De Stem. Jaargang 4
(1924)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
Vier gedichtenGa naar voetnoot1) van Joannes LuikenI
| |
[pagina 122]
| |
II
| |
[pagina 123]
| |
IIIWat is de eensaamheid een kost'bre schat te achten!
Komt gij, ô zielen vriend, en laat ons bei vernagten
Hier in de eensaamheid, van 't aards gewoel ontbloot,
Daar kan ik klagen, Heer, u al mijn zielen nood;
Daar kan ik mij, ô Godt! voor u ter nederstellen,
En u mijns herten wee gemoedelijk vertellen.
Daar kan ik tot u, Heer, uitboesemen mijn staat,
En hoe 't mijn arme Ziel op deze wereld gaat.
O soetste Eensaamheid! wat zijt gij te waardeeren!
Als ik maar in 't gezicht heb u, mijn liefste Heere,
U, door 't Geloof gezien, gegrondvest in het hert,
Geneest de Ziel van leet, van droefheid en van smert.
| |
IVO Heer! hoe is uw woord soo kragtig, lief, en soet,
Dat wie het maar eens hoort, noodzakelijk lieven moet!
Al wat ik hooren mogt door Eng'len, en Propheten,
Van Liefde, en Geloof, bragt wel in mij het weten,
Maar niet het wesen zelfs der liefde; 'k bleef altoos,
Hoezeer ik mij verpijnd', al even liefdeloos:
Maar nu gij met u woord, door 's herten grond doorbrooken,
Eens waarlijk tot mijn Ziel inwendig hebt gesprooken,
Nu smelt mijn hert van liefd', en word sôo sagt en mild,
Dat het zich neygen laat, waartoe gij 't hebben wilt.
Tot u neygt het zich Heer! omdat gij t'allen tijden
De Ziel genegen zijt, en stadig wilt verblijden;
Want bij u is het licht, der Zielen levensZon!
Gelukkig was die Ziel, die maar sijn Selfs verwon!
| |
[pagina 124]
| |
AanteekeningOok dit is een herdruk van litteraire schoonheid, die tot nog toe naar ons weten, verborgen en onbereikbaar was gebleven. Verborgen nl. in de groote compleete editie van Luikens werken, aanwezig ter Koninklijke Bibliotheek. - Ondanks de geheel vernieuwde opvattingen der litteraire schoonheid, ondanks de vele jongere litteratuur-historici die hun uitnemend werk deden, ondanks de massale bloemlezingen als Brusse's ‘Spiegel der Ned. Letteren’ en de nieuwe van Sijthoff, die niet minder dan 5 à 6 deelen enkel lyriek geeft, en waarin weinig veronachtzaamd wordt en die nog verrassingen brengt, is er toch nog hier en daar een enkel juweel in het duister van het verleden liggen gebleven. Wij meenen den lezers van ‘de Stem’ geen ondienst te bewijzen, wanneer we deze voor hen onder het daglicht brengen. Wij geven natuurlijk alleen die gedichten, die zich door een bijzondere schoonheid onderscheiden. Wij publiceeren deze vier verzen van Luiken vanuit een ander oogpunt als die van Coornhert. Bij Coornhert was ons doel, - om door één enkel voorbeeld een meening omver te stooten, die sinds 100 jaar de litteratuur-historici elkander vrijwel napraten: dat Coornherts poëzie nl. het onbeduidende rederijkerspeil niet zou overstijgen. - O.i. is dit ééne voorbeeld reeds afdoende. - Niet alleen is deze poëzie levend, zoo levend als die van sinds lang aanvaarde dichters als Spieghel e.a. - maar sterker: een dichter die strophen kan schrijven als: Hij zit bij 't pat en wacht met raet,
Christum gelaten en stille.
strophen als deze: Die 't quaat meer dan de straffe vreest,
Oock om deugds derven droef is meest,
en dorst om rechtvaardig te wesen.
Dees is recht droef en arm van geest:
hij hoopt in Christo 't genesen!
zulk een dichter stijgt soms tot het sublieme, hij behoort, door den diepen eenvoud en strakheid van zijn woord, door een prachtige en milde verlichtheid van geest ook, die later in het Calvinisme weer ten onder ging, - meer in de nabijheid van het.... Wilhelmus dan van de Rederijkers poëzie! Met Luiken staat het anders. Hij is thans wel voldoende bekend, | |
[pagina 125]
| |
men heeft hem recht gedaan. De bedoeling van dezen herdruk is, door een voorbeeld aan te toonen, dat de volledige werken van Luiken ondanks alle aandacht der laatste jaren toch wellicht nog steeds niet voldoende geëxploreerd zijn. Anders zou het niet mogelijk zijn, dat hier kunnen verschijnen: een invocatie zoo ongehoord hartstochtelijk als het ‘Verlangen naar Jezus’ en tevens zoo volkomen tot stroomende muziek geworden, een vers met zoo verwonderlijke wendingen als ‘Zucht tot Vrucht’ en dan die teedere ‘Nocturne’ (III) met haar kinderlijke gemeenzaamheid en haar stillen toon: .... Komt gij, o zielen vriend, en laat ons bei vernagten hier in de eensaamheit.... IV is een nog zeer bijzondere variatie op het schoone: ‘Ik meende ook: de Godheid woonde verre’. Wij hopen zoowel van Coornhert als van Luiken nog enkele andere verzen te herdrukken. |