De Stem. Jaargang 4
(1924)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
Brieven eener vrouw
| |
[pagina 148]
| |
als men gekwetst en moe is? Maar het schijnt dat de Hollandsche moeders tegenwoordig Montessori-theoriën lezen in Montessori-blaadjes, en het misschien te druk hebben, hun gezegende proefkonijntjes voor deze theorie pasklaar te maken. - (De theorie zelf is gelukkig nogal negatief, en de proefkonijntjes kunnen er vrij ongehinderd in rondspringen.) - Ach onze Hollandsche dame, die cursussen bezoekt met een opschrijfboekje! Men begint het moedeloos te begrijpen: zij heeft inderdaad met het rustieke Prutske weinig uit te staan, Prutske die een boerenkind haast is, al is zij 't kind van een beroemden vader, die leeft in een huis waar de oude avond-gebeden nog gezamenlijk worden opgezegd en waar Prutske in de zomeravonden gelijk met vader en moeder naar bed trekt. - Dat is niets voor de Hollandsche dame: die nog bijna Middeleeuwsch gebleven fantasie, die het leven fel en over-expressief maakt, dat leven op de natuurlijke levensrhythmen der seizoenen, - het is haar alles tegelijkertijd te machtig en te eentonig, ja, een Hollandsche jonge vrouw, Marie Schmitz,Ga naar voetnoot1) heeft het, in een ijskoud recensietje al geschreven: dat boek van Prutske is eigenlijk eentonig! Goed, het is eentonig, maar ik zeg iedereen die het hooren wil, dat het dan de eentonigheid der meesterwerken heeft, - het zondert te weinig uit, er is om compositie haast geen bekommering, het blijft soms traag verwijlen bij kleinigheden, maar welke uitzichten slaan soms open, welke helderheid hangt soms opeens om de dingen van den dag. Het zijn de meesterwerken van deze soort, die Flaubert ‘bête’ noemde, als blind en dom gegroeid. - Gelukkig heeft dan de Hollandsche dame, die Prutske niet las maar zeker abonnée op het Montessori-maandblad is, haar eigen boekje van kinderen, het boekje dat zij | |
[pagina 149]
| |
onmiddellijk en beter zal verstaan: ‘In Knop’ van Mevrouw Van Hille-Gaerthé. - Het is een lief kinderboekje van een lieve moeder en een lieve vrouw, - och, ik weet het wel, ik weet wel dat het tot vele drukken voorbestemd is. - Het is van een weldoende zuiverheid en toont een helder bewustzijn van wat het beste is voor de wereld, voor den mensch en voor de kinderen. Er is in de wereld waar Prutske heerscht, misschien veel minder afgewogen bewustzijn, misschien wat rustieke ruwheid, zeker niet zulk een fijne intellectualiteit, zulk een smaakvolle kleurigheid, er leeft een eenvoudig-aanvaard Katholicisme dat voor allen gelijkelijk geldt, en men slacht er, zonder veel phrasen, zelfs dieren! En toch: terwijl de naam van Prutske me het hart doet opspringen van vroolijkheid, terwijl geen somberheid ooit bestand bleef tegen de thuiskomst van broer en zus, tegen de doop der poppen, - moet ik een stekelige onverschilligheid voor mevrouw Van Hille-Gaerthé's bekend kinderboekje bedwingen, met mijn verstand bedwingen. Helaas: het is eigenlijk nog erger! Ik heb op den grond van mijn hart een kleine haat ontdekt tegen dat boekje, tegen een zoo nobel boekje, dat zulke behartenswaardige levenslessen geeft. - Ik heb dien haat zelf niet kunnen begrijpen, en zoek naar de oorzaak. Heeft Mevrouw Van Hille-Gaerthé misschien vroeger eens een opvoedkundige cursus gegeven, en heb ik dat in een krant gelezen, en behoudt mijn onderbewustzijn de verschrikte herinnering aan zulk een bericht? - Cursussen namelijk door dames bezocht, worden in mijn doffe begrippen altijd vanzelf een beeld van straf en hel, straf bijvoorbeeld voor kleine zonden, als zijn: onmerkbaar door vriendelijke toespelingen kwaadspreken, zich litterair-ontwikkeld weten, zichzelf heimelijk bewonderen wanneer men met een dienstbode van mensch tot mensch spreekt, al die dingen waarom men een oogenblik on- | |
[pagina 150]
| |
der de aarde zou willen verdwijnen, als men ze in zichzelf betrappen moet. Of moet ik de verklaring toch wel wat dieper zoeken? Ik weet het niet! Die kinderen van Mevrouw Van Hille-Gaerthé, hoe lief, hoe gevoelig, zacht en ontvanklijk zijn ze, - welk een goede menschen zullen zij worden, nog bovendien zoo liefderijk en wijs verpleegd! - De wereld zou bewoonbaarder worden, als zij vol van zulke groote menschen was, die eenmaal zulke kinderen geweest zijn. - Maar nu denk ik aan de dansende schietende straal-van-God die Prutske is, altijd ademloos, altijd verslonden, ik denk aan het licht van den hoogen zomerhemel boven haar, of aan den winteravondschemer die in haar keuken binnenvalt en wat laat licht rond haar hoofdje overlaatGa naar voetnoot1), - en misschien weet ik het! Die kinderen van Mevrouw Van Hille-Gaerthé zijn dameskinderen, - men kan er een oogenblik aan twijfelen of ze ‘uit een vrouw geboren’ zijn! Het wordt zoo bleek, zoo sierlijk, zoo broos en klein-bewust, dat kinderleven in het Hollandsche damesboek, - ik zie het licht niet zegenend vallen of hoog en machtig stralen over die kleine gestalten, ik hoor ook dadelijk achter hun kleine woorden die wijde ongemeten stilten niet, - die ‘wiselose woestine’, die het kind zoo vreemd soms maakt met iets van de oneindigheid waaruit de jonge zielen aangekomen zijn. En vooral: ik voel de vreugde niet, - de onuitsprekelijke vreugde van het oudere hart dat meedanst op de maat hunner kleine voetjes, en dat de tyrannie dier kleine voetjes nooit weerstaan kan. - Ik voel helaas heel wat anders dan vreugde... heel wat anders helaas, dat me verschrikt en ietwat ongelukkig maakt. - Want laten wij dit dadelijk erbij voegen, die arme Hollandsche kinderen kunnen het niet helpen, dat in het boek hun bloed | |
[pagina 151]
| |
wat zwak schijnt te kloppen, dat zij van hun geheim ietwat ontdaan zijn. In de werklijkheid zullen zij er niet minder om zijn, minstens nog even roerig, even verwonderlijk als de Vlaamsche landelijke Prutskes. Wanneer er een boek over kinderen geschreven wordt, moet men nimmer vergeten dat er twee partijen zijn, - het kind en de volwassene die het kind beschrijft, - portret en hij die portretteert, onbewuste kindergeest en bewuste menschengeest, en deze beide waarden vrijwel onontwarbaar tot één beeld verweven. Er is mij maar één boek bekend, dat op dezen regel een soort van uitzondering lijkt te maken, en zelfs aan deze uitzondering zijn absoluut persoonlijk karakter ontleent: Jaapje van Van Looy, in welks tooverachtige objectiviteit de oude Van Looy verdwijnt en Jaapje nog alleen schijnt te heerschen. Maar in alle andere boeken die ooit over kinderen geschreven werden, is deze tweeheid onvermijdelijk gebleken: hij die afbeeldt, geeft een groot deel van zichzelve aan het beeld mede. En wij zeiden het reeds: wat de volwassen mensch meestal dadelijk aan het kinderbeeld medegeeft, het is de vreugde. De redelooze vreugde, niet het welbehagen nog, niet de bewondering nog, niet de liefde allereerst, maar allereerst de redelooze blijdschap die in het leven het woord breekt tot onverstaanbaar gestamel, die de eigen taal schept tusschen kind en ouder - een taal van louter animale onzin, maar in het kunstwerk blijft het bij dezen onzin niet, daar ontbloeit uit dezen staat-van-onzin de schoonheid en de heerlijkste humor, de eenige humor ter wereld misschien die zonder contrast van bitterheid bestaat. Hoe vol van zulk een vreugde is Duhamels boek over zijn zoontjes (Les plaisirs et les jeuxGa naar voetnoot1) - hoe stroomt zij uit Prutske, springt onmiddellijk in ons over, bedwingt en overheerscht ons | |
[pagina 152]
| |
als een innerlijke electriciteit! En het Hollandsche boek? Ja, ik geloof dat dit het is! Het is zulk een voortreffelijk boekje, - deze moeder is zoo verstandig en toegewijd, zij is zelfs niet plechtig ernstig - zij is goed! Maar die domme redelooze vreugde mis ik, - die straling van kind tot volwassene die kind en mensch tot één wezen maakt, maar het kind is de machtigste; hij geeft de maat en de toon! En inplaats daarvan hoor ik in dit boekje iets anders fluisteren, iets dat ik niet hooren wil, dat me onrustig maakt omdat ik het ontwijken wil: deze moeder, deze beschrijfster van kinderen weet het zelf een weinig, ze weet 't wel dat ze vol aandacht is, dat zij verstandig is, vol toewijding, - ja helaas ze weet ook dat de wereld beter zou worden als alle moeders zóó hun kinderen.... enz., zie boven! - Ach, hier is niemand schuld, deze voortreffelijke moeder en schrijfster niet, want zij is de beste menschelijke resultante van hare kringen, - deze kringen zelf niet, want het is goed als in een land zoo breede groepen mogelijk geleidelijk omhoogstijgen tot beschaving, tot verzachting, tot humaniteit en een betere levensstijl - en ver van ons blijve het dilettantisme, dat ‘de barbaren’Ga naar voetnoot1) binnenroept om temidden van nood en bloed de volle smaak van het leven beter te kunnen proeven. Dit dilettantisme zij ons ver! - En toch is er iets dat klemt, iets dat hier ontbreekt. En nu ik mij dit alles toevallig bewust maak, nu pas bemerk ik hoelang die vraag mij reeds een kwelling is geweest, hoe lang zij al geschrijnd heeft. Iedere winst op den chaos, iedere winst onzer beschaving moet ons hart heilig zijn! Heilig moet zij zijn want op hoe een lijden, lijden van menschen, van kinderen en van dieren werd zij afgewonnen, en heilig moet zij ons blijven! | |
[pagina 153]
| |
Zij die deze beschaving verwerpen, zij die de 19de eeuw smaden ondanks alles wat die eeuw practisch bereikt heeft, zij weten niet, of liever zij geven zich geen rekenschap ervan wat er geleden werd door den mensch, altijd dagelijks en alledaags geleden, terwijl de conventie alle harten voor medelijden eenvoudig afsloot; zij kunnen het weten maar zij maken zich dit lijden niet voldoende bewust, zij weten waarschijnlijk te weinig wat lijden is, zij zijn dus ietwat dilettantisch! - Maar daarnaast is dat andere, dat kwellende, die verbittering bijna: dat deze beschaving, wier voortgang ons zoo gelukkig kon maken, terzelfdertijd het leven bleek te maken schijnt, het bloed trager doet gaan, de levensgloed verzwakt, - en dat dan ineens het leven ons onleefbaar lijkt in die sfeer van schraal bewustzijn en zwakkleurig leven, - zonder licht en duister, zwak van leed en zwak van vreugde. - Dat men opeens niet meer ademhalen kan en vluchten wil! - Waar is de genezing van die tweespalt? Waar is de nieuwe wereld waar die twee heilige dingen kunnen samengaan kunnen zonder dat zij elkaar zoo wreed kwetsen? - Heilig is het leven, heilig is de volle overgaaf en de vergetelheid, - heilig de dronkenschap aan het leven, de zinnelooze vreugde en het schreien dat zich niet meer schreiend weet, maar even heilig is de zachtheid, de overwinning van het lijden, de humaniteit en het milde bewustzijn. Helaas: de twee essentieele dingen die ik in het leven geleerd heb, die ik beide als heilig heb leeren onderkennen, ze staan tegenover elkander, ze willen niet verzoend zijn, - ik heb dus niets geleerd! Wie weet meer? Ik heb toch vele boeken gelezen en vond nooit een antwoord op deze vraag. - Een Hollandsche huisvrouw kan het antwoord bezwaarlijk geven. Zal ik het ooit nog van iemand mogen hooren? |
|