De Stem. Jaargang 3
(1923)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 816]
| |
De beteekenis van het lustrumspel te Delft
| |
[pagina 817]
| |
in Nederland de litteraire en economische opleving begonnen was, werd met de Romantische traditie der historische studentenstoeten meer artistieken ernst gemaakt. En men moet erkennen, dat de uiterste mogelijkheden die in deze traditie scholen, tot ontwikkeling zijn gebracht. Dat men desniettemin, ondanks alle moeite en onderlingen wedijver, zoo weinig bereikte, dit kwam voornamelijk omdat deze traditie feitelijk reeds doodgeboren was. Het eenige wat bereikbaar genoemd mag worden, het was de natuurgetrouwheid, de ‘echtheid’ der historische copie, en dat is zeer weinig. En daarnaast bleef dan nog de mogelijkheid eener toevallige, en dus volslagen onbeheerschbare en uiterlijke schoonheid open, - de toevallige schoonheid die iedere copie uitdenaard soms hebben kan. Soms, door een bepaalden achtergrond waartegen zich een groep bewoog, door een eigenaardigen lichtval, andermaals door de toevallige en (zeldzame) samenstemming van een bepaald menschentype met het historische kleed dat hij droeg, - ontstonden in deze maskeraden plotselinge schoonheidsindrukken, die den droom van het Verleden in den toeschouwer deden oprijzen, en die dan ook na jaren nog in de herinnering onverwischbaar zijn. - Maar dit was ook het eenige wat overbleef uit een warrelende massa van kleurige leelijkheid, van onophoudelijk blootkomende onmacht. - Er leefde geen enkele stuwende geestelijke kracht in deze ontzaglijk moeizame en kostbare ‘copieerlust des levens’, des historischen levens. De hoogtepunten van deze traditie waren de Romeinsche ommetocht en wagenspelen in Utrecht in 1906, het Florentijnsche steekspel in 1908 te Delft, - en het laatste wat gegeven werd: de Leidsche intocht van Frederik Hendrik met, los daaraan verbonden, een middeleeuwsche openlucht-comedie. - In deze drie laatste copieën werd inderdaad het uiterste bereikt wat in deze richting te | |
[pagina 818]
| |
bereiken was, het uiterste van waarschijnlijk-getrouwe reproductie. Men moet dit niet onderschatten: als copieën zijn deze spelen waarschijnlijk wel eenig in Europa geweest, - al was het alleen maar door... de duurte, door de steeds aangroeiende kapitalen die door deze maskeraden eenvoudig verslonden werden, en die nog op hun achtergrond het beeld verrijzen deden van een angstigen financieelen wedloop tusschen de rijkste familiën des lands, tragi-komisch maar zeer modern. En dus krijgen wij bij het terugzien het gevoel van een benauwende onnoodigheid en enorme verspilling van krachten, een sleurzuchtig mankeeren van de schoonste gelegenheid. Want groote openbare spelen zijn van belang voor een volk, een positief geestelijk belang. - En wat was met zulk een gelegenheid niet te bereiken geweest! De drieëenheid die voor ieder groot openbaar schouwspel de voorwaarde is: een onbeperkt kapitaal, jonge en ontvankelijke begaafdheden (die in iedere generatie der studenten verborgen zijn,) en een spontane publieke belangstelling - dit alles was hier aanwezig, en wat zou er niet van te maken zijn geweest! Nu werd het verspild, versmeten bijna aan de jacht op de copie eener werkelijkheid, die onbenaderbaar was per sé! - En de belangstelling van het volk die groot was, die zich werkelijk concentreerde rond deze spelen, die steeg naarmate zij naderden, - deze belangstelling werd inplaats van tot de schoonheid opgeheven, afgeleid naar de verbazing over de ‘echtheid’ van brocaat en juweelen, en naar het verbluft citeeren van vervaarlijke getallen, ‘die zij gekost zouden hebben’, naar de wedstrijd-sensatie der duurte dus. Het is dus ditmaal nuttig van den oorlog geweest, dat de geestelijke sleur dezer traditie, die zichzelf trouwens reeds begon op te heffen, er kortweg door werd afgeknapt. De beroemde studentenmaskerades | |
[pagina 819]
| |
schenen tot het verleden te behooren. Zij waren sociaal niet meer verdedigbaar, en men vreesde de reactie van het volk bij deze overdadige weelde. - En toch is men thans aarzelend opnieuw begonnen. Dat de Nederlandsche studenten op den duur hun spelen niet missen wilden, het is begrijpelijk. Er is geen tijd zoo moeilijk, of de spelen behouden hun recht. Altijd: mits zij zichzelf door hun schoonheid, door hun ernst rechtvaardigen. En mogelijk onbewust hebben de leidende studenten den voortduur van hun spel op zulk een wijze willen rechtvaardigen: op de wijze der scheppende schoonheid. Het is een gelukkig toeval geweest, dat zij zich bij dit trachten tot Herman Teirlinck hebben gewend. Teirlinck zoekt reeds langen tijd naar vernieuwingsmiddelen voor het tooneel, of beter nog voor het openbare schoone schouwspel. Hoewel een bepaald bereiken, dat ook geestelijk diep zou kunnen doorklinken, hem in deze richting nog niet gegeven is, hoewel de aard van zijn talent, dat in de sierlijk-spelende negatie het krachtigst is, hem dit bereiken zeer bezwaarlijk maken zal, toch zijn van hem belangrijke aansporingen voor het tooneel te verwachten. Want naast zijn speelsch en koel intellectualisme heeft hij zijn Vlaamschheid nog, zijn instinct voor de openbaarheid, enden zin voor volksleven en oude volksspelen, die ook de meest geraffineerde Vlamingen nog in het bloed leeft. Zijn advies aan de Delftsche studenten bewijst het. Zijn beste gedachte, zeker zijn meest geniale inval, uiting misschien meer van zijn ras dan van zijn bewuste persoonlijkheid, heeft hij aan de Delftsche studenten ter uitwerking afgestaan. - Eén enkele blik op het Delftsche marktplein, dat zonder overdrijving zeker wel éen der schoonste pleinen in Europa genoemd mag worden, gaf hem die gedachte in. Het bijzondere van dit wijde Delft- | |
[pagina 820]
| |
sche marktplein is, dat de hooge slanke toren, met zijn harmonisch geweld van klimmende, elkander dragende en in deze gedragenheid zich verzielende lijnen, er van voet tot spits zoo vrij en machtig in den hemel stijgt, als bijna nergens in de steden het geval is. Door verschillende factoren is dit vrije stijgen mogelijk geworden: doordat de basis, de kerk en het voorfront der zijbeuken, den ganschen wand van het marktplein eigenmachtig vult, doordat dit plein zoo wijd is, waardoor distantie mogelijk wordt, doordat dit steile geweld een tegenwicht vindt in de horizontale grijze aardsche rust van het oude stadhuis, dat de tegenovergestelde zijde beslaat, en waardoor tevens twee ingangen tot het plein ontstaan, die voortreffelijk harmonisch zijn en aan den blik den langsten aanloop verschaffen. Hoe dit ook zij, welke factoren hier samenwerken, iedere vreemdeling die voor schoonheid ontvankelijk is, en nog met dit schouwspel niet vertrouwd, blijft in éen dier breede ingangen naast het stadhuis geslagen staan: vóór hem slaat die toren als een groote steenen vlam den hemel in, van den vasten grond tot in den peilloozen hemel! Als een bovennatuurlijk wezen door een ontzachlijken drang bewogen, werpt hij zich de hooge ruimten in, en de blik wordt van trans tot trans medegenomen, om met de ijle spits in de oneindigheid te rusten, of in het groote stille drijven van de windgejaagde wolken. Niets dat den blik kan vasthouden, niets dan de plechtige dwang van dit steenen gebaar naar omhoog, - en heel de ruimte eromheen wordt door dit gebaar vergeestlijkt en als van een geheimzinnig bewustzijn vervuld. Teirlinck was zulk een vreemdeling. Onmiddellijk heeft hij zijn spel voor oogen gezien. Hij heeft eenvoudig gezegd: Speel, nuanceer het gebaar dat deze toren uitdrukt, - en ge hebt het beste spel dat ge u denken kunt: de menschelijke geest die zich in een zware worsteling aan de stof ont- | |
[pagina 821]
| |
wringt, en zich naar omhoog bevrijdt, vrijer en lichter naarmate hij hooger komt en verder van zijn moeizamen oorsprong. Uit zijn geweldige basementen stijgt deze toren op, sneller en langer worden zijn lijnen naarmate hij hooger stijgt, en zijn spits verliest zich in het nooit-doorgrond geheim des hemels. - Speel het spel van den toren! En omdat enkele menschengebaren tegen dit geweld verijlen, speel het zoo massaal mogelijk, en laat dus alle menschen medewerken aan de uitbeelding van een gedachte, die aan allen vertrouwd is en aan wier suggestie feitelijk geen mensch ontkomen kan. Dit was schijnbaar een toevallige inval. Maar het was een dier schijnbaar toevallige invallen, die alleen maar ontstaan en uitgevoerd worden wanneer de tijd er rijp voor is. Bij iedere rijpheid van een tijd is zulk een toeval, zulk een gunstige verhouding van factoren noodig, om de gedachte te doen ontstaan, die aan de rijpheid van dien tijd beantwoordt. En eenmaal ontstaan, blijkt deze gedachte van enorme consequentie. Hier is een uitgangspunt gevonden van waaruit niet alleen een bepaalde studententraditie, maar ook het gansche openbare schouwspel vernieuwd zou kunnen worden. Want hier is het mysterie-spel hervonden, dat in de middeleeuwen zulk een grooten invloed heeft uitgeoefend: - het spel van de ziel, in het centrum der menschenwoningen, op de Markt gespeeld, aan den voet der torens die steeds den eindelijken zin van dit levende spel in hun roerloosheid reeds vantevoren vertolkten. Dit spel van de ziel is in de Renaissance omgeslagen tot het spel van het intellect, in de geleerde en instructieve vertooning, die men de allegorie noemde, en eindelijk in den modernen tijd tot de karikatuur der optochten ontaard. - Maar met deze gedachte van Teirlinck werd de oorsprong en de oorspronkelijkste zin dier openbare vertooningen hervonden: de herschepping | |
[pagina 822]
| |
in schoonheid van het menschenleven, vanuit de centra van zijn wezen, het spel van wat in den mensch het wezenlijkste is. Zoo dus werd dit studentenspel op de markt van Delft in beginsel een groote en vernieuwende gebeurtenis in de kunst: op de markt van Delft werd het eerste mysteriespel gegeven van den modernen tijd, niet meer een reproductie, maar een eigen conceptie die voortkwam uit en zich aansloot aan onze moderne menschelijkheid. Teirlinck zelf heeft dit diepe gegeven nauwelijks verder uitgewerkt. - Tusschen hem en het studentencorps zijn geschillen gerezen. De grootschheid der uitvoering (zeven afzonderlijke tronen voor de zeven hoofdzonden) die hij noodig achtte als tegenwicht voor het stille geweld van den toren, bleek om financiëele redenen onmogelijk. Het is ondertusschen te betreuren, dat deze grootere opzet niet kon worden doorgevoerd. De kosten, hoewel belangrijk, bleven toch altijd nog gering tegenover de kapitalen die de vroegere maskeraden verslonden, en het is betreurbaar dat juist op het oogenblik, dat men een stoute greep naar de oorspronkelijke schoonheid wilde doen, de sociale verkwisting van vroeger moest omslaan tot wat men een sociaal puriteinisme kan noemen. Temeer betreurbaar, omdat een Herman Teirlinck, op deze wijze in zijn impulsiviteit getroffen, Teirlinck niet meer is. Hij heeft verder niets meer gedaan, dan het aangeven van enkele vage hoofdideeën, en hij heeft ten overvloede een liederentext gezonden, die bijna vermakelijk van verstrooid en lusteloos gerijmel was, en die dan ook niet gebruikt werd. Desondanks blijven de studenten hem den grootsten dank verschuldigd voor een hoofdgedachte zoo rijk en vruchtbaar, dat ieder gedeeltelijk bereiken erdoor verhevigd werd en ieder tekortkomen als bijna nietig verdween in de stralende overheersching der bereikte schoonheid! | |
[pagina 823]
| |
II De hoofdideeënAlles wat gespeeld werd, ieder gebaar, ontving een honderdvoudige verheviging door den dubbelen achtergrond waartegen het zich bewoog, waarmede het òf samenviel òf contrasteerde: de zichtbare achtergrond van den onvergankelijken toren, die den ganschen zin van het spel als 't ware tegen den hemel schreef, en de onzichtbare achtergrond der eeuwige eenvoudige ideeën, waar ieder deel aan had, die door een ieder noodzakelijkerwijze begrepen moesten worden, die in iederen toeschouwer in onuitwijkbaar verband met zijn eigen leven moesten treden. Deze hoofdideeën waren zeer eenvoudig. De mensch stijgt op tot wijsheid en tot vrede, ‘zijn geest beklimt den toren,’ - dat wil zeggen: niet bijwijze van gemakkelijke triomf, wij zouden haast zeggen: niet bij wijze van vanzelfsprekende ethische manifestatie, maar nadat hij aan den voet van dien toren een strijd met de zonden doorstreden heeft, die aan één stuk door bijna niets dan verlies en vertwijfeling was. Verhavend, uitgeput, bewusteloos, nauw omfladderd reeds door den dood en zijn trawanten, alleen maar gered door de buitennatuurlijke tusschenkomst der genade, raapt hij eerst op het uiterste oogenblik zijn laatste en diepste krachten tezamen en beklimt den toren, hij redt zich tegen den toren op. - Ontzaglijke banieren ontspringen in de lucht bij iederen trans dien hij bereikt, de transen der liefde, der tucht en der wetenschap, - en bij den hoogsten trans zingen alle klokken van den toren hun triomfantelijke bevrijdingshymne in den hemel. - Het spel begint met wat men noemen kan: den wapenschouw der stof. Op een meter hoogen zwaren troon van grijze blokken, dicht aangesloten bij den zwaren onderbouw der kerk, hurkt de zware vorm- | |
[pagina 824]
| |
looze koning der stof, in de kleuren van het verderf, de kleuren der mestvliegen, vaalgeel en dofgoud. - Achtereenvolgens komen uit twee groote ingangen naast deze tribune en naast de kerk de stoeten zijner dienaren die het leven in zijn dienst doorwroeten: de traagheid in den vorm van een Oostersch despoot omringd van oranje danseressen en gedragen door bronskleurige negerslaven; de gierigheid in zijn geldzakken graaiend en achtervolgd door een jammerlijken stoet van verarmden; de onkuischheid in rood-en-zwart met haar gansche gevolg van dandy's, jonge mannen, clowns, tot zelfs de stokoude wellusteling die nog op de flakkerende lusten van zijn fantasie aast, tot zelfs de laatste afgrijselijke leden van het gevolg, de correcte dood en de geslachtsziekte. - Dan de toorn in de gestalten van een dubbele rij Japansche zwaardvechters, de gulzigheid in de gestalte van een optocht van koks, die een levenden vetten edelman medesleepen, welke zich onophoudelijk te verweren heeft tegen een zwerm van uitgehongerde oude bedelaars, - de nijd als een stekelige zwerm van gele meisjes, en ten slotte die wonderbare groengouden kever met haar meterlangen sleep van pauwenoogen, die de hoovaardigheid voorstelde. - Nadat deze stoeten over het marktplein uitgevloeid zijn en zich opgesteld hebben (inderdaad voelt men hier de noodzakelijkheid van Teirlinck's gedachte, dat zij hun neventronen innemen zouden) - begint het eigenlijke spel van den mensch. Dit spel van den mensch begint feitelijk met het oogenblik der rijpere jeugd, waarin de natuurlijke blijdschap en levensfeilloosheid der jonge ziel verloren gaat, en de eigenlijke levensstrijd begint, het oogenblik nl. dat alle begeerten, alle nieuwsgierigheden naar het leven zich in de ziel van den mensch naar boven dringen. Een eigenaardig gebaar leidt dien strijd in: drie doodkisten door gemaskerden gedragen, | |
[pagina 825]
| |
verschijnen en verdwijnen in den toren, - zij bevatten de eigenschappen der liefde, der tucht en van het weten, die in den toren terust gelegd en opgesloten worden. Dit intermezzo kan velen een vage kunstmatigheid geleken hebben. Wat het gebaar betreft: terecht. Maar toch is hiermede een zeer diepe psychologische waarheid wellicht aangeduid. - Wij zouden, om deze waarheid aan te duiden, bij uitzondering een vroeger geschreven gedachte willen herhalen: ‘in vroeger jaren wordt de schoonheid (der ziel) den mensch gegeven, in later jaren wil zij nog slechts veroverd zijn’. - De aangeboren deugden der ziel in den representatieven mensch rijzen misschien nooit zoo stralend en argeloos op, als in de eerste geestelijke jeugd, dat is juist even voor het oogenblik, waarop de nieuwsgierigheid naar het zinnelijke leven alles overheerschen gaat. Juist even voor dit oogenblik droomt de jonge ziel, nog ongeschonden en onverbruikt, nog pas en met verwondering volledig wakker, zich haastig den schoonsten droom van haar leven, den hartstochtelijken droom van goed te zijn, en zich het edelste geluk te winnen, om heel die wonderbare gave van-te-mogen-leven om te zetten in één vlammend geluk voor zich en alle anderen, en terwijl de jonge ziel van deze ademlooze hoop bezeten is, ziet zij soms over de dingen der wereld een glimlach glijden, een fonkeling van buitenaardsche schoonheid, gelijk zij nimmermeer hervinden zal. Men weet het nauwelijks, men weet niet wat gebeurt en wat men wil, men kan er ook niet van spreken, of slechts ervan spreken in de taal der idealen van den dag, - onverschillig of zij Practisch-idealisme of Reiner-leven heeten - en eerst als alles weer verdwenen is, herinnert men zich alles wat verloren ging. En het verdwijnt onherroepelijk. Want van begin af aan is dit verlangen, zijn deze ‘aangeboren deugden’ der ziel weerloos en bedreigd door | |
[pagina 826]
| |
andere machten die onherroepelijk sterker worden. De opstijgende begeerten, het rijper worden van het bloed en het intellect, de dorst naar wat voor de zinnen direct bereikbaar is, dooven dit licht en maken alles hard en dof en luidruchtig-vreugdeloos. De deugden dus vallen in een slaap, die zoo diep als schijndood is. - Tot zij weer opstaan, of nooit weer opstaan... Tot de mensch in zijn duister en door de herinnering aan dit licht, tracht te veroveren, wat hem eerst eenvoudig gegeven was. Deze gedachte verbindt zich aan dit symbool der drie kisten, - deze gedachte althans kan men, bij de persoonlijke vrijheid die iedere toeschouwer tegenover de symbolen van zulk een spel behoudt, aan dit inleidende gebaar verbinden. Dit spel dan vertolkt den aanval en den strijd met de zonden, - de dorst naar het dichtstbereikbare voor de zinnen, de snelle verzadiging, waaruit nieuwe nieuwsgierigheid en nieuwe verzadiging ontstaat, - tot het einde, tot den dood der ziel of tot haar tegenaanval en haar overwinning. - Zoodra ‘de mensch’ verschijnt, op een laag platform midden op de Markt - zetten de stoeten zich in beweging voor hun taak, onder de oogen van den Heerscher Stof. De slavinnen der traagheid bekoren hem, de geldkisten omdansen het platform, de koks heffen hun vette lasten biddend omhoog, opdat erin gegrepen worde, - de onkuischheid besluipt het platform en voert den mensch mede in haar vleienden, lascieven dans, steeds sneller, steeds vergeteler, tot op het oogenblik der bedwelmde overgave hij ontwaakt met haar dunne en wurgende vingers op zijn keel, - dan in zijn ontgoocheling, vrees en woede stort hij zich op de bekers, wier diepe verlokking hij bij de eerste verleiding der gulzigheid nog niet begrijpen kon, en de dronkenschap treedt in en het proces der zelfvernietiging versnelt zich. De nijd overvlamt in disharmonische | |
[pagina 827]
| |
warreling het tooneel, de groen-gouden Hoovaardigheid springt eindelijk onbedwingbaar op en kronkelt aan en biedt haar spiegel: opdat de mensch de harde trots zijner trekken zal zien en de duistere schoonheid van zijn oogen ‘koud als edelsteenen’. En met dezen langen blik in den spiegel heeft de demonische omslag van het zelfbewustzijn plaats, die nu onafwendbaar wordt het bewustzijn der Haat die Macht wil worden, en die aan de opgeroepen energie den koninklijken uitweg verschaft, waarin alle treurnis en ontgoocheling zich uitvieren kunnen, en de mensch blijft triomfator! zelfs in zijn treurnis kan hij zich nog zijn grootheid bewijzen! Uit de ontgoocheling komt de trots, de trots zuigt alle levenskrachten in zich op en laait aan tot Haat, en de Haat werpt zich zinneloos op de wereld. Zoo is de opeenvolging, de fatale keten. Met een dreigend gebaar duikt de zwaardvechter op en biedt zijn wapen: en de dolle zwaarddans, de dolle vernietiging van het bestaande vangt aan. - Haat echter vernietigt zichzelf. De haat vernietigt zich door vermoeienis. - Tegen den rijkdom, tegen de bloeikracht van het bestaande loopt iedere vernietiging in doffe onmacht uit, - ook de wereldveroveraar vindt de grens waar zijn wil tot macht in zichzelf terugzinkt, door zijn vermoeienis gebroken. Als de mensch na den dollen dans van zijn Haat bewusteloos neerligt, begint de doodendans der nachtfiguren, die nu van hun prooi verzekerd zijn, en die den kring van hun lugubre sprongen om het gekruisigd-liggende lichaam steeds vernauwen. Inderdaad is de mensch nu logischerwijze verloren. Hij heeft de uiterste kringloop volbracht en is weerloos, hem kan nog slechts de kleine operatie van het einde wachten. Maar dit is het oogenblik, waarop een bovennatuurlijke kracht ingrijpt. Of deze bovennatuurlijke kracht van buitenaf komt, zooals de Kerk | |
[pagina 828]
| |
met haar grondbegrip der Genade leert, of dat zij, gelijk de moderne psychologie geneigd is aan te nemen, een werking van de ziel zelf is, die zichzelfGa naar voetnoot1) behouden wil en zich in het onderbewustzijn vernieuwt, is althans ten opzichte van dit spel geen wezenlijke kwestie. Deze bovennatuurlijke of illogische tusschenkomst (de lezer kieze zelf het woord) vindt haar symbool in drie pelgrims, die van den tegenovergestelden kant van den zondentroon stil en onbemerkt aangeschreden zijn. Een trompetstoot in de verte heeft hun komst aangekondigd, - en dan zijn zij opeens daar! Bij het platform gekomen, waar de door de zonden gekruisigde in zijn verdooving neerligt, werpen zij hun grauwe pijen af, en staan in zilveren harnassen: onder hun pijen zijn zij geharnast door innerlijke kracht. Twee van hen drijven het onwillig fladderende nachtgebroed weg; de derde, de geest, richt zich naar den mensch. Als dan deze lichtende figuur erbarmend stilstaat bij den ontwakenden mensch, en met een strak en groot gebaar naar boven wijst, waar redding is, en als dan hoog uit den zilveren hemel, die juist dien dag zijn teêrsten glimlach had, de toren plotseling in zingen uitbreekt, plotseling van den hoogsten trans het zachte zegenende zingen der bazuinen begint, dat dit gebaar beantwoordt, - dan wisten velen van de toeschouwers dat hier een eigenaardige, bovenpsychologische schoonheid ontstaan was, - gelijk zij wellicht nog nimmer hadden ontmoet. Want dit werd werkelijk het woord dat sprak vanuit den hemel! - ... Wij vatten het einde van het spel in enkele woorden samen. Bij deze roepstem uit den hemel ontdekt de mensch zijn diepste en nog niet ontgonnen kracht. Een stoet van vrienden, dat zijn waarschijnlijk de behulpzame krachten die ieder mensch in het leven omringen, en die in actie treden op | |
[pagina 829]
| |
het oogenblik dat de mensch het zelf wil, dat de mensch het hun vergunt, - omslingert het podium in rhythmische figuren die orde en zelfbeheersching uitdrukken. De geest bestormt den troon van Koning Stof, die terugwijkt bij zijn nadering; dan begint hij den gevaarvollen tocht tegen den toren. Bij het bereiken van iederen trans ontrollen zich de banieren der bevrijding, bij het bereiken van iederen trans bestormen de helpende machten het leger der zonden en jagen het in ordelooze vlucht overhoop. Het langst handhaaft zich de hoovaardigheid, zich krommend van angst en woede en tegen den verweerden muur der Kerk als vastgezogen: het wonderbaar groen-gouden insect! Tot ook haar de paniek wegwischt. Bij het bereiken van den hoogsten trans, als de klokken en de cariljons en de zangers in éénen lofzang uitbreken, betreedt de mensch wiens geest ver boven zijn lichaam de vrijheid en de ruimten heeft bereikt, langzaam de treden van de estrade en stelt zich op den nu leegen troon van den verjaagden Stof. | |
III De practijk der uitwerkingHet kan niet ontkend worden, dat wij hier voor verschillende symbolische handelingen verklaringen opstellen, waarvan wij niet zeer zeker zijn, of Teirlinck ze zelf precies zoo bedoeldheeft. Dit let echter weinig. Het is juist van oudsher de eigenaardigheid van zulk een symbolenspel geweest, dat de toeschouwer er zeer vrij tegenover stond: het was de schoone suggestie die ieder voor zich zelf voleindigen kon. Reeds de oude Katholieke verdeeling der zeven hoofdzonden, welke waarde zou zij voor ons kunnen hebben, wanneer wij haar niet volgens onze psychologische begrippen zouden kunnen verklaren? - Maar een meer klemmende bekentenis is, dat wij hier een enkele maal het spel in geïdealiseerden zin beschreven, een enkele maal aanduidden, hoe het misschien had | |
[pagina 830]
| |
kunnen worden, meer dan hoe het werklijk was. - Toch deden wij dit opzettelijk. Dit was een eerste proeve, een eerste poging om een enorm groot materiaal tot een nieuwen vorm te dwingen. Een volledig bereiken was dus vantevoren uitgesloten. De tijd, de bestaande tooneeltechniek zijn er niet rijp nog voor. Maar anderzijds was deze nieuwe vorm toch reeds zoozeer bemerkbaar, was reeds zoo positief aanwezig, dat de onvermijdelijke tekortkomingen een prikkel worden om erop door te denken, een prikkel tot critische bezinning, hoe dit alles te voleindigen zou zijn naar den stijl en de kracht van dezen tijd, die ondanks alles onstuimig is. - Het is natuurlijk voornamelijk den jongen regisseur, Johan de Meester Jr. die dezen kernvorm uit den chaos - honderde menschen, en zulk een ruimte! - heeft opgeroepen. Al heeft hij vanuit de kringen der studenten een onverwachte medewerking ontvangen, hij heeft het honderdvoudig gebaar van dit spel hoofdzakelijk ontworpen, bezield en beheerscht. Men heeft dezen jongen kunstenaar voor een halsbrekende coup d'essay gesteld, het heeft hem niet overstelpt en het werd een coup de maître. - Confronteert men nu het bereikte met het niet-bereikte: dan moet hier vooropgesteld worden, dat helaas het grootste gedeelte der eigenlijke temptatie zich feitelijk plastisch nog niet handhaven kon. Van de zeven tafereelen waaruit de verleiding der zeven zonden bestaat, is er slechts één indrukwekkend geworden: die van den dans met de roode onkuischheid en het wurggebaar waarin deze dans culmineerde: en gelukkig voor het spel, dat het juist de uitbeelding van de zonde der zonden was, die sterk kon doorslaan in de toeschouwers. Anders zou de gansche kern verijld zijn. Maar al het andere daaromheen, het bleek in deze ontzaglijke ruimte te nietig van gebaar. - Het dansje met de geldkisten, | |
[pagina 831]
| |
het gedribbel der koks, en zelfs het meest essentieele psychologische gebaar: - het zoeken van de dronkenschap, vertolkt door een bijna onbemerkbaar teugje aan een beker, dit alles verijlde onder het hooge gewelf van de lucht. Zelfs het toppunt van de razernij van het aardsche leven de zwaarddans, - moest noodwendigerwijze de vereischte grootheid missen. Eén klein figuurtje tegen dien grooten toren: geen indruk geeft dit van een bloeddronken razernij! Hier dus moet een absoluut nieuwe modus gevonden worden, - een modus die samenstemt met de groote ruimte en de groote requisieten die gebezigd worden. Wel te verstaan: het is geen bezwaar, dat in zulk een wijdheid het drama der menschenziel als een relatieve nietigheid verschijnt, dat de eeuwige toren al deze smartelijke vluchtigheid als 't ware plechtig-ironisch overzwijgt, - maar bij al deze relatieve menschelijke nietigheid moet de uitdrukking gevonden worden voor de razernij en de kracht die haar desniettemin, dit ééne verganklijke moment, doorwoelen en bewegen kan. - Hoe deze modus gevonden zal worden, wie kan het zeggen? Het is misschien het werk van geslachten. - Maar iets wordt toch reeds plotseling duidelijk: hier is de plaats, waar twee moderne, totnogtoe machtelooze verlangens zich harmonisch zullen verwerklijken kunnen: het masker en het expressionisme. Het expressionistisch décor en het expressionistische masker! Het kan aan de nietigheid der menschelijke figuurtjes den symbolisch en nadruk geven, die noodig is om niet te vervluchtigen, die noodig is om de majesteit van het menschelijk gebaar te handhaven in deze ruimte en ondanks die ruimte, - de majesteit van dit kleine dier dat denken kan. Maar deze inzinking die onvermijdelijk was, omdat de voorloopige onoplosbaarheid der opgave te duidelijk bleek, werd als 't ware ingesloten en daardoor over- | |
[pagina 832]
| |
straald door de gedeelten, die reeds de volle maat eener nieuwe schoonheid gaven. - Wij meenen het opkomen der stoeten, de grootsche doodendans en de pelgrims, en dan nog de enkele speciale en wonderlijke momenten die daarbij oplichtten: als het groote reddingsgebaar van den pelgrim en het hemelsch antwoord, als dat andere moment, dat daarvan het bijna demonisch pendant kan heeten. Wanneer nl. de stoet der onkuischheid zich in een gracieusen dans op het marktplein ontwindt, glipt uit de gordijnen der andere poort een visioen het daglicht in, zoo ongelooflijk als het spooksel van een koortsigen droom. - Het zijn de correcte dood, de zelfmoord zou men kunnen zeggen, en de geslachtsziekte, - een uitgeleefde cocotte in de dracht van ongeveer 1880, geen geraamte nog, ook geen mensch meer, iets onbenaambaars van bestofte vaalheid en verziektheid. Dit verschrikkelijke koppel beweegt zich in een opzichtig dribbeldansje in de richting van den zorgeloos-paradeerenden stoet en dan plotseling: de ontmoeting. De correcte dood steekt zijn claque pal in de lucht, het schepsel grabbelt in haar rokkenzooi en maakt de kniks van haar jeugd: de stoet raakt in verwarring, de onkuischheid klampt zich bevend aan haar geleider vast en verbergt haar gelaat, - haar onafwendbare toekomst is voor haar verrezen. De stoeten hernemen eindelijk hun loop, en weer: de ontmoeting. Zoo ziet de grande cocotte aan den rand van den engen lichtkring waarin haar leven fladdert, voortdurend de gestalten schuiven, die van haar eigen lot de vóór-verbeelding zijn: de bedelares aan den ingang van het nachtelijk restaurant, die mompelend een hand ophoudt, een vuile maar kleine hand, de bloemenverkoopster op de badplaatsen die door den kellner met een servet wordt verjaagd, en zij wurgt haar vage ontzetting neer. Dit moment was waarlijk een in gestalten | |
[pagina 833]
| |
geschreven vers van Charles BaudelaireGa naar voetnoot1), - en deze onwillekeurige associatie beteekent iets, want Baudelaire is de eenige moderne kunstenaar, die enkele demonische verschrikkingen van het moderne leven niet alleen heeft kunnen uiten, maar ook heeft kunnen monumentaliseeren. Van de afzonderlijke gestalten van het spel vielen allereerst de beide danseressen op, en van hen vooral de gouden Hoovaardigheid. Ondanks de insectenachtige kleinheid dezer gestalte bleef deze steeds vol uitdrukking, - haar staan, haar krommend uitzien, haar dansen en loopen vooral bleef voortdurend van een soort wilde ingehouden energie geladen. - De danseres der onkuischheid daarentegen wist het karakter van krachtelooze lasciviteit uitnemend te treffen. Van de manlijke figuren was de correcte dood, een dilettant, de meest buitengewone figuur. Ieder zijner bewegingen was van een doodelijk vroolijke triomf overvuld, zijn dansen in den doodendans, met groote kromme sprongen van het overlenig lichaam, met altijddoor het geflapper van de dunne witte hand daarboven, met plotselinge verstarringen, dit alles was van een volmaakte macabre fantasie. - De figuur van Koning Stof bleef van begin tot einde indrukwekkend. Men vergat zijn logge aanwezigheid niet. De weinige gebaren die de regisseur hem had vergund, hadden voornamelijk het karakter van hulpeloos-koddige domheid en boosaardige verbazing: - één der psychologisch-plastische vondsten van den regisseur, zooals er vele door het gansche spel verspreid lagen. De mensch ten slotte, door Margaret Walker vertolkt, had een al te ondankbare rol te vervullen. Er waren enkele doordringende momenten, reeds aangeduid, maar een zoo groote variëteit van zielstoestanden vermocht zij in deze ruimte niet aan- | |
[pagina 834]
| |
houdend te vertolken. - De eigenlijke monumentaliteit trad pas weer in, toen de mensch in gekruisigde roerloosheid verzonken lag, beeld der zelfvernietiging. | |
IVMen heeft op dit spel veel critiek gehoord. Over 't algemeen heeft de pers het met veel voorbehoud ontvangen. - Men heeft de details der plastiek critisch en afzonderlijk tegen elkaar afgewogen, zonder zich rekenschap te geven van het organisch geheel, waarin deze details zich voegden, zonder zich over te geven. Men krijgt den indruk, dat men zich kunstmatig aan de natuurlijke suggestie van het geheel onttrok, uit critische voorzichtigheid. Men heeft kunnen zeggen met een schijn van waarheid: dat dit een revue was, een opwindend kleurig kijkspel, en dat de beklimming van den toren eenvoudig een wedstrijd-sensatie gaf: en men spreekt een zekere waarheid uit, alleen maar een deel der waarheid. Want men kan hierop antwoorden: wanneer deze lagere elementen der openbare vertooningen, die afzonderlijk gebleven zelfs een geestelijk verderf in het moderne leven genoemd kunnen worden, dienstbaar gemaakt kunnen worden en ingevoegd in een organisme van schoonheid, wanneer het dus mogelijk blijkt, deze lagere elementen uit hun ontaarde afzondering te bevrijden en ze te sublimeeren, dan is daarmede tevens, voor de openbare vertooning in het leven, een steen der wijzen gevonden. - En al was het een toeval, naast een zekere rijpheid van den tijd, die dezen steen der wijzen vinden deed, men moet hem nu niet meer verloren laten gaan. Dit spel heeft zulk een mogelijkheid bewezen. Deze eerste moderne moraliteit kan het uitgangspunt worden van een herleving van het groote religieuse openbare spel, het spel waar volk en ontwikkelden terzelfdertijd zichzelf in herkennen kunnen. Het nog onrijpe | |
[pagina 835]
| |
eclectisme der symbolen moet omgroeien tot een eigen expressionistischen stijl, die zich op natuurlijke wijze aan kan sluiten aan de plastische gegevens der middeleeuwen, omdat deze uitdenaard de scherpste concentratie met den diepsten zin vereenigden, - wat er nog aan kleine tooneelmatigheid in was, moet omgroeien en worden uitgezet tot de strakke expressiviteit, - die den indruk der groote ruimten en historische omgevingen harmonisch voortzet en verdiept. Nog één tegenwerping is mogelijk, en daar eerst zij ons brengt tot de zielskern dezer kwestie, stellen wij haar zoo zorgvuldig mogelijk op: - Laat dit het eerste mysteriespel zijn: maar kan het den modernen mensch ooit zooveel zeggen als het psychologisch drama waaraan hij gewoon is, en waarin hij zijn eigen genuanceerdheid hervindt? En valt reeds dit spel niet uiteen in twee aparte indrukken, die nog geen van beide volkomen schoonheids-indrukken zijn, n.l. plastiek en abstractie? Een lust voor de oogen en een gymnastiek voor de hersens! Het antwoord kan zijn: juist in de allerlaatste instantie wordt de levenskrachtigheid dier nieuwe moraliteit bewezen door het feit, dat dit spel van abstracties en plastische standen een ontroering vermocht te wekken, een aangegrepenheid, die feitelijk de ontroering der psychologische drama's overtrof. - Alles werkte hier samen natuurlijk: de bekende zenuwaangrijping der massaliteit, honderden die speelden, en duizenden eromheen, op de tribunes, voor de vensters, op de daken der huizen, voor zoover het oog reikte, de klokkenklank, de begeleidende muziek van instrumenten en stemmen, het staan en zwijgen van den toren, het schijnbare gevaar van den tocht. Maar nogmaals: alle deze elementen zijn niet langer lage elementen, wanneer zij aan de hoogste bedoeling, die door de schoonheid heen een religieuse bedoeling werd, worden dienstbaar gemaakt. | |
[pagina 836]
| |
In al dit leven, in dit bewegen en geluid was een idée verborgen, een hoofdgedachte die groeide naar haar vorm. En er kwam in den toeschouwer een oogenblik, dat het oproer der zenuwen als met een schok naar binnen sloeg en deze idée zich in hem verwerklijkte, dat alle eigen ervaring en alle herinnering uit den slaap werd opgeschrikt en gloeiend samensmolt met wat zich aan symbolen voor zijn oog bewoog. - Welnu: zoo moet ook zeker de Middeleeuwer zijn mysterie-spel gezien hebben, het symbool raakte onmiddellijk met zijn eigen bestaan verweven, en hij weende over dat leven, over de kortheid of de boosheid ervan en onderging toch onbewusterwijze de bevrijding der schoonheid, waartoe hij dit eigen leven één oogenblik zag opgeheven en verhevigd. En dit was de laatste en meest beslissende der indrukken die het mysterie-spel op de markt van Delft gegeven heeft: men begreep opeens, hoe dit volk der middeleeuwen alle moeite van zijn leven, de eentonigheid, de honger, de vrees voor de booze ziekten en de machtigen des levens, tot zelfs de vijand voor de poorten van zijn stad, door en in zijn spelen kon vergeten. |
|