De Stem. Jaargang 4
(1924)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 302]
| |
Tooneel
| |
[pagina 303]
| |
passend met zinrijker taal. Wij zeiden het reeds: het zich wezenlijk aanpassen is Teirlinck's wezenlijke aard. De pretentieuse opvoering op select publiek gericht, moest wel een verlangen naar verdieping onbevredigd laten. Edoch, Teirlinck wilde niet meer dan - O Kermisvolk ben ik uw spiegel niet? - een spiegel voorhouden en wist dat men de blik zou afwenden, zoo niet durende wisseling van kleur en klank oog en ooren boeiden; hij wilde de heete adem van 't leven om de hoofden doen slaan, en niet angstig zou hier verloopen in 't luchtledige Niets, maar - zoo rust het koortsig hoofd in koele hartstochtlooze handen - door de gewijde vrede, de zoete rust van 't Verheven Huis werd hier omsloten. Het is immer zeer hachelijk de wijding van religieuse sfeer ten tooneele te voeren; imitatie van 't liturgische doet eer ontwijdend aan. Teirlinck zocht een oplossing, in deze indicatie aangegeven: ‘Achter een groenigen wasem, in een teer morgenlicht, ontwaren wij stilaan het groote gouden altaar, dat opglanst binnen hooge voolen van diep-violette fluweel’. Hier dus de bedoeling in glanzen en tinten te immaterialiseeren. En wanneer Onze-Lieve-Vrouw haar nis zal verlaten: ‘Een vreemde glans beeft in de nis’. En wat werd ons vertoond? Een aureool, die als een behoorlijke electrische lichtreclame mechanisch werkte! Georg Kaiser, niet Teirlinck's modernisme kan zijn beslag vinden bij kortsluiting in een aureool! Voor Dr. Royaards werd ook dit spel het materiaal, waarmede hij, dank technisch kunnen iets feilloos zou opbouwen, ten koste van Teirlinck's visioen organische, bezielde eenheid. Duidelijk bleek dit in II. De opkomst van het volk aanloeiend ten alle kant met wild rumoer en huilend lawaai, opdoemend in bruut begeeren naar uitbundigheid, wild, schrikkelijk en brutaal, deze opkomst als van alle losgelaten driften en tochten, het beangstigende instinct, het werd hier - o, in volmaakte correctheid - ingeleid door gemaniereerde rondedans, de schier mechanisch correcte weloverwogen opkomst. En na elke vertoonde stand uit Beatrys leven verhief het volk zich, zichzelf en hun stemmen in zulk een geen afwijking duldende gelijkheid, als gold het een proeve van dressuur, dit en niets meer. Geenszins hier het fataal-mechanische, waarbij de mensch het simpele werktuig werd, door lot of noodlot voortbewogen. Teekenend is zeker bij zulk een regie, bij een verzorging tot in 't futiele, totale verwaarloozing te treffen, waar het details geldt, die om hun zin geen miskenning dulden. Wanneer b.v. in I | |
[pagina 304]
| |
Beatrijs zich van haar kap ontdoet, stroomt heur haar ‘gelijk een golf van tarwe’, de aureool der maagdelijkheid. Het zwaar geönduleerde kapsel was hier belachelijk tot het pijnlijke, en niet minder onbegrijp'lijk hinderlijk was het te zien, hoe Beatrijs zich moeizaam en onhandig van haar pij ontdeed; een totaal gebrek aan psychologisch inzicht verraadt dit aanvaarden van een zich bewust ontdoen. Volstaan wij met een enkel woord de bezetting betreffend: Magda Janssens, geenszins aangewezen, om de huiverende schroom, de maagdelijke bevangenheid van de jonge ontwakende vrouw te geven, wist slechts in 't naturalistische van II zich te handhaven. Van de duivel gaf La Roche een welbewuste creatie, zijn duivel was vadsige gewetenloosheid; bij hem althans iets van 't Breugheliaansche Vlaamsche, die hier zoozeer ontbrak. Gobeau, als Gratiaan zong wee-zoet, schijnbaar zonder begrip, zijn rol, op de bekende tonige wijs. Blik, ‘de zilveren jongeling, beweeglijk en vlug’, gaf een imitatie van de traditioneele samenzweerder à la Hugo. Evenals Tong, de ‘gloedroode meid’, was hij slechts goed in 't passieve van plastiek in II. Mevr. Royaards als Onze-Lieve-Vrouwe dwong bewondering af. De Heer Wijdeveld kon uit den aard niet immer Teirlinck's bedoeling met Dr. Royaard's princiep op gelukkige wijs vereenigen. De theatrale waarde van deze Teirlinck's ‘schuchtere poging’ als volksspel bedoeld, zouden wij als zoodanig vertoont dienen te zien, om te trachten de beteekenis te bepalen. |
|