De Stem. Jaargang 4(1924)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 263] [p. 263] De broeders door Achilles Mussche O mijn God, middenin al uw lusten en liefelijkheên, ben ik samen met u soms zoo naakt alleen. Als gij mijn hart met het zoet uwer liefde overlaadt, is 't of een oud geluk mij leeg achterlaat. Waar gij uw luister in vreugden boven mij spant, daar is 't voor een als ik al te schoon een vaderland. Verzadigt gij mij met genade, drenkt mij met wijn, ik honger naar altijd honger, ik dorst naar een woestijn. Al is het ù, Gòd, dien ik zwelgend proef, eenzaam geluk maakt mijn hart zoo droef; eenzaam geluk is den broeders een smaad, alsof ik hun trane' en mijn bloed verraad. Laat, God, mij los; 't is te vroeg voor uw eeuwigheid, ik sta bij de menschen en val in hun strijd; te vroeg voor uw rhythme dat golft door mijn bloed en mij de aarde en haar stormen vergeten doet. Ik wìl niet vergeten, 'k draag al wat ik zag aan smart door het leven als een roode vlag. Ik zwerf met mijn broers door vreugde en verdriet, zoo ver tot geen ster ons bivak nog ziet. Komt de tocht uit op nieuwer tijden vergezicht, drinken de arme jochies 't eerst lang hun hart vol licht. Verliest zich de trek, rijst zwijgend de nacht - gun mij 't laatste uur van de laatste wacht. In triomf van geluk, staan met u, voet bij stek, - stòrt de droom, stìjgt de droom, mee op dek! Vorige Volgende