De Stem. Jaargang 3
(1923)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 754]
| |
De dwaze maagdGa naar voetnoot1) door Dop Bles'k Weet niet waarom, maar heel alleen
ben 'k blootsvoets door de nacht gegaan
en vroeg met een stem, die de mijne niet scheen:
‘Wie neemt mij aan!
'k Ga hier voorzichtig, volgeschonken,
boordevol als een lamp
en mijn hoofd doet pijn of 't lichaam is dronken
en vreemd om mijn hart knelt een kramp.
Wie?...
Gij behoeft niet te spreken
'k Verlang niet te kennen Uw nood!
wie wil mij ontsteken,
wie geeft mij het leven met d' inslag van dood? -
Hier zijn mijn voeten, mijn borsten, mijn handen,
hier zijn mijn lenden, mijn lippen, mijn mond,
wie laat mijn folt'rend smachten verbranden?
wie heft heel mijn wezen van aard-zwaren grond?
Ik weet te goed uit al mijn droomen
dat geluk in diepste doorstraling bestaat
en weet dat het eenmaal tot mij moet komen
in de godlijke vorm van een menschlijk gelaat!
En daarom...
Ja daarom misschien ging ik nu door de nacht
en nam alleen mijzelve mede
tot wie mij wacht
en geeft de eindelijke langvoorvoelde vrede...
Ach, 'k ben toch niets meer dan mijn gesmeekte bede.’
|
|