| |
| |
| |
De gegrendelde doolhof
door Dr. P.H. Ritter Jr.
Repliek aan Mr. Dr. J.H.W.Q. ter Spill. evenals wij, ‘een schrijver van artikelen’.
I
Wie de lijdelijkheid aanschouwt waarmee ons volk de internationale gebeurtenissen langs zich heen laat gaan en voor de nieuwe vormen der internationale gedachte ontoegankelijk blijft, ziet Hollands toekomst met angstige oogen aan. Ontwijking van het groote menschheidsdrama, beperking van onze buitenlandsche politiek tot een verdediging van veelvuldig individueel belangen-egoïsme, is, nu reeds bijna drie eeuwen, de inzet geweest, niet alleen van onze staatsmanskunst, maar ook van het Nederlandsch gemoeds- en geestesleven, in zooverre het zich om de groote wereld daarbuiten bekommerde of over de wereldvraagstukken, aan welker ontwikkeling in laatsten aanleg ook òns lot gebonden is, ging nadenken. Slechts een wereldoorlog met zijn nasleep van revoluties en de nadering tot algemeene uitputting en ellende waren in staat ons volk het vermoeden te geven, dat een breedere oriënteering noodig zal zijn, willen wij omhoog blijven in den nieuwen tijd. Maar het internationalisme van de idealizeerende, modern-gevoelende groepen is even vaag en theoretisch, als de denkbeelden omtrent een nieuwe buitenlandsche oriëntatie, die door de conservatieven
| |
| |
verdedigd worden, plat en gelijkvloers zijn en ingegeven door misdadige kortzichtigheid. De moderne nationalisten hebben zich naar twee fronten te verdedigen. Tegenover het internationalisme hebben zij aan te toonen dat hunne denkbeelden van een juist-opgevat internationalisme stuwkracht en kern tegader vormen, tegenover een klein, benepen, belangen-nationalisme, hebben zij de waarde van het grooter taal-, stam- en ras-nationalisme te bewijzen dat met dat kleine belangen-nationalisme op elk punt in conflict geraakt.
Dit artikel wil tegen het klein-Nederlandsch belangen-nationalisme het Groot-Nederlandsch-nationalisme verdedigen. Het vindt zijn aanleiding in een bijdrage die het, overigens voortreffelijk geredigeerde ‘Haagsch Maandblad’ ontsiert. Wij doelen op het artikel ‘België en wij’, van de hand van Mr. Dr. J.H.W.Q. ter Spill, dat in het Juni-nummer van dat tijdschrift de eer der plaatsing genoot, en dat uitmuntte door een even zeldzame oppervlakkigheid en wanbegrip omtrent de groote bewegingen van onzen tijd, als de andere bijdragen in dit periodiek uitmunten door inzicht, kennis en voortreffelijke gedocumenteerdheid. Wij willen niet alleen stellen, maar ook bewijzen, en ons artikel zal trachten aan te toonen, dat een gevaarlijke en onkundige gids hier den Nederlandschen lezer heeft voorgelicht omtrent voor Nederland vitale belangen.
* * *
Des Heeren ter Spill's artikel bevat eene poging om, op de basis der ‘Real-politik’ een hypotheze te geven omtrent Hollands buitenlandsche oriënteering in de toekomst. Hij behoort tot degenen die de meening zijn toegedaan, dat Nederland op den duur niet alleen zal kunnen staan, temidden der Europeesche groepeeringen, dat onze belangen aansluiting vorderen bij andere
| |
| |
mogendheden, teneinde onze militaire veiligheid en oeconomische ontwikkeling te waarborgen. In zijn betoog is voorondersteld dat niet langs den weg van den volkenbond of van de internationale democratie, maar langs den tot dusver gevolgden weg der oude belangen-combinaties die Nederlandsche interessen kunnen worden verwezenlijkt. Wanneer hij nazoekt, op welke combinaties ons land is aangewezen, ontmoet hij aanstonds België op zijn pad. En weliswaar omwikkelt hij zijne conclusies met de voorzichtigheid die aan een blijkbaar van hoogerhand geïnspireerd artikel als het zijne eigen dient te zijn, maar hij laat toch met voldoende duidelijkheid doorschemeren, dat een verbond tusschen Nederland, België en wellicht enkele, uit de Duitsche eenheid losgescheurde West-Duitsche staten, een te aanvaarden toekomstmogelijkheid inhoudt voor ons land, en komt aldus terug tot de plannen van den Heer Eugène Baie, die, lang voor den oorlog, onze buitenlandsche diplomatie onveilig hebben gemaakt. - Met de vindingrijkheid welke den praktizeerenden jurist tot eer strekt indien hij een goede zaak verdedigt, rekent de Heer ter Spill uit, dat bij verbrokkeling van de Duitsche eenheid, Frankrijk zich met een dergelijke buffer-combinatie in den rug veilig zal gaan gevoelen en zijn belangstelling zal gaan richten op de Middellandsche zee, terwijl dan Pruissen op marode mag gaan in die halfwilde Slavische gebieden in het Oosten. Wanneer Frankrijk dan, ten koste van een ontwakend Spanje, Italië, Noord-Afrika, zijn belangenkoorts mag stillen, wordt de Europeesche kwajongen, Pruissen, in de rimboe gestuurd, en kunnen wij hier in West- en Midden-Europa in alle kalmte onze zaken behandelen. Nemen wij voor een oogenblik aan, dat dit voortgezet schaakspel met volken, inderdaad de droeve werkelijkheid zal wezen, die door de tegenwoordige alzijdige
| |
| |
ontwaking van het rechtsbewustzijn wordt voorbereid, dan valt het niettemin aan te toonen, dat de door den Heer ter Spill geprojecteerde combinatie rechtstreeks in strijd is met Nederland's concreet belang.
| |
II
Wie Nederland en België in eenigerlei bondgenootschap tezamen wil snoeren, heeft allereerst de belemmeringen in beschouwing te nemen, die aan zulk een huwelijk in den weg staan. De Heer ter Spill begrijpt dit, en hij doet uitkomen, dat een verschil van politieke roeping België en Nederland vaneen heeft gehouden. België, dat in het centrum lag van alle politieke gevaren werd, zooals de Heer ter Spill het uitdrukt, de sequester van Europa's beste vechtterrein, Holland bleef de trustee der groote riviermonden. De verscherpte concurrentie tusschen de Belgische en Nederlandsche havens tijdens de periode der groote politieke en oeconomische macht van Duitschland, naar welks clandizie de beide naburige randstaten dongen, heeft het uiteengaan van België en Nederland nog aangewakkerd, en ten slotte was daar, toen de groote Oorlog in het zicht kwam, wederom de tegenstelling in staatkundig belang, toen van Belgische zijde werd aangedrongen op een politiek militair verbond, teneinde de neutraliteitsschennis te voorkomen, maar Holland daartegenover, niet alleen krachtens de in 1907 door Keizer Willem II gegeven belofte, maar ook uit hoofde van het Duitsch belang bij een ongerept Nederland, dat als proviand-basis in geval van blokkade en als bewaarplaats voor Duitsche kapitalen kon dienen, de redelijke verwachting mocht koesteren, dat zijn neutraliteit zou worden geëerbiedigd. ‘De dwingende macht der feiten’, aldus de Heer ter Spill, ‘bezegelde een verschil in politieke taak
| |
| |
dat met de deeling van landen en van Europeesche plichten na 1839 was gegeven’.
* * *
‘België, de sequester van Europa's beste vechtterrein, Holland de bewaker van Europa's groote rivieren’, Wat beteekent deze doctrinaire formule? Een politieke leer, die in standhouding eischt van gevechtsterreinen is voor den vrede en het evenwicht tusschen de volkeren waardeloos. Indien het gevechtsterrein niet door den pachter wordt bewaakt en bewaard, is de wereld er niets slechter of niets beter aan toe, men zal een botsing krijgen op andere wijze en misschien tusschen andere volken, maar er is geen enkele reden, die de bewaking van het ‘vechtterrein’ motiveert, Deze redeneering, die buffer of barrièrestaten eischt, ten einde een onmiddellijke overrompeling van de eene groote mogendheid door de andere, te voorkomen, heeft uitsluitend waarde, indien men haar in dienst stelt van een bepaalde, zich bedreigd gevoelende groote mogendheid, maar een dergelijke constructie heeft noch voor België, noch voor Nederland, noch voor Europa eenig belang. Het is dus absurd, om te spreken van eene aan België toegekende ‘roeping’. Die roeping is een hersenschim, aangezien geen enkel, noch ideëel noch praktisch doeleinde voor Europa door die vermeende ‘roeping’ wordt bevorderd.
En thans de zoogenaamde ‘politieke roeping’ van Holland. De bewakingsdienst van Europa's groote rivieren is evenzeer een gefingeerde ‘roeping’ voor Holland, als het sequesterschap van het oorlogs-sportterrein een gefingeerde roeping is voor België. Het is van algemeene bekendheid, dat Duitschland van een neutraliteitschennis van Holland, waartoe het niet eens
| |
| |
een woord had hoeven te breken, vooral heeft afgezien uit dynastieke en oeconomische overwegingen.
Zonder twijfel heeft onze vaardige mobilisatie op Duitschlands houding invloed gehad, maar indien de Duitsche legerleiding de ontwikkeling der krijgsgebeurtenissen, die tot den onbeperkten duikbootoorlog voerde, had kunnen voorzien, dan zou de grootere tegenstand van een Hollandsch-Belgisch leger zeker geen belemmering zijn geweest voor de bemachtiging onzer havens, die voor den duikbootoorlog een niet hoog genoeg te schatten voordeel hadden opgeleverd. De feitelijke macht over de riviermonden ligt in het aanvalsvermogen van den bezitter van den bovenloop. Wij willen hiermede Hollands plicht tot neutraliteits-handhaving geenszins ontkennen, omdat alleen indien een Staat actief toont prijs te stellen op zijn onafhankelijkheid, hij het recht heeft, na den oorlog integrale teruggave van zijn grondgebied te vorderen, maar dat men van een ‘Europeesche roeping’ kan spreken ten aanzien van een staat, wiens militair vermogen niet verder reikt dan sanctie te geven aan de in zijn eigen belang gestelde neutraliteit, is ons een raadsel. Het lijkt ons dan ook waarschijnlijker dat Minister van Karnebeek, toen hij, tijdens het conflict tusschen Holland en België voor de groote mogendheden het standpunt van Holland had te verdedigen, den zege behaald heeft, door te wijzen op Hollands door de Mogendheden vroeger gegarandeerde rechten, en door de lofwaardige eigenschap der Hollandsche diplomatie, zich immer te concentreeren op het zakelijke en beknopt te zijn in hare uiteenzettingen, dan dat hij gebruik zou hebben gemaakt, gelijk de Heer ter Spill het doet voorkomen, van een staatkundige theorie omtrent aan Holland verstrekte opdrachten, welke houding ten eenenmale in strijd zou zijn met des Heeren van Karne- | |
| |
beeks nog onlangs bij het begrootingsdebat in de Eerste Kamer tot uiting gekomen opvattingen omtrent de wijze waarop een kleine mogendheid behoort op te treden in internationale diplomatieke verhoudingen.
| |
III
Intusschen gelooft de Heer ter Spill zelf maar half aan het zoo vernuftig door hem ontdekte verschil in politieke roeping tusschen de beide landen. Integendeel heeft zijn artikel tot strekking, dat verschil door een gemeenschap in politieke roeping te vervangen. Hij wil toenadering tot den internationalen maar sterk centralizeerenden en rassen nivelleerenden Belgischen Staat. In zijn systeem is een militair en staatkundig België voor de beveiliging van Holland levensvoorwaarde. En het kan logisch geacht worden, dat onze tegenstander daarom te velde trekt tegen de Vlaamsche beweging, die met haar taal- en rasideaal den Belgischen Staat vernietigen wil, of tenminste in een federatieven statenbond wil herscheppen. De Heer ter Spill ziet zeer goed in, dat alle aanspraken, die Vlaanderen kan doen gelden op deelhebberschap aan de Nederlandsche cultuur daarbij moeten worden weggeredeneerd.
Aangezien hij het nationaal belang van Holland als inzet stelt, moet er hem alles aan gelegen zijn, zijne Nederlandsche lezers binnen de perken te houden van een klein-Nederlandsch nationalisme. Zoodra hij zou toegeven dat er in de Vlaamsche cultuur een machtig element van Nederlandsche beschaving ligt, zou hij maar verwarring stichten, omdat men hem zou vragen, waarom ten bate van de Nederlandsch sprekenden in het Noorden, de Nederlandsch sprekenden in het Zuiden moeten worden verbelgischt, d.w.z. verfranscht.
| |
| |
Het heeft dus voor hem belang de Vlaamsche beweging te miskennen en te verkleinen, maar hij is daarbij niet eerlijk. Hij had een pleidooi kunnen leveren voor de volkomen verfransching van België en het onrecht der Vlaamsche beweging kunnen aantoonen. Wij hadden hem daarbij gestaan, maar met respect voor den tegenstander. Thans echter, nu hij zijn kracht gezocht heeft in verdoezeling van feiten, die hem, indien hij eenig gezag opeischt in deze quaestie bekend moeten zijn en verder in insinuatie van mannen van beteekenis die hun leven aan die beweging hebben toegewijd, is zijn artikel malicieus geworden, en heeft hij zich bovendien bij ieder die maar eenigszins met deze zaken op de hoogte is, belachelijk gemaakt.
Hij verkondigt de stellingen dat het Vlaamsch een ‘idioom’ is en de Vlaamsche beweging een baantjesjagerij. Dat doet hij in het zicht van een bloeiende Vlaamsche letterkunde, die in alle wetenschappelijke handboeken als deel van de onze wordt aangemerkt. Dit doet hij, terwijl Vlamingen medewerken aan het officieele woordenboek der Nederlandsche taal, terwijl de Vlaamsche leergangen aan alle scholen in België, in het hoog-Nederlandsch gegeven worden, precies dezelfde taal, die men in den Haag en in Utrecht spreekt. Hij laat de krachtige beweging voor een beschaafde Nederlandsche uitspraak (Vlaanderen is in dat opzicht verder dan wij) geheel onvermeld. - Hij toont niet te weten (of doet alsof) dat de Vlaamsche dialekten van dialekten in Nederland minder verschillen, dan de dialekten ten onzent onderling. En van het verschijnsel (door Kurth, Schäfer e.a. nader onderzocht), dat zes eeuwen lang een onveranderde taalgrens tusschen het Vlaamsche en Waalsche gebied te onderkennen valt blijkt hij nimmer te hebben vernomen. Welk recht heeft de Heer ter Spill als taal voor België het Fransch op te
| |
| |
eischen, een geheel uitheemsche taal, waar in de Waalsche gewesten, waar eveneens een sterke separatistische neiging bestaat (het was de Waalsche Minister Destrée, die tot den Koning uitriep: ‘Sire, il n'ya pas de Belges!’) niet het Fransch, maar het Waalsch de moedertaal is?
En de baantjesjagers (?) die het voor Vlaanderen opnemen, waaronder wetenschappelijke mannen van beteekenis, werden gekerkerd, verbannen en bij honderdtallen uit hun ‘baantjes’ ontzet. De Heer ter Spill moet eens in Vlaanderen rondgaan en onderzoeken hoe ettelijke gezinnen, die met het ‘activisme’ niets hebben uitstaande gehad, om hunne zuivere Vlaamschgezindheid werden gebroodroofd en onder de IJzersoldaten gaan, die voor België in het vuur zijn getogen, om te vernemen hoe het gebruik van het grondwettelijk in België erkende Vlaamsch tot afstraffing en inlijving bij de boet-compagnie leidde, hoe betaalde spionnen afluisterden of de mannen Vlaamsch spraken en het feit van Vlaming te zijn de smerigste verwenschingen van de zijde der Fransciljonsche officieren over de hoofden riep van de Vlaamsche jongens, die met de Duitschers in geen enkel contact stonden, maar hun leven veil hadden voor België. Laat de Heer ter Spill den moed hebben, de martelingen die het Vlaamsche volk doorstaan moet, de oeconomische achterstelling van Vlaanderen te verdedigen uit hoofde van zijn overtuiging. Dàt durft hij niet. Hij maakt zich van de worstelling van Vlaanderen af met de insinuatie: baantjes jagerij!
| |
IV
Thans willen wij uiteenzetten, waarom het denkbeeld van den Heer ter Spill, tot het huidig België een meer dan correct-neutrale houding aan te nemen, ons in het concreet Hollandsch belang verwerpelijk voor- | |
| |
komt, en sympathie voor de Vlaamsche beweging Hollands plicht en belang. - De Heer ter Spill acht een vernietiging of federalizeering van België voor Holland funest, omdat wij dan het sterke militaire Frankrijk onmiddellijk aan onze Zuidelijke grens krijgen. Op een andere plaats van zijn artikel echter hekelt de schrijver het groote mogendheid spelen van België, en geeft hij aan zijn bestrijder zelf het wapen in de hand. De centralizeerende Belgische Staat is een vasal van Frankrijk, het huidig België aan onze Zuidelijke grens beteekent aan die Zuidelijke grens een versterkt Frankrijk, waaraan België de hulptroepen levert. Zouden wij daarentegen een federatief België of een autonoom Vlaanderen aan onze Zuidelijke grens vinden, dan zou onze positie gedekt zijn door een Staat, die precies dezelfde belangen tot neutraliteitspolitiek had als wij. Die Staat zoude in wezenlijkheid de neutraliteitspolitiek van Holland versterken, terwijl een bondgenootschap of wat daarop lijkt met het huidig België ons in de ijzeren armen van Frankrijk sleurt. -
De Heer ter Spill beweert, zonder één enkel bewijs daarvoor aan te voeren, dat ook in Vlaanderen in handel- en scheepvaartkringen het annexionisme is gesteund, - wij beweren, met een beroep op de geheele (zoowel gematigde als radicaal-nationalistische) Vlaamsche pers, dat de Vlaamschgezinde politiek zich immer ten heftigste tegen de deelneming van België aan een Europeesch imperialisme heeft verzet, en zich voor een Belgische neutraliteitsstaatkunde heeft uitgesproken.
Hetgeen de Heer ter Spill dus aanvoert tegen de autonomie van Vlaanderen in verband met Hollandsche belangen, pleit daar juist vóór, hetgeen de Heer ter Spill aanvoert vóór aansluiting bij België in zijn huidigen vorm, pleit daar juist tegen. En waar de Hollanders den Vlaamschen strijd voor zelfbestuur kunnen aan- | |
| |
merken als een middellijke bevordering, ook van hun Hollandsch belang, daar is het begrijpelijk, dat vele Hollanders dien strijd met belangstelling volgen. Nog brengt onze tegenstander in het geding, dat een zelfstandig Vlaanderen tegen Frankrijk onvoldoenden weerstand zou kunnen bieden en onmiddellijk overrompeld en verfranscht zou worden. Wij zouden hem willen toeroepen, dat wordt het tòch al, de Belgische Souvereiniteit vormt tegen die verfransching niet het geringste beletsel, werkt ze integendeel in de hand. - Wij plaatsen er echter tegenover, dat een België, naar het voorbeeld van den model-staat Zwitserland gereconstrueerd, dat de bestuurlijke scheiding bezit, waar Vlaanderen en een niet onbelangrijke partij in het Walenland naar hunkeren, bevrijd van den eeuwigdurenden, afmattenden taalstrijd, dien de Vlamingen op uitnoodiging van den Heer ter Spill niet zullen opgeven, innerlijk veel grooter kracht zal kunnen ontwikkelen, dan het tegenwoordige centralistische België, dat met kerkerstraf en broodroof de Vlamingen kunstmatig moet verbelzen. Als had onze tegenstander het voorgevoel, dat er tegen zijn opvatting wel het een en ander zou te zeggen zijn, heeft hij nog een reserve van povere argumenten gekweekt, die, subsidiair zijne stellingen tegen tuimelen zouden kunnen doen behoeden. Hij komt weer met het versleten motief van de haventegenstelling voor den dag, geheel voorbijziend, welk een ontzaglijk voordeel een belangengemeenschap tusschen Rotterdam en Antwerpen bij eene Vlaamsch-Hollandsche toenadering zou tot stand brengen, b.v. tegenover Hamburg, terwijl Antwerpen in
centralistisch-Belgische handen een onnoodige tegenstelling projecteert, hoe de netelige Schelde-quaestie er voor goed door zou zijn opgelost, en, zelfs indien men deze toekomstperspectieven niet zou zien, Rotterdam naast Antwerpen kan leven, zooals
| |
| |
Rotterdam naast Amsterdam en Bremen naast Hamburg. En tegenover die havenquaestie vergeet hij ten eenenmale de beteekenis uiteen te zetten van het rijke Kempen-gebied in Vlaamsch-Nederlandsche handen, als achterland van Holland, terwijl thans het Belgische kapitaal ten koste van Nederlandsche belangen opdringt in Hollandsch-Limburg.
| |
V
Wij hebben in het bovenstaande getracht te bewijzen, waarom, indien men Belgiës karakter en Hollands belang nauwkeurig beschouwt, een toenadering tot het centralistisch België Hollands belang nimmer dienen kan, terwijl de ontwikkeling der situatie in Vlaanderen door den Hollander die voelt voor zijn land met de grootste belangstelling wordt afgewacht. Wij hebben daarmede nog geenerlei inmenging van Holland of Hollanders bepleit in de Belgische politiek, daar wij ons wilden onthouden van het voorbeeld van onzen tegenstander, wiens artikel één voortdurende kritiek is op de ziens- en handelwijze van burgers van een vreemden staat en wel op zoo kleineerende en snerpende wijze als de Belgische tegenstanders der Vlaamsche beweging nimmer uit den hoek zijn gekomen. Het zou ons niet verwonderen, indien de gematigde Vlamingen, die eveneens aan den huidigen Belgischen staatsvorm vasthouden kwamen protesteeren tegen de manier waarop deze neuswijze Hollander zich met hunne zaken bemoeit. - Intusschen is één ding merkwaardig. De Heer ter Spill, die er indertijd niet tegenopzag de Nederlandsche neutraliteit in gevaar te brengen door krenkende inscripties op de woning van hier te lande vertoevende burgers van een der oorlogvoerende mogendheden, schijnt ook na den oorlog zijn gewoonte getrouw gebleven en slaat aan het uitschelden van de voorstanders
| |
| |
der Groot-Nederlandsche beweging, waaronder zich hoogleeraren, leden der Koninklijke Academie van Wetenschappen, Kamerleden, mannen van aanzien en intellect bevinden, - dat het een aard heeft, ‘Congresloopersen artikelenschrijvers, Duitsche en Dietsche verbondenen,’ zij allen worden overtogen met beschimpende minachting. Niettemin vindt onze tegenstander het der moeite waard, vele pagina's te wijden aan hunne bestrijding, gelijk meerdere publicisten en journalisten in Holland, voortdurend uitroepend, dat die Groot-Nederlandsche beweging een non-valeur is, lange kolommen en lange redevoeringen wijden aan hare weerlegging. De Telegraaf mobiliseert er zelfs Belgische oud-Ministers voor, wier bestrijding, het moet worden erkend, verkwikkend aandoet tegenover de maar-raak praterij, zonder eenige argumentatie en documentatie, van den Heer ter Spill? -
Hoe is dat alles te verklaren? Deze geruchtmakende tegen-actie verbergt onrust achter haar kleineerend gebaar. - Nu de nationalistische bewegingen hoe langer hoe meer de stimulans worden van de moderne internationale rechtsgedachte, nu Ierland, Egypte, Polen, Zuid-Afrika zich hun vrijheid of autonomie veroveren, nu in Engeland en Frankrijk regeeringen aan het bewind komen, die aan den drang der nationaliteiten om eigen zeggingschap veel meer nabij staan dan de regeeringen die verdwenen, nu de beste geesten van Europa, een Duhamel, een Romain Rolland, een Brandes, het recht en de beteekenis der nationalistische bewegingen en speciaal van de Vlaamsche beweging gaan begrijpen, nu in Vlaanderen zelf die beweging een ongekende kracht krijgt, nu heel Antwerpen uitloopt om Dr. Jacob te huldigen, bij zijn ontslag uit de Belgische gevangenschap, waarin hij om zijn trouw aan Vlaanderen geklonken was, nu hoe langer hoe meer de feiten aan het
| |
| |
licht komen, dat de Belgische Regeering de activisten voor onwettige rechtbanken, in onregelmatige procedures heeft laten vonnissen, nu het Vlaamsche radicale nationalisme den steun gekregen heeft van dezelfde Yzer-soldaten op wie België zijn hoop had gebouwd, - nu gaat een Groot-Nederlandsche beweging, waarin Holland zijn stamverwantschap met het Zuiden beseft, gevaarlijk worden. -
Intusschen wordt dat gevaar uitsluitend teweeggebracht door uittartende artikelen als de Heer ter Spill er een heeft geschreven. De actie door den Heer ter Spill c.s. gevoerd, kan geen ander gevolg hebben, dan dat zij de belangstelling van vele Noord-Nederlanders voor het radicaal flamingantisme verhoogt en de Groot-Nederlandsche beweging het staatsgevaarlijk karakter doet aannemen, dat zij thans ten eenenmale mist. Terwijl wij in ons eigen land onder algemeene instemming Franschen het woord hoorden voeren over onze koloniale politiek, Indiërs onze regeermethoden hoorden kritizeeren, zonder dat iemand zich ergerde of verontrustte, zijn België en Holland in nood, zoodra een Hollander op een Leuvensch Studentencongres, door den Heer Carton de Wiart als een onbeteekenende bijeenkomst geschetst, van zijne stamgevoelens komt getuigen. - Men provoceert de Groot-Nederlandsche beweging door, gelijk de Heer ter Spill doet, van de Groot-Nederlanders te eischen dat ze annexatie van Vlaanderen bij Holland of zooiets zullen verlangen, terwijl het Groot-Nederlandsch programma niet verder gaat dan de cultureele berrekkingen tusschen Holland en Vlaanderen te versterken, die betrekkingen te doen onderhouden, evenals dat tusschen de Vereenigde Staten van Amerika en Engeland geschiedt in de gemeenschappelijke taal en, ten slotte, de herinnering in Holland wakker te houden aan gemeenschappelijke
| |
| |
nationale mogelijkheden. Die gemeenschappelijke nationale mogelijkheden kunnen, zooals Prof. Geyl voortreffelijk heeft aangetoond, door beschouwing van de historie blijken. In 1567 was eene scheuring tusschen Noord- en Zuid-Nederland moeilijk te voorzien. Men vond veel gewestelijk particularisme, maar een particularisme die zich niet onderscheidde van hetgeen andere Europeesche landen, Duitschland, Italië, Engeland, te aanschouwen gaven. Slechts de omstandigheid, dat Philips II in Fransche zaken zich mengde en Parma dientengevolge in zijne marschen werd gestuit, het toeval van den oorlog, dus uitwendige omstandigheden, niet in den boezem van beide volken levende factoren, hebben de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden uiteengedreven. In stede van ‘incompatibilité d'humeur’, waarvan de Heer ter Spill gewaagt, was het besef eener nationale gemeenschap met het Noorden nog in 1813 zoo sterk, dat de bewoners van Vlaamsch Brabant toen de prins van Oranje met Blücher meekwam, hem als hun vorst begroetten, gelijk de Heer ter Spill in de ‘Geschiedenis van het Nederlandsche Volk’ van Prof. Blok kan vinden vermeld. En onze tegenstander moge de correspondentie tusschen Potgieter en Willems eens nalezen om te weten te komen, hoe de voorlieden der Vlaamsche beweging na 1838 door Noord-Nederlandsche gezindheid werden geleid.
Alleen het Klein-Hollandsche nationalisme verzet zich tegen den eisch der Groot-Nederlandsche beweging dat Holland, welks eigen historische luister helaas! bij ieder verder komend geslacht zwakker beseft wordt, zijne nationale idealen vernieuwt en verbreedt door een blik op de grootere gemeenschap van zijn stam. Dit behoeft niet door Holland in allerlei staatkundige avonturen te dringen, gelijk de Heer ter Spill van de Groot-Nederlanders verwacht, maar het kan, door het contact mèt
| |
| |
en de belangstelling vòòr Vlaanderen te behouden, opdat wij vast besloten kunnen zijn, zoodra een plotselinge Europeesche situatie aan Holland den eisch oplegt dat het de vier millioen Nederlandsch sprekende menschen over zijn Zuidgrens niet afwijst. Situatie die wij ons niet denken in den vorm eener oorlogvoering, maar die kan voortvloeien uit de ontwikkeling der praktijk van den Volkenbond. - De Heer ter Spill intusschen, gevoelt zoo weinig voor de ontplooiïng van eigen cultuur en taal, dat hij als hoofdargument tegen de bestuurlijke scheiding in België aanvoert, dat enkele Walen die in Vlaanderen betrekkingen begeeren, dan genoodzaakt worden, Nederlandsch te leeren! En om die arme tobbers een plezier te doen, moet het verlangen van een heel volk, om bestuurd te worden in zijn eigen taal, worden weerstreefd! Waarlijk, men schijnt Hollander te moeten zijn om zoo zijn eigen cultuur en taal te verloochenen!
| |
VI
Niet de onkunde, die uit 's Heeren ter Spills artikel spreekt is ten slotte ons grootste bezwaar. Ons grootste bezwaar is dat deze roekelooze gids ons wegleidt uit de werkelijkheid van een groeiend internationaal rechtsbewustzijn in den gegrendelden doolhof eener voortzetting van de Europeesche benauwenis, waaruit de groote oorlog is ontstaan. Het druischt niet alleen in tegen den geest van de internationale broederschaps-gedachte, die zich ook in Holland hoe langer hoe meer begint te ontwikkelen, maar het kan in een schrijver, iemand dus met geestelijke pretenties, misdadig heeten, zoo blind te blijven voor het groote beginsel van het zelfbeschikkingsrecht. De barrière- en beveiligingsidee is de eenige haard voor toekomstige Europeesche conflicten, de oorlog, waarmee Europa vier jaar lang ge- | |
| |
geeseld is, vindt in de beveiligingspolitiek zijn voornaamste oorzaak. Hier worden geheele bevolkingen onder een haar volstrekt onwelgevallige heerschappij ingelijfd, alleen om andere, grootere bevolkingen tegen elkander te beveiligen, met het eenig resultaat natuurlijk, dat de door veiligheden omsloten volkeren loeren op eene gelegenheid om hunne veiligheden te verbreken en de beveiligden aan te tasten, daar worden volken in verbonden aan elkaar verkwanseld, die alleen ten gevolge hebben dat de door wederzijdsche verbonden beveiligden elkander vernietigen. Het hart krimpt ons ineen, wanneer wij denken aan het lot der Elsasz-Lotharingsche kinderen, wier vaders voor Duitschland zijn gesneuveld, en die nu bloemetjes mogen geven en liedjes mogen zingen voor de machten, die het bevel gaven tot het moordend kanonschot dat hun verzorgers het leven afsneed. Hetzelfde geldt natuurlijk voor de Elsaszers in hunne verhouding tot Duitschland na 1870.
De volken die zich de eervolle ‘roeping’ zien toebedeeld, tot barrière-volken te dienen, worden stelselmatig in hun nationaal èn individueel karakter bedorven. Van speciale dagblad-correspondenten in het Ruhr-gebied, vernamen wij, hoe de Elsaszers bij voorkeur door de bezettingsautoriteiten voor spionagediensten werden gebruikt. Hetgeen een Franschman beneden zich achtte, en waarvoor men een kleurling nog te goed vond, dat was de uitgekozen bestemming voor een volk, waarvan de ziel verbasterd werd door de wisselingen van vreemd (nu eens Duitsch, dan weder Fransch) geweld. Van die verbastering is ook het Vlaamsche volk een prooi. En het krachtigste motief voor de Vlaamsche beweging is dan ook het redden der Vlaamsche ziel van de dubbelzinnige en karakter-bedervende tweetaligheid.
| |
| |
In de barrière-volken openbaart zich de waarheid van Schillers adagium, dat het de vloek der booze daad is, dat zij voortdurend het slechte moet voortbrengen. Want barrière- en beveiligingspolitiek is in haar kern onzedelijk. Ze maakt de gemeenschapspersoonlijkheid van een volk, en eveneens haar individualiteiten tot objecten, zij ontneemt aan de persoonlijkheid haar moreele bestemming, ze is miskenning van de diepste levenswaarden die aan het menschelijk hart zijn ingeschapen. - Daartegenover verheft zich de groote Idee der moderne, internationale democratie, die het moderne nationalisme steunen wil, omdat dat, tegen staatkundigen en militairen dwang in, schreeuwt om uitleving der eigene persoonlijkheid, om geldigmaking van die persoonlijkheid, opdat zij kan samenstreven in den opgang der volken naar een betere toekomst.
Het lot van vier millioen Nederlandsch sprekende, denkende en gevoelende medemenschen aan gene zijde van onze staatkundige grenzen komt, aldus gezien, in het groote verband van het internationale idealisme. Het is de heilige roeping van Nederland om hunne worsteling anders dan met strakke gezichten en gedachten aan individueele belangen aan te zien.
|
|