| |
| |
| |
Marianne
door Plasschaert
I De lamp
Zonder wonderen bestaat geen leven;
Marianne is alles een wonder...
maar het meest bizonder wonder
is het licht, elektrisch, aan den zolder...
Eerst was niets dan 't weerloos weemlen
En Marianne begint te staren
naar die bloem, die witte bloeikolf,
naar de witte lap, de zijdene, met parels,
die het licht in regenbogen breken...
Toch - ik weet niet of ze dat,
en ik denk, het is alleen,
alleen de bloeikolf, 't lampje,
| |
| |
dat haar tijden kan doen staren,
het meest openbare wonder is.
| |
II Lachen
Plotseling gaat zij aan 't roeien
met de kleine, stuurlooze armen,
want ik praat met haar met hooge stem,
en ze gaat langzaam aan 't lachen...
Eerst worden d' oogen haar gansch slim,
dan wordt haar te leege mond
en ze gaat haar hoofd aan 't draaien,
als kon zij het lachen niet verteren
rimpelig van veel rimpels
| |
III Drinken
Schaamteloos scheidt ze uit met schreien
als de ijle flesch, gevuld met melk
en van boven rood door 't roode rubber
't Snikken van het schreien schokt
als ze woest aan 't drinken gaat,
heftig, als een dorstend dier.
| |
| |
D'oogen kijken somtijds naar de schenkster,
maar ze kijken meer naar niets;
naardat dorst meer wordt gelescht...
Is de dorst geheel-en-al verdwenen
dan ligt z'eerst zalig verzadigd;
ze kijkt rustig naar de gaatjes van de kant
van haar kleine beddelaken.
En natuurlijk, als naturelijkste dingen
gaat ze witjes, witjes lachen
om de waereld, naar de waereld, tot de waereld,
die haar plichten nu vervuld heeft,
| |
IV De pop
van de bloemen, van de peren, van de vrouwen,
die als bloemen en als vruchten zijn,
gaf Marianne een houten pop,
kalm-gesneden uit wat hout;
blauw-gejurkt, met witte bloesems
Deze pop is één stuk hout,
rond van voren, plat van achteren,
en ze lijkt, wie zou 't ontkennen?
op een doos, aegyptisch, voor een mummie.
Deze pop met zwarte haren,
kleine oogen, wangen met een plotselinge blos,
hangt zóó boven deez Marianne
dat ze evenwijdig is aan 't wiegevlak.
Kind en pop bezien malkander
langzaam, sprakeloos en lang,
| |
| |
want de pop is 't tweede wonder
voor Marianne, nà de bloeikolf
van de lamp, electrisch, aan den zolder...
En ze hoort het kleine klokje,
dat ik aan den hals eens bond
bellen, bellen, met een klank,...
zooals verre hamels maken
|
|