biographie. De schrijver zelf roert haar niet, of nauwelijks aan.Ga naar voetnoot1) Ik waag het niet op deze vraag een antwoord te geven. Is in Europa de apostolische heilige nog mogelijk als een machtsfiguur? Is de Europeesche mensch in staat zich met zulk een trouw over te geven aan zijn apostel? Is hem de onderdrukking van alle angst-gevoelens ooit aan te leeren? Is hij vatbaar voor dezen innerlijken gehoorzaamheids-eisch? | |
[pagina 786]
| |
Zou een Gandhi niet hierom mogelijk zijn, omdat Indië een wereld is van nog betrekkelijk primitieve verhoudingen, van vromer gezindheid, van strenger gemoeds-discipline, laten wij het zeggen: van een middeleeuwscher mentaliteit, dan de onze? Zou Gandhi misschien slechts mogelijk zijn, omdat de Indische levensleer onze persoonlijkheidsliefde niet deelt, waardoor de Indiër minder vrees kent voor den dood? Want het is ontwijfelbaar waar, dat ons metaphysisch persoonlijkheids-besef veel individualistische zelfzucht meebrengt en al te vaak spaart, ja dat veel zelfzucht zich achter dit religieus persoonlijkheids-besef vermomt. Zeker zou onze moderne westersche wereld heroïscher zijn, indien het onsterfelijkheidsgeloof als een onvervreemdbare zekerheid in de harten leefde. De onsterfelijkheids-idee is voor ons eer een open vraag, een vroom ‘misschien’, dan een stralend weten en een bezielende verwachting. Ik weet het niet, of een Europeesche Gandhi bestaanbaar zou zijn. Maar ik weet dit: indien Europa tot deze dingen niet meer in staat mocht blijken, dan zal Indië sterker zijn dan Europa, dan zal de Indische ziel de Europeesche machine overwinnen, dan zal het mechanisch, technisch Europa een instrument worden in de hand van het geloovig Indië. En dan zal dit zijn tot het geluk der wereld, want dan heeft Europa het recht op zijn macht verbeurd. Dan zal de goddelijke Geest, in zijn eeuwigen drang naar zelfverwezenlijking, zijn taak volvoeren door Indië, ten koste van Europa, ter wille der universeele menschheid. Want dat volk zal het sterkst zijn, dat 't meest tot offering bereid is. ‘De zachte krachten zullen zeker winnen in 't eind.’ |
|