De Stem. Jaargang 4(1924)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 550] [p. 550] Dood en leven door J.W.F. Werumeus Buning Ik stond op een witten heuvel in een ijskouden wind; op het besneeuwde kerkhof ligt er een die de rust niet vindt. Uit een leven droefgeestig en doelloos en een sterven zonder troost is die ziel heengevaren verschrikt en hopeloos. Het lichaam is gebleven verstard in zijnen nood afkeerig van het leven en niet gereed ten dood; geminacht door eigen vreezen wrevelig heengegaan van leven niet genezen en den dood niet toegedaan. En de ziel uit haar slaap van jaren opgejaagd en verstoord vliegt als een blinde vogel onder witte hemelen voort, woest en armzalig, omgeven van schrik en duisternis te zoeken waar het leven en het lijf gebleven is. De wind in barre vlagen steekt op en giert langs mij; de witte hemelen jagen rakelings voorbij. [pagina 551] [p. 551] En ik herken, aan mijn oogen dezen wind, en aan mijn mond En het lichaam wordt trotsch en verheven dat hier den dood hervond. In de levende aderen het bloed huivert fier en vrede wordt groot, want wij herkennen ons goed, dit ben ik; dit de dood. Een onmetelijk rijk is ontsloten en een stilte wel bekend, de vrede en de aanwezigheid die de ziel in haar zwerven kent. Ik sta op witte bergen in dezen strengen wind waar in de verheven eenzaamheid de ziel haar vriendschap vindt. Wees gegroet, met gesloten oogen, nu ik weer met u verblijf, Gij, die dìt leven beeindigd hebt en gebroken dit ander lijf. En deze is mijn vader geweest. Hoe is het dan dat deze mensch van mijn eigen, gelijken stam dit angstige einde vindt? De dood nam wie steeds heeft gevreesd en wie haar kende zij liet. Vogelen trekken voorbij en dit is het einde niet. Ach, allen tezamen wij sterven, maar leven niet. Eens helpt de een den ander, maar in het leven niet. Vreemd gaan wij langs elkander. Vergeef het; vergeet het niet. Vorige Volgende