sailles schijnt kaal tegenover dezen tempel der muzen, waar alles berekend is om den kreet te ontlokken: hoe rijk!
Daar zit de ontelbare schare, correct gekleed of elegant ontkleed, in de pompeuze theater-zaal, beschenen door den kristallen luchter die kolossaal schittert aan het in Venetiaanschen barok-stijl geschilderd koepel-gewelf. Alles krult en golft; alom schijn van marmer en goud. Welke proporties, welke ruimten... Het tooneel zelf is als een zaal!
Monna Vanna wordt vertoond: het groote succes-stuk van Maeterlinck, die eens een meditatief, persoonlijk dichter was, schepper van wijsgeerig proza, symbolisch dramaturg der decadentie, die den mensch bewegen zag als marionetten in Godeshand tegen een achtergrond van eeuwigheid en geheim, maar die door dit ethisch melodrama bewijzen wilde toch óók de massa te kunnen bereiken, evengoed als de vele echtbreuk-psychologen. Een mij onbekend componist schreef de muziek: zwoele, kwijlende muziek zonder geest, gloed of oorspronkelijkheid. Schreierig, zeurig, pathetisch bekennen de ongelukkigen elkander zingende en bespiegelende hun verheven liefdes-pijnen. Mijn hemel, hoe vervelend wordt 't leven onder den eisch der edelaardigheid!
De zaal schijnt te gaan barsten van verveling. Zij houdt 't haast niet langer uit, maar blijft gehypnotiseerd door de massale bêtise die ondragelijk, loom, over de verdwaasde menigte neerhangt. De acteurs galmen voort...
Eindelijk, als, onverwachts nog, de pause verlossing brengt, ontspant zich de onderbewuste ziels-marteling in een vervaarlijk applaus dat als een onweer de ruimte uitéénscheurt.
‘Ze zijn tòch enthousiast’... verbaast zich mijn metgezel.
‘Nee, zeg ik, luister maar: ze zijn heelemáál niet enthousiast!’
Zoo is het. Dit applaus heeft iets verschrikkelijks. Het ontaardt in een onbeheerscht geschreeuw, een geschreeuw dat in de hooge rangen overgenomen wordt en uitraast tot een hysterisch huilen. Nooit heb ik de menigte zulk een dierlijk geluid hooren maken. Het is beklemmend, luguber...
Lachend, verbijsterd verlaten wij overhaast het monumentale paleis der verleugende musen.
Een opera is ook altijd een onzin, zeggen wij elkander. En toch stroomt de menigte toe en betaalt ze de hooge entrees gewillig, avond na avond. Elke cinema, elk cabaret is amusanter... Zou 't alléén zijn uit conventie en alléén om elkaar te bekijken, te benijden, dat Parijs hierheen gaat? Of zou een diep instinct hier nog na-werken?