De Stem. Jaargang 4
(1924)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 733]
| |
Derde bedrijf(Tuintje bij het Volkshuis. Mijns, die gewond en zeer verzwakt is, ligt op een lange stoel te slapen. Aan de andere kant staat een dergelijke stoel leeg. Er is geboomte rondom, daarachter een schutting waarin een dichtgegrendelde deur. Een pad terzij leidt naar het niet zichtbare doch nabijstaande huis. Louise en Koberg zijn er op zoo ver mogelijke afstand van Mijns.)
Koberg.
(nerveus)
Het is windstil en 't geluid klinkt ver genoeg. Ik wil luisteren.
Louise.
(rustig)
Goed. Ik ook. Ik ben niet bang meer voor harde geluiden. En harde daden.
Koberg.
Je weet niet wat je zegt. Alleen die in staat is ze te doen, die kan zooiets zeggen.
Louise.
Misschien ben ik er toe in staat. Er is iets in me dat ik niet ken en ook niet kennen wil. (grijpt zijn hand) Geef me je hand want jij beeft. Ik niet. Ik ben sterker op dit oogenblik.
Koberg.
(bevrijdt zijn hand)
Laat los, dit is geen tijd voor spelletjes. (Zij zwijgen even, dan klinkt op verre afstand een geweersalvo. Mijns schrikt overeind.)
Mijns.
(half in slaap)
Dat is Roster!
Louise.
Hij droomt! | |
[pagina 734]
| |
Koberg.
Het is zooals hij zegt. Het is Edi's invloed die deze terechtstelling doet gebeuren.
Louise.
(wat donker)
Heeft hij dan zooveel invloed, ook op jou?
Koberg.
In dit geval had hij invloed. (Mijns is weer in zijn stoel teruggezonken.)
Louise.
(heftig)
Je zei toch zelf: deze terechtstelling was noodzakelijk, niet te ontwijken! 't Ging tegen verraders en gevaarlijke vijanden!
Koberg.
Maar waarom zou ik niet erkennen dat Edi in deze meer doortastend was dan ik?
Louise.
Bedoel je werkelijk hem te prijzen?
Koberg.
Ja, werkelijk. Ik zou oneerlijk zijn als ik het niet deed.
Louise.
Ik begrijp je. Je zult hem eer te veel dan te weinig prijzen tegenover mij.
Koberg.
(ernstig)
Er is een eenheid, een hechte samenwerking tusschen ons deze laatste tijd. Want dat is noodig, dat moest zoo zijn, al waren we doodsvijanden.
Louise.
(koel)
Ik weet het. Deze tijd eischt onnatuurlijke dingen. (zachter) Als dit voorbij is...
Koberg.
Het is nog niet voorbij. Denk om wat je me pas hebt ontdekt van Desner.
Louise.
Ten opzichte van hem mag je geen zwakheid laten gelden!
Koberg.
Wees gerust. Ik heb het compromitteerende briefje dat je me gaf dadelijk met een brief van mezelf doen bezorgen bij Edi. Ik wou me vastleggen om niet hierna te bezwijken, uit medelijden als ik de man in z'n ellende zie of - uit afkeer. (zwijgt even, vervolgt dan) Nee, niet afkeer van hem. Afkeer van de daad die van me gevergd wordt. (na pauze) Ik hoopte eerst dat hij zou sterven en 't was beter geweest.
| |
[pagina 735]
| |
Louise.
Je had dus al eerder sterk vermoeden dat hij een verrader zou zijn?
Koberg.
(ontwijkend)
Ik kende hem. - Ik heb die anderen (wijst naar de verte) al half vergeten, merk je 't? - maar deze man weegt me zwaar. Omdat ik van hemzelf het verraad in handen heb. Al die anderen kende ik niet, die stonden me tenminste in hun handelingen ver en het leven slaat nu voortdurend tegen me aan als zwaar klokkengebom, daarin vervliegt alles wat niet van heel nabij raakt gauw.
Louise.
Het geluk zal voor ons pas komen als dit alles voorbij is. Ik verlang er naar.
Koberg.
Het verlangen is toch ook al geluk.
Louise.
Nee, dat is niet zoo.
Koberg.
(haar warm doch ook wat onderzoekend aanziende)
Jou verlangen is mijn geluk!
Louise.
(opgewonden)
Maar mijn verlangen is zoo sterk, zoo ongeduldig. Ik zie je zoo weinig, dat kan niet anders, maar ik heb alle dagen tijd om me een van onze mooie vroegere uren voor de geest te halen. En dan kan ik er om lachen dat iemand getracht heeft me dat te ontnemen...
Koberg.
Doe dat niet - lach er liever niet om. Edi is niet belachelijk, - niets wat met hem in verband staat.
Louise.
Ik weet wel dat hij een geweldige macht over me had, korte tijd, - waarom me daaraan te herinneren? - Als jij alleen maar een koning was zooals ik je vroeger zag, dan zou ik me voor altijd terugtrekken uit schaamte. Maar omdat ik je nu zoo geheel als mensch zie...
Koberg.
In onze eerste mooie uren, daarin stak een hoop ijdele onzin. - En verliefdheid natuurlijk.
Louise.
Ja, verliefdheid. - Waarom noem je 't geen liefde?
Koberg.
't Kleine is soms meer dan het groote. | |
[pagina 736]
| |
Louise.
Je spreekt in raadsels. - Wil je soms dat ik weer net zoo zal zijn als - in die lang geleden tijd? Weet je, ik zou 't kunnen als ik nog net zoo ijdel was als toen. - Het is toch ook wel een voordeel, niet? - dat men geen malloot meer is? Ik heb erg hard leeren werken, dat is een groote factor. Dat heeft me van een heeleboel kleins genezen.
Koberg.
(warm)
Denk je dat ik je niet heb zien groeien? - Nee, ik zou je niet meer wenschen zooals vroeger, al is de herinnering me lief. Ik wensch te sterk - iets anders!
Louise.
Ik begrijp je wel. - O, als je maar wat geduld wilt hebben...
Koberg.
En - geloof?
Louise.
(verwijtend)
Natuurlijk geloof! (zachter) Ik zou heel ongelukkig zijn als je nu niet meer in me geloofde. (heftiger) Je moet gelooven dat dat komt waar we allebei naar verlangen! (na pauze, geprikkeld) Begrijp je dan niet dat die andere dom is? Hij ziet niets van alles dat jij ziet. Hij heeft - iets begeerd een oogenblik, weet verder niets van me.
Koberg.
(peinzend)
Ja, hij is wel dom.
Louise.
(verwijtend-teeder)
En jij bent ook dom! (bezint zich, zegt dan schertsend) Is dat nu niet de toon van vroeger? Maar die wil je niet. Ik ook niet. - Ik zou willen schreien en ik weet toch dat ik aanstonds een vroolijk gezicht zal zetten bij de patiënten. Ik heb goed leeren huichelen. - Ik zal er een aftelversje op nalezen of de bruidegom naar me verlangt of niet. Want ik heb toch ook geloof noodig! Geloof in jou!
Koberg.
Lees er geen aftelversje op na.
Louise.
Wat dan?
Koberg.
Niets.
Louise.
Niets? | |
[pagina 737]
| |
Koberg.
Wie is de bruidegom?
Louise.
(na pauze)
Daar zal ik je nu niet kinderachtig op antwoorden en ook niet boos. Maar dat je me zooiets vraagt dat is een gebrek aan moed...
Koberg.
Juist, dat is het!
Louise.
(luchtiger)
Nee, mijn berouw is 't. Hoe sterker berouw ik heb, hoe meer spoken we ophalen. Maar kom mee naar binnen, Mijns wordt wakker door ons. Laat hij ons liever niet zien!
Koberg.
(half in scherts)
Want wij zijn nog niet klaar. (haastig) Wacht, nog één vraag!
Louise.
(dringend)
Kom nu! Er blijft altijd nog wel wat te vragen over. En daar komt Desner! (Zij gaat reeds in de richting van het huis. Koberg volgt.)
Koberg.
Mijn vraag was iets onbeduidends. Welke van je mooie oude japonnen je bewaard hebt voor als we gaan trouwen. (Zij verwijderen zich, gaan dicht langs het geboomte om zich schuil te houden. Bijna tegelijk wordt Desner door twee mannen gedragen naar de leege stoel. Mijns richt zich daarna een weinig op, kijkt met ontwakend bewustzijn het tuintje rond en naar Desner. De dragers gaan weer weg.)
Desner.
Heb je 't schieten gehoord?
Mijns.
(langzaam en afgetrokken)
Jawel. Ik heb geslapen, maar ik geloof toch dat ik het gehoord heb.
Desner.
Leeman heeft een goede kans nu.
Mijns.
(nog afgetrokken)
Waarom?
Desner.
Zoo'n terechtstelling zet kwaad bloed.
Mijns.
(schamper)
Ben jij dan tegen zooiets?
Desner.
Twee dingen zijn mogelijk. Je kan een bloedeloos heerscher zijn zooals Koberg dat in zijn hart wenscht en je kan heerschen door vrees-aanjagen zooals ik gedaan zou hebben als ik gewonnen had inplaats van Roster. Wat nu gebeurt is halfheid. | |
[pagina 738]
| |
Hier straffen en daar verontschuldigen, alles wikken en wegen, dat is geen van twee, dat wekt geen vrees en zet alleen kwaad bloed.
Mijns.
(langzaam en met klem)
Dat wikken en wegen dat nu gebeurt, - dat is kracht! Dat is zichzelf beheerschen. Dat is meer dan de edelmoedige spelen en het is eindeloos meer dan moorden in 't blinde. (Hij zinkt uitgeput een weinig terzij.)
Desner.
(schamper)
Hoe nu zoo zwak? En gister had je nog de kracht om mee te vergaderen en je stem uit te brengen. - En Koberg was vóór de doodstraf, maar hij was eigenlijk tegen. Aan die twijfelmoedigheid lijden alle leiders behalve Roster.
Mijns.
(rustig en koel)
Uit hun handelingen blijkt het niet. Koberg kan heel krachtig optreden als het moet, dat heb je zelf ondervonden. Ik ben niet zijn vriend, maar als leider ben ik weer tevreden met hem.
Desner.
(als voren)
Ik ben ook niet zijn vriend. Wat hij deed was niet krachtig, dat was zwakheid, die hem misschien eenmaal duur te staan komt.
Mijns.
(na pauze scherp)
Ik zal hem waarschuwen.
Desner.
(met bittere lach)
Doe geen moeite. Waarom zou hij zich aan onze filosofie storen? (Hij zwijgt en leunt onverschillig in zijn stoel.
Martijn Eekman en Bobbie komen van de kant van het huis met een vlieger, die zij uitspreiden en bijplakken.)
Bobbie.
Zeg, ik wou dat je hier altijd kon blijven.
Eekman.
Om jou met vliegers te helpen? Deze is erg mooi, die maak ik voor mijn eigen plezier.
Bobbie.
Ze zouden het hier in huis allemaal wel willen.
Eekman.
Ze hebben me hier in huis de laatste dagen erg verwaarloosd. Niemand kijkt meer naar me om of vraagt hoe 't me gaat. Ik mag als een kleine jongen vliegers oplaten als ik wil. Weet je wat dat beteekent? | |
[pagina 739]
| |
Bobbie.
Nou, wat dan?
Eekman.
Dat beteekent dat ik beter ben. Heelemaal beter, al zeggen ze 't nog niet ronduit. - En weet je wat dat beteekent?
Bobbie.
(ernstig)
Dat je weer hier vandaan gaat! (dringend) Waarom blijf je niet hier om de anderen te helpen verplegen? Je deed dat nu toch al en ze vinden het prettig.
Eekman.
En als de gewonden dan allemaal beter zijn, dan zou ik kunnen schoenen poetsen en de tuin opharken hier. En dan...
Bobbie.
Nee, dat zal ik wel doen. Als jij hier blijft doe ik 't vast.
Eekman.
Der is ander werk dat me wacht.
Bobbie.
Weet je dat zeker?
Eekman.
Ik weet nog niet welk werk. Maar 't is niet hier.
Desner.
De dooden roepen je!
Bobbie.
(onrustig)
Moet je dan weer gewond worden?
Eekman.
't Is nu vrede.
Bobbie.
Is Koberg een heel groot man?
Eekman.
Ja. Hij weet ontzaglijk veel dat nu noodig is om sterk te staan tegenover de vijand.
Bobbie.
Is hij zooiets als een koning?
Eekman.
Ja. Wel zooiets.
Bobbie.
Durf je hem toch kameraad noemen?
Eekman.
Ook dat.
Bobbie.
Zijn oogen schitteren zoo en hij kijkt zoo donker.
Eekman.
Dat doen koningen soms.
Bobbie.
Hij gaat later met Louise in een paleis wonen. Want die is ook trotsch. En dan groeten alle menschen hun twee, maar zij hoeven niet terug te groeten.
Eekman.
Je vertelt domme dingen. Dat zal niet zoo gebeuren. | |
[pagina 740]
| |
Bobbie.
Waarom niet?
Eekman.
Dan zou die koning met Louise in het paleis erg ongelukkig zijn.
Bobbie.
Geloof je dat?
Eekman.
Ik weet het.
Bobbie.
Bedenk jij eens wat anders.
Eekman.
Over de toekomst?
Bobbie.
Ja, over de toekomst.
Eekman.
Eerst moet alle armoede weg zijn.
Bobbie.
En dan?
Eekman.
Wat dan komt is er nog nooit geweest. Maar het is niet van paleizen en koningen en koninginnen zooals jij denkt.
Bobbie.
Alleen van kameraden?
Eekman.
Ja, maar die naam is dan ook al weer opgesleten.
Mijns.
(wat oprijzend en met vuur)
Die naam, maar niet het wezen! Wij hebben gestreden voor broederschap! Dat alleen...
Desner.
Dat schieten daarnet was helaas nog geen broederschap!
Eekman.
(tot Desner)
Laat Mijns met rust. (tot Bobbie) Kom, de vlieger is klaar!
Mijns.
(tot Eekman)
Blijf nog even! Jij alleen! (Eekman wenkt Bobbie om weg te gaan met de vlieger. Daarna zet hij zich op een vouwstoeltje naast Mijns.)
Eekman.
(hartelijk)
Wat is er, kameraad?
Mijns.
(ernstig en langzaam)
Ik wou je nog even spreken over wat gister gebeurde.
Desner.
Op de bloedvergadering!
Eekman.
(rustig)
Stoor je niet aan hem. Praat vrijuit.
Mijns.
(als voren)
Ik stemde vóór het doodvonnis. En nu zijn de veroordeelden dood. Ik ben zwak nu en ik zie graag jou zekerheid. - Ik heb niet geweifeld toen | |
[pagina 741]
| |
ik stemmen moest. (hevig bewogen) Maar nu het gedaan is voel ik het bloed over mij komen! - Jij bent zachter en menschlievender dan wij allemaal...
Eekman.
(half schertsend)
Prijs mij niet zoo. Een mensch kan ook aan zijn deugden te gronde gaan! (rustig en ernstig) Maar wat ik over deze terechtstelling denk is heel eenvoudig. - Anderen ter dood brengen houdt in dat men zelf gereed moet zijn om te sterven!
Mijns.
Ja, dat is het. Dàt...! Die volkomen gereed is, die is rustig. Dat is jou rust en jij bent nu jong en bloeiend en ik ben een wrak. Ik wil jou woorden bij me houden en jou beeld, zooals je hier nu bent. - Van alle leiders was jij mij 't liefst, ik had je graag in de plaats gezien van Koberg.
Eekman.
Omdat je je vergist in me zooals ik dat eenmaal zelf deed.
Mijns.
Je beschouwt hem als je meerdere?
Eekman.
(zacht glimlachend)
Ja. En omdat ik dat kan ben ik soms zijn meerdere. Zoo ook Roster. Die weet wat hij kan en wat hij niet kan, hij is een vechter en voorts is zijn kunnen beperkt. Bij Koberg is alles onbeperkt, hij is grooter van geest, maar ook minder beheerscht dan wij. (Lena komt. Eekman staat op om heen te gaan.)
Mijns.
Herhaal het nog eens! Dat, dat het belangrijkst is van al!
Eekman.
(zacht)
Kracht om te sterven! Tot ziens, kameraad! (Hij gaat heen. Lena zet zich op zijn plaats.)
Lena.
(na pauze)
Hoe gaat het nu?
Mijns.
Ik ben sedert gister weer wat dichter bij het leven gekomen en dat doet pijn. Maar nu is het toch goed, - met mij goed. De stad is nog een hel, is 't niet zoo? | |
[pagina 742]
| |
Lena.
Alles is nog erg verward hier, maar er komt orde.
Mijns.
Ik ben eigenlijk benijdbaar. 't Beste deel van 't leven heb ik meegemaakt, want dat is de overwinning. Al 't andere kan ik met mijn geest niet meer vatten. 't Leed is te zwaar en het geluk...
Lena.
Het geluk?
Mijns.
Te veraf.
Lena.
Ja. Heel veraf.
Mijns.
Er wordt nog honger geleden.
Lena.
Ja.
Mijns.
Dan leeft ook de haat en de bitterheid en de wraakzucht. Die zoeken uitweg naar de nieuwe leiders. Dat is de eeuwige hel.
Lena.
Denk je dan dat een groot verstand niet een nieuwe orde kan scheppen? Dat is alles bezig!
Mijns.
(na pauze)
Ik zag de menschen te veel in hun kleinheid en dwaasheid. Daarom streed ik al mokkend mee, ik voelde me vaak koud en weifelend.
Lena.
Die nooit gestreden en nooit geloofd hebben, die zijn koud!
Mijns.
Ik voel het nu - dat het heerlijk is om warm en levend te zijn.
Lena.
Ja, het is heerlijk.
Mijns.
Ook als we dood zijn zullen we dat in lang niet kunnen vergeten. - Het is geen tuin, geen paradijs. Het is het streven, het liefhebben.
Desner.
Vergeet de haat niet!
Mijns.
(tot Lena)
Neem mij nu mee naar binnen. Waar 't stil is. Ik ben moe. (Hij staat op, gesteund door Lena en gaat zwaar op haar leunend mee naar binnen.
Desner laat daarna een kort zacht gefluit hooren, dat hij richt naar de kant van de schutting. Dadelijk daarop komt iemand vlug daarover springen, | |
[pagina 743]
| |
glijdt tusschen 't geboomte door naar Desner, blijft echter zoo staan dat zijn hoofd alleen zichtbaar is.)
Man.
Leeman is zeer genegen...
Desner.
(haastig)
Ja, goed. Zorg dat ze me zoo gauw mogelijk van hier komen weghalen. (wijst naar de tuindeur) Schuif dat grendeltje weg en...
Man.
Is er plotseling zoo'n haast bij?
Desner.
Ja, ik ben een briefje kwijt dat ik had willen vernietigen. 't Kan me in de slaap zijn afgenomen. Ik ben niet veilig meer.
Man.
Ik zal Leeman vragen me een helper mee te geven voor dat karwei.
Desner.
Kom dan zoodra je kunt en blijf achter deze boomen. Als ik nog hier ben is 't terstond klaar. Als ik in huis ben kijk dan naar dat raam boven, ik zal van daaruit wenken. Ik kan niet loopen, maar ik zal vanuit mijn bed naar dat raam komen, ik zal er naartoe kruipen. Dan een touw om naar beneden te glijden en verder...
Man.
Het is gewaagd, maar het zal gebeuren.
Desner.
Over een uur kan het te laat zijn. (De man wil weggaan. Desner wenkt nog te wachten. Zegt) Als je me nu eens dadelijk opnam?
Man.
Ik waag 't waarachtig niet alleen. En er moet hierbuiten een auto klaar staan.
Desner.
(ongeduldig)
Ja, ja.
Man.
En niet te dichtbij.
Desner.
All right. Het zal verkeerd gaan.
Man.
En Molser neem ik mee omdat die duivelsch sterk is.
Desner.
(brommend)
Iedereen moet een Molser kunnen zijn als 't noodig is. (De man klimt weer ongemerkt over de schutting.
Koberg komt naar buiten en gaat op Desner toe. | |
[pagina 744]
| |
Deze vangt aan, scherp en argwanend) Waaraan heb ik de eer te danken...
Koberg.
We hebben je verraad ontdekt.
Desner.
(schokt even, zegt dan gemaakt-kalm.)
Je weet wat me tot een verrader heeft gemaakt. Jou lafheid!
Koberg.
Ik weet dat je me dieper veracht dan ik jou. Ik ben overtuigd dat je een goed makker zou geweest zijn als ik in staat was geweest een misdadiger te worden.
Desner.
Leeman heeft meer geest. Vraagt niet naar menschlievendheid en vraagt niet naar deugd. Vraagt alleen moed.
Koberg.
Ik denk dat hij verraders straft zooals wij dat doen.
Desner.
Hij legt het verraad niet in een zacht bed tot het rijp wordt. - Waarom heb je me niet terstond de doodsteek gegeven toen je wist wie ik was? Een reptiel zooals ik moet je niet laten leven en groeien. Hij haat ten slotte zijn weldoener het meest!
Koberg.
Zeg mij één ding. Waarom heb je nog als een held voor ons gevochten, nadat ik je zoo diep teleurstelde?
Desner.
(zacht-ingehouden na pauze)
Laat ik dat vraag-spelletje van je overnemen. (heftiger) Waarom heeft de kogel die toen in m'n been werd geschoten niet m'n hart geraakt? Ik had toen moeten sterven of winnen. (luid en schamper) Al m'n vijanden overwinnen, Leeman zoowel als jou en Roster! Ja, dat hoopte ik, ofschoon ik daar bloot en kaal stond met het volk dat me was over gelaten. Vertrouwde ik op dat volk? Nee. Ik hoopte, - ja, ik hoopte waarachtig - op God! Ongelukkigen doen altijd een beroep op hem, - vooral zondaars!
(Edi Roster is inmiddels vanuit het huis genaderd.)
| |
[pagina 745]
| |
Roster.
(tot Koberg)
Praat niet met een verrader.
Desner.
(tot Roster, wijzend op Koberg)
Als hij een man was geweest, - dan hoorde jij niet meer tot de levenden nu. Hij wenschte dat je omkwam, Roster, en hij was in z'n recht, want je had hem z'n meisje ontstolen. (Roster heeft zich afgewend naar het huis en wenkt verplegers. Twee komen naar buiten en hij fluistert kort met hen. De mannen dragen daarop Desner in huis. Deze vervolgt luid om zijn woorden onder het weggaan nog te doen hooren) Maar hij, - omdat hij een lafaard is, - liet zijn geweten spreken en hield je in leven, - tot z'n eeuwige straf en verdoemenis. Want ademen kan hij naast jou niet!
Roster.
(na korte tijd zwijgen)
Is dat waar wat de kerel zegt?
Koberg.
Er was een plan - van hem, ja.
Roster.
En er was van jou - een soortgelijke aandoening die je weerhield?
Koberg.
Ik had weinig te weerhouden. Maar die aandoening, die wensch...
Roster.
(haastig)
Ik vraag geen belijdenis. (schamper) Je schijnt het ergste van de zaak niet eens te beseffen op dit oogenblik. (heftig) Wat zijn aandoeningen ten slotte in vergelijking met daden? Dat je me dood hebt gewenscht, daarover val ik je niet aan, ik begrijp dat, maar dat je het vuile plan van die kerel tot nu toe hebt verzwegen... (houdt op in onderdrukte woede.)
Koberg.
(somber)
Ja, dat is - een schuldige daad van me.
Roster.
Was dat uit - geheime sympathie met hem?
Koberg.
(langzaam)
Geheime sympathie met dat moordplan, nee. - Maar aan mij alleen had hij zich zoo blootgelegd, ik wou daarom zijn misdadigheid bedekken - om hemzelf, - uit medelijden. En ik | |
[pagina 746]
| |
hoopte net als hij vóór zijn nederlaag - op zooiets dat men God noemt. Op zijn dood bijvoorbeeld. In elk geval, ik wou hem eerst sparen.
Roster.
Dronken te zijn van medelijden is minder onschuldig dan van whisky. Ik zou zoo'n dronkenschap geen tweede keer door de vingers zien, ik zou jouzelf als verrader aanklagen.
Koberg.
(bitter)
Ja, - waarom niet? Wat is een menschenleven op 't oogenblik waard? - Ik zou die naam van verrader met mannenmoed dragen omdat ik weet dat ik er geen ben. - Dat is wat ze moreelen moed noemen. - Misschien zou ik de doodstraf zelf met wat minder gelatenheid kunnen dragen, ik zou die voorkomen. Kijk hiermee. (toon het doosje met de vergifpillen) Maar ook dat gaat voorbij, nietwaar?
Roster.
Vertel mij niet zooveel zonder noodzaak.
Koberg.
Waarom niet?
Roster.
Omdat het van belang is dat we vrienden blijven.
Koberg.
Daarvoor is noodig dat ik niet heel en al zwijg. Deze - onschuldige dingetjes zijn van Louise. Mij gezonden op een kritiek oogenblik omdat zij mijn zwakheid doorziet. (Roster waarnemend) Ik dacht niet dat die naam je nog zoo zou treffen, ik hoorde namelijk kort geleden van een idealist dat jullie nauwelijks elkaar's naam wisten.
Roster.
Ben je krankzinnig?
Koberg.
(zacht)
Nee. Ik ben misschien - radeloos! (barst uit) Ik ben niet overtuigd dat zij van mij meer houdt dan van jou! En jou nu te zien zooals je bent, - een veel sterker man dan ik, en dan haar zonder beklag af te staan aan jou, - dat zou subliem zijn. Een sublieme zelfmoord. Ik kon het tot nog toe niet. En daarom geloof ik aan haar liefde voor mij zooals armzalige stumpers gelooven in God's hulp bij onge-
| |
[pagina 747]
| |
lukken! (Beide zwijgen even. Dan vervolgt Koberg op andere toon, hopeloos en gebroken) Edi!
Roster.
Ja. Wat wil je?
Koberg.
God, neem haar! Ik wil haar niet meer!
Roster.
Hou op met die krankzinnigheid.
Koberg.
't Is niet krankzinnig.
Roster.
(stroef)
Je hart hangt aan dat meisje. Praat niet over haar maar behoud haar.
Koberg.
(langzaam)
Tenzij dat wat subliem is...
Roster.
(met groote nadruk)
Het sublieme raakt niet mij en haar!
Koberg.
(dof na pauze)
Om 't even. (heftig) Ze is waardeloos geworden voor mij.
Roster.
Je vergist je. Je bent krankzinnig van liefde voor haar!
Koberg.
Ik zal mij vrijmaken. Mijn werk alleen...
Roster.
Geef daar niet aan toe.
Koberg.
't Is niet te weinig.
Roster.
Men kan voor dit werk dat wij doen sterven, maar er geheel voor leven...? Men kan niet vechten voor een complex van menschen als niet tenminste één mensch - een bijzondere waarde heeft. Maak je niet onvruchtbaar!
Koberg.
(ernstig en met meer kalmte)
In deze ongelukkige stad zal ik niet onvruchtbaar worden. Ik ben te sterk verbonden met al wat arm is en lijdt.
Roster.
Ja. Dat is de gemeenschap die blijft. Maar 't leidt ook tot zwakheid.
Koberg.
Zijn er dan hartstochten die niet tot zwakheid leiden? - Laten we terugkomen op de zaak van Desner. Ik heb geen medelijden meer met hem. Gauw te sterven is niet de grootste ramp hier.
Roster.
Ik heb de leden van 't bestuur boodschap gestuurd en ze zullen dadelijk hier zijn.
Koberg.
(na pauze met smartelijke hartstocht)
Na | |
[pagina 748]
| |
je houding van nu zal ik nooit de kracht hebben haar los te laten - en in mij zal 't altijd eenzaam zijn, - doodelijk eenzaam! (Koberg gaat snel heen.
Martijn Eekman komt naat buiten en ziet hem wat verwonderd na.)
Eekman.
(nadat hij Roster is genaderd)
Waarom loopt hij me als een schim voorbij?
Roster.
Hij is donker gestemd. (haalt loom de schouders op) Verlangen naar vriendschap, liefde. Kan de bevrediging niet vinden.
Eekman.
(omzichtig)
Kan hij niet?
Roster.
Naar 't schijnt niet. Eenmaal was ik meer zijn vriend dan nu, - niet in daden, ook niet in woorden misschien, - maar in gevoel.
Eekman.
(ernstig)
Ik bracht de verandering teweeg.
Roster.
De verandering kon nog grooter zijn. Ik ben er niet ver vandaan hem te haten. - Wanneer zou het huwelijk plaatsvinden?
Eekman.
't Huwelijk van Koberg?
Roster.
Ja. Van hem en Louise Weerd. 't Is een pienter meisje, ze heeft juist Desner betrapt, die briefwisseling hield met Leeman. Daarvoor kom ik hier. - Dat huwelijk ergert me.
Eekman.
Ik geloof dat het niet goed is.
Roster.
(na snel bezinnen)
Wacht, - je helpt me uit een droom. Dat huwelijk is wel goed, tenminste zoo goed als de meeste huwelijken.
Eekman.
Je hebt niet voor niets ergernis!
Roster.
't Is 't redelooze in me. Jij zult ook eenmaal...
Eekman.
Verliefd zijn!
Roster.
Ja, het is eigenlijk zonderling dat er nog geen meisje in jou leven een rol speelt. - Eenmaal natuurlijk zal dat zoo komen en dan heeft je vriend afgedaan.
Eekman.
Waarom zeg je wat je toch niet meent? | |
[pagina 749]
| |
Roster.
Is je hart nog geheel vrij? Je hebt hier knappe verpleegstertjes gezien behalve Louise.
Eekman.
Ik praat niet met een jaloersch vriend.
Roster.
Was jij niet jaloersch een tijdje geleden?
Eekman.
Ik was het. En toch wist ik...
Roster.
Wat?
Eekman.
Dat je niet van Louise hield zooals van mij. Ik voelde het. - Ik weet niet wat ik wenschte toen. Ik heb er een beetje voor gehuiverd.
Roster.
(donker en onrustig)
Voor - onze vriendschap?
Eekman.
Ja, de grootheid daarvan. Die maakt jou anders tegenover een meisje dan je zijn zou zonder mij. Is het niet waar?
Roster.
En die maakt dat jij, idealistische jongeling, in je hart nog geen meisje meedraagt. (ongeduldig) Kom laat de verliefdheden dan aan anderen. - (zachter) Omdat je nu beter bent, laat ik m'n slecht humeur tegen je gelden.
Eekman.
Ja, ik ben beter en ik blijf hier niet langer.
Roster.
Nee, je moet bij ons terugkomen. - Praat nu nog even met me. Ralph licht de menschen wel in omtrent Desner nu. (zwijgt even, vervolgt dan) Jij bent jonger dan Ralph.
Eekman.
Een paar jaar.
Roster.
Ik geloof dat ik er daarom in berust heb dat je zoover bij hem achterbleef.
Eekman.
Nee! Niet daarom! We waren rustig en zonder eerzucht beide.
Roster.
Hij heeft zijn jeugd verkracht met te hard werken.
Eekman.
(verontrust en opgewonden)
Wij hebben erger gedaan! Wij hebben in een omgeving vol ellende aan een onaardsch geluk vastgehouden!
Roster.
Onaardsch? | |
[pagina 750]
| |
Eekman.
Zonder onrustige wenschen! Zonder schaduw!
Roster.
Waren we niet altijd bereid onszelf en ook elkaar op te offeren? Wat kan ons dan verweten worden?
Eekman.
Niets! Het is mij zoo heilig, ik wil niets van de herinnering missen. Maar we moeten er toch voor boeten, want de verandering...
Roster.
(heftig)
Geen verandering! Ik duld geen wezenlijke verandering. (overredend) Alleen moet je nu meer een man worden. Een man, dat is bij jou vergeleken een onrustig, eerzuchtig wezen. Je kunt geen gelukkige jongen blijven.
Eekman.
Mijn aanleg is niet wat jou eerzucht wenscht! (diep aangedaan en ernstig) Maar ik weet dat niets blijven kan zooals het is.
Roster.
(zacht-schertsend)
Maar je zult al je luiheid van voorheen laten varen voortaan?
Eekman.
Ik zal niet worden wat jij wenscht!
Roster.
Ik wensch niets bepaalds. Ik wensch dat je je zult inspannen. Onze vriendschap blijft toch boven alle eerzuchtige plannen.
Eekman.
Er zal een wedstrijd komen en we zullen 't verliezen! Jij met mij omdat je mij zoo diep genegen bent.
Roster.
(wat glimlachend, toch donker)
Ik heb je nooit zoo in vrees gezien.
Eekman.
Er was nooit gevaar zooals nu.
Roster.
(na pauze verstoord)
Waarom zijn we ineens zoo veranderd? (haastig) Onze vriendschap niet, onze vriendschap is juist de kracht die mij drijft. (heftiger) Maar nooit te voren heb je gezegd daarvoor te huiveren en nooit te voren heb ik lust gehad je op te zweepen tot een eerzuchtig strever. Maar nu wil ik dat! (meer zakelijk) Je kunt hier niet naast Ralph
| |
[pagina 751]
| |
iets van beteekenis doen, maar er zijn in andere plaatsen zooveel krachten noodig nu.
Eekman.
(ernstig)
Ja, ik zal hier vandaan gaan. Dat is niet een geheel nieuw plan opeens, ik heb me al eerder overtuigd dat ik ergens anders beter werken kan. Het is goed dat je me helpt die kant op...
Roster.
(peinzend-langzaam)
Dat zal dus de verandering zijn. (met smartelijk besef en onzeker) Ja, waarom beroof ik mezelf van je bijzijn dat me zoo lief is?
Eekman.
Laten we zweren, bij onze vlag daar, dat we werkelijk uiteen zullen gaan en elk ons werk doen.
Roster.
(somber)
Goed. Ik zweer dat ik je niet zal weerhouden. Ik zie dat je pijn lijdt, de eerste innerlijke pijn die ik niet van je wensch weg te nemen.
Eekman.
Iets beeindigen doet pijn. - Het is zoo triest nu omdat het zoo heerlijk was in jou nabijheid te leven. - Maar ik zal blijven denken aan iets fonkelends en groots!
Roster.
(hem aanziende en met teedere scherts)
Tranen fonkelen ook!
Eekman.
Laat me een oogenblik. (zich oprichtend) Het is al verwonnen. - Ik ga vol moed en zonder eerzucht, hoor je dat Edi?
Roster.
(omarmt hem. Zegt ontroerd)
Ik hoor en versta niets. Alleen je stem en je tranen zijn me dit oogenblik heilig. (laat de vriend los, zegt in donker bezinnen) Wat volgt ook weer nu? Ja, Desner - en anderen, en 't gaat altijd stroomop. Veel bloed, veel tranen en de meeste blijven in 't hart omdat ze vreeselijk zijn, - niet mild, maar vreeselijk. Kom mee. (Zij gaan samen terug naar 't huis.
Kort daarop komt de man die met Desner heeft gesproken weer over de schutting springen, gaat omzichtig naar de tuindeur en opent die. Een tweede | |
[pagina 752]
| |
man komt naar binnen. De eerste sluit weer de deur, echter zonder die te grendelen. De twee gaan elk naar een kant, beiden verborgen achter geboomte. Elly opent daarna de deur en komt het tuintje in. Zij doet omzichtig, maar ziet er meer innerlijk verwilderd uit dan de eerste keer) .
Elly.
(zingt zachtjes en snijdend)
Waarom zal ik mij niet vinden
In het bosch, in het groene bosch, bosch,
Met de vrinden, met de vrinden.
(Zij trekt daarna de takken wat vaneen en vindt een der mannen. Zegt) Ik heb je zien binnengaan, waarom blijf je hier zoo verscholen?
Man.
Ga terug!
Elly.
Waarom moet ik teruggaan?
Man.
We hebben je hier niet noodig. Ga terug. (Elly lacht. De man vervolgt) Hou je stil! Ik zal schieten als je leven maakt.
Elly.
Dan maak je toch veel meer leven als je schiet?
Man.
Wees verstandig en ga die deur uit zooals je gekomen bent.
Elly.
(dwalerig)
Ik wil wel gaan.
Man.
Doe dat dan.
Elly.
(in schijn verward en mijmerend)
Nog even wachten. Ik heb wijn.
Man.
Dat hooren we.
Elly.
Wil je wat wijn drinken?
Man.
Dank je. Niet noodig. Als je niet dadelijk weggaat nu...
Elly.
Ik zal weggaan als je wat wijn van me gedronken hebt.
Man,
Geen praatjes. Kijk hier! (dreigt haar met een mes.)
Elly.
(wat terugwijkend)
Ik zal hulp roepen als je me gaat vermoorden. | |
[pagina 753]
| |
Man.
Ik zal je niet vermoorden. Geef op je wijn!
Elly.
Hier! (reikt hem een flesch.)
Man.
Je zult dadelijk weggaan als ik drink?
Elly.
Ja. Dan kan ik weggaan. (De man drinkt. Er klinkt gerucht vanuit het huis en Elly verbergt zich haastig mee achter 't geboomte.
Martijn Eekman komt buiten met Louise.)
Louise.
Wat is daarvan de reden dat je weg wilt gaan? Ik moet dat hier onder vier oogen van je hooren. Ik ben er zoo benieuwd naar.
Eekman.
Het is niet goed altijd op één plaats te blijven.
Louise.
Dat klinkt - niet oprecht. Heeft Roster je weggestuurd?
Eekman.
We zijn te veel onder elkaar's invloed hier.
Louise.
(koel)
Hij vermoordt zichzelf.
Eekman.
Hij kent zichzelf niet.
Louise.
(uitvorschend)
Waarom kent hij zichzelf niet?
Eekman.
Er is in zijn hart nog meer dan alleen genegenheid voor mij.
Louise.
Nee, er is niets anders. Waarom zou er meer zijn? Eén mensch is genoeg voor een hart.
Eekman.
Onze vriendschap is genoeg voor een droom. Niet voor een leven.
Louise.
Hij heeft die droom zoo in het leven vooropgeschoven... (met koel bezinnen) Ik ben daar blij om, want ik heb daardoor Ralph teruggevonden.
Eekman.
Hou je werkelijk weer van Ralph?
Louise.
Da's geen vraag. Ik wil over Ralph niet met je praten, alleen nog over je vriend Roster. - Ik zou jullie vriendschap heel mooi vinden, maar sinds hij voor de verleiding van een vrouw bezweek, vind ik hèm belachelijk. Nu ben ik benieuwd wat voor zwakheden er verder zullen gebeuren naast die droom.
Eekman.
Als je van Edi houdt... | |
[pagina 754]
| |
Louise.
Ik heb afkeer van hem. Mijn verliefdheid was een vergissing.
Eekman.
(heftig bedroefd)
Het is me zwaar om te leven op dit oogenblik.
Louise.
Je was zoo gelukkig. Hoe is die verandering gekomen?
Eekman.
Het zal voorbijgaan. Ik zal weer worden zooals ik was, ik zal onopgemerkt ergens bezig zijn, met wat meer ijver misschien dan vroeger en - ik kan niet triest leven, ik zal dus weer vroolijk zijn. Maar Edi's voorstelling omtrent mijn toekomst is anders en ik houd zooveel van hem dat ik hem liever zie winnen dan mezelf.
Louise.
Hij wil je groot hebben? Maar dat ben je - op jou manier.
Eekman.
Er is iets van zijn liefde voor mij weggeslagen en daar is eerzucht voor in de plaats gekomen.
Louise.
(heftig)
't Is krankzinnig! (terstond daarop met groote drang) Zeg toch waardoor deze verandering gekomen is!
Eekman.
Door dat - wat je wel weet!
Louise.
Het was niets! Niets dan een vergissing. - Is het mooi tegenover Ralph dat je die ongelukkige hartstocht van ons nu zoo opheft?
Eekman.
Ik zou Ralph willen verlossen van wat onwaar is!
Louise.
Het is niet onwaar! (met plotselinge overtuiging) Het is dan allebei waar, - ook dat met Roster. - Jij alleen begrijpt dat, want je gelooft me nu, is 't niet?
Eekman.
Maar je moet tusschen hen kiezen!
Louise.
Dat deed ik al.
Eekman.
Misschien. - Misschien vergis ik me. - Alles zal zich moeten oplossen zonder mij. Ik ga heel gauw weg. | |
[pagina 755]
| |
Louise.
(met teederheid)
Je moet een dichter worden.
Eekman.
(luchtig)
Zingen? Ja, waarom zou ik niet? Ik ben nu losgelaten. (ernstiger) En gaat iets nieuws voor me open, maar ik weet niet wat.
Louise.
Natuurlijk. Je zult nieuwe verlangens krijgen.
Eekman.
Maar m'n verlangen gaat zoo - in de diepte. Ergens in de diepte is Edi en daar is niemand anders dan hij. Denk je dat iemand daar uit zou willen stijgen om - nu, om zingende vogels te hooren? - M'n beeld deugt niet. Hoe zou ik het kunnen zeggen?
Louise.
Het is goed om weer boven te komen, - in de wereld.
Eekman.
O, de wereld is daar ook. Je hoort er iets zeldzaams.
Louise.
Grafgeluiden?
Eekman.
Je weet wat het is. Al wie hard werkt vindt een of andere tooverij in de diepte. Ik word nu zelf tot zoo'n taaie werker omgesmeed. Als 't staal niet breekt...
Louise.
Je vocht mee met de anderen. Wie zou je dan willen krenken als je toch meer een dichter bent dan zoo'n taaie werker?
Eekman.
Al wat vogel wil zijn is maar een ijdel volk.
Louise.
Wees tòch een vogel!
Eekman.
Het leven lokt me wel, maar ik zou toch nog liever... Nee, niet sterven. Stil blijven bij dat verleden dat nog een oogenblik het nu is.
Louise.
(zacht-schertsend)
Maar dat is niet geoorloofd.
Eekman.
Nee, 't is niet geoorloofd. Het is niet eens geoorloofd om bedroefd te zijn. Mijn voorland is: vechtliedjes en soldatentrouw. Ik heb er vrede mee, - omdat het moet.
Louise.
(heengaande naar het huis)
Later! Je bent m'n patient nog. | |
[pagina 756]
| |
Eekman.
(volgt haar langzamer)
Later is heel aanstaande, ik kan niet meer weerhouden worden. (Als zij beide in het huis verdwenen zijn, komt Elly weer uit het geboomte te voorschijn.)
Elly.
(zegt na eenige tijd zacht voor zich)
Ik wil zien hoe een sluipwesp er uitziet.)
Zij bukt zich tusschen het geboomte en komt terug, terwijl zij de man die daar verscholen was in bewustlooze toestand in het licht sleept. Zit dan op een vouwstoeltje met zijn hoofd in haar schoot en beschouwt hem. Zegt dan voor zich) Nu heb ik iets groots gedaan! (legt hem naast zich, staat op en kijkt dwalerig rond.
Ja, hij is dood! Maak geen alarm, want ze zullen je vangen!
De andere man komt nu voor den dag en ziet naar zijn liggende kameraad. Elly zegt tot hem na pauze)
Man.
(dreigend en woedend)
Ga weg, sloerie! (Elly springt haastig terzij en de man neemt zijn makker op, wil hem de tuin uitdragen.)
Elly.
(roept gillend)
Daar gaat de dief! Help! (Martijn Eekman komt het huis uit. De man, reeds in de tuindeur, ziet zich achtervolgd en schiet. Eekman valt doodelijk getroffen neer. De man maakt zich met zijn vracht uit de voeten en Elly volgt hem verschrikt en haastig.
Op het geluid van het schot komen Lena en Louise met enkele leden van het huispersoneel het eerst aanloopen. Uitroepen van schrik klinken.)
Louise.
(zich steunend aan Lena)
O, waarom dit? - deze moord?
Lena.
(ontroerd mompelend)
Vriend van mijn Bobbie! (Eenige mannen komen naar buiten, waaronder Koberg en Roster. Allen zien na de eerste ontsteltenis in zwijgende spanning van Eekman naar Roster.)
| |
[pagina 757]
| |
Roster.
(half verblind van smart tot de anderen, die nabij de doode staan)
Weg! Weg! Weg! (Allen wijken van de doode weg. Roster staat naast hem, bekijkt hem langzaam, tilt hem wat op en kijkt weer. Het is duidelijk dat hij allen en alles om hem heen geheel vergeet, geheel opgaat in de beschouwing van de doode vriend. Na een lange pauze schijnt hij van de omgeving iets te merken, hij wendt zich meer met de rug naar de anderen en haalt omzichtig en terloops en zonder dat de anderen het zien een pistool uit zijn zak. Alleen Louise ziet zoo gespannen naar hem, dat zij de beweging raadt en in 't volgend oogenblik als hij het pistool op zichzelf richt is zij naast hem. Zij grijpt zijn arm. Allen zien toe, men nadert een schrede, durft toch niet verder en wacht in ademlooze spanning af.)
Roster.
(op woeste toon tot Louise)
Wat wil je?
Louise.
Doe dat niet! (Hij doet een poging zijn arm te bevrijden, zij grijpt krampachtig.)
Roster.
Laat af! (Hij ziet weer naar de vriend, streeft een oogenblik niet.)
Louise.
Blijf leven!
Roster.
(somber)
Nee. (Hij rust even, rukt dan zijn arm los. Zij laat af, houdt haar blik echter vast op hem.)
Louise.
(hartstochtelijk)
Blijf leven voor mij! (Hij ontstelt even en ziet haar aan, er is een eerste weifeling in zijn houding. Louise vervolgt) Ik ben toch met jou verbonden! Waarom wil je ons scheiden?
(Hij laat langzaam zijn arm neer.)
Roster.
(wijzend naar de doode, zegt somber)
Dat daar was m'n geluk, m'n leven. - Dit is onzin.
Louise.
(vast)
Dit tusschen ons is ook liefde! (Roster staat even bewegingloos. Buigt zich dan naar de vriend en neemt hem langzaam op.)
| |
[pagina 758]
| |
Roster.
Weet je dat ik hem droeg toen hij levend was? En nu, nu...
Louise.
(mechanisch)
Draag hem in huis. Ik ga mee, ik wil niet meer zonder je leven.
Roster.
(nog toevend en schouwend)
Hij is gelukkiger dan wij.
Louise.
Ja, hij is gelukkiger. (Zij gaan samen naar het huis. De anderen blijven zwijgend achter, spreken dan fluisterend met elkaar, behalve Lena en Koberg die op eenige afstand van elkaar doodstil blijven staan. De anderen gaan verslagen heen. Na een pauze komt Lena heel langzaam naar Koberg toe. Hij merkt dit eerst nauwelijks, geeft na pauze eenige aandacht aan haar smeekende vragende houding.)
Koberg.
(spreekt in doffe smart, toonloos)
Zag je hoe zij naar hem toesprong, hoe... (Hij breekt af, ziet dan iets meer naar Lena, vervolgt na pauze met wat meer bewogenheid en trilling) En nu kom jij naar mij, - alsof koorden je vasthouden... (Zegt dan bezonnen en smartelijk) Je komt om me te troosten?
Lena.
(dof)
Ik heb ook een hart. Maar dood en leven is me nu gelijk. (Zij zwijgen even. Dan klinkt de stem van Roster.)
Roster.
(roept vanuit het huis met ontroerde stem)
Ralph!
Koberg.
(richt zich op met een schok. Zegt zacht doch zeer bewogen)
Dat is Edi die roept!
Roster.
(na pauze nog eens)
Ralph!
Koberg.
(mompelend in groote ontroering)
Dat is grooter dan dood en leven! Dat is de stem van de gemeenschap! (Hij gaat heen.)
(einde van 't derde bedrijf)
|
|