| |
| |
| |
Een vergeten Russisch schrijver
door Dirk Coster
Nicolaï Ljesskow, Eine Teufelsaustreibung, München, Musarion-Verlag. 1922. Vertaling van Alexander Eliasberg.
Van tijd tot tijd treden vergeten of nooit opgemerkte schrijvers van de 19de eeuw vrijwel plotseling de openbaarheid in. - Waarom zij vergeten of nooit opgemerkt zijn, men vraagt het zich dan verwonderd af, wanneer men de kracht en de volkomenheid van hunne werken ziet. - Eenige jaren kwam de herinnering aan zulk een figuur uit Frankrijk, en de vergeten meester Duranty beleefde plotseling, vijftig jaar na zijn lamentable hospitaaldood - een veel te late roem, - nu is het, via Duitschland, dat de groote middennegentiende eeuwer Nicolaï Ljesskow, een totale vreemdeling voor West-Europa, ons een bijna gelijke verwondering schenkt. - Wie was deze Ljesskow? Alexander Eliasberg, de kenner van Russische litteratuur, die reeds vele schatten aan het Russische duister ontlokt heeft, gelijk de lezers van ‘de Stem’ kunnen weten, die de bijna Franciskaansche bijdrage ‘der Russe Redet’ door zijn bemiddeling konden genieten, - geeft in zijn inlichtende ‘Russische Literaturgeschichte’ de volgende bijzonderheden: Ljesskow, in 1831 geboren (gest. 1895), was agent van een Engelsche handelsmaatschappij en als zoodanig een groot reiziger door alle primitieve gebieden van Rusland en Siberië. Hij begon eerst laat te schrijven, en zijn debuut was moreel en litterair niet gelukkig. In de brandende eerste jaren van het nihilisme, rond
| |
| |
1860, brachten enkele hatelijke verdachtmakingen hem in grooten openlijken strijd met de gansche linie der Russische jongeren die revolutionair en liberaal gezind waren. - ‘Tatsächlich aus Wut’ wierp hij zich in het kamp der zwartste conservatieven en bestookte zijn vijanden met tendenz-romans die boosaardige pamfletten waren, vol indirecte toespelingen en beschuldigingen, - en het gevolg was dat heel het vooruitstrevend Rusland hem bij stilzwijgende overeenkomst verder voor dood heeft verklaard. Deze Ljesskow was echter terzelfdertijd een groot kenner van het intiemste en eigenaardigste Rusland, en daarbij een groot kunstenaar, een groot plastisch afbeelder der werkelijkheid. En in zijn latere rustige periode schreef hij zijn visioenen en ervaringen van dit oude Rusland uit. Het heeft hem geen roem kunnen geven, behalve in kleine conservatieve kringen, want het toonaangevend Rusland - de intelligentie - heeft tot zijn einde toe volhard in stilzwijgende verachting. En wat zijn wezenlijke kracht bleek te zijn: dit groote objectieve kunstenaarsschap, vond in Rusland ook weinig kans om gewaardeerd te worden opzichzelf en omzichzelf. Het is een reeds overbekend feit, dat in dat Rusland, dat juist de grootste litteratuur der 19de eeuw bezit, aan deze litteratuur opzichzelf genomen geen waarde werd gehecht. De waarde dier litteratuur werd afgemeten aan het aantal vragen-van-den-dag dat erin behandeld werd. - En in zijn beste werken heeft Ljesskow zich om de vragen van den dag, die overigens meer dan genoeg moeite brachten in zijn leven, niet veel meer bekreund. Hij maakte zich eenvoudig tot medium eener geziene werklijkheid.
Enkele zijner beste novellen zijn nu in bovengenoemde bundel vereenigd. Wij hebben onwillekeurig de eveneens vergeten Duranty naast dezen Ljesskow genoemd.
| |
| |
En deden dit omdat deze Franschman en deze Rus meer gemeen hebben gehad, dan hun tijdelijke vergetelheid. Zij zijn beiden van hetzelfde ras, en zij zijn beide een eigenaardig uitzonderingstype in de litteratuur, dat zich desniettemin altijd herhaalt. Men zou hen de barsche naturalisten kunnen noemen, en ze zouden nog naturalisten zijn in de meest idyllische periode. - Waren zij schilders en leefden zij naast Watteau en Fragonard, zij zouden met bijna treiterende uitvoerigheid en precisiteit een ontbindend kreng schilderen op een vuilen slijkerigen oever verlaten. Maar leven zij in een realistische of materialistische periode, dan zijn zij toch weder den realisten te realistisch en den naturalisten te naturalistisch. Hun karakter dikwijls is hard, en twistziek, twistzieker nog schijnend doordat zij overal de brute waarheid der werkelijkheid zien, van alle partijen de leugens betrappen, en deze brute waarheid hun tijdgenooten met uitdagendheid voorhouden. - Zij zien het leven dus vóor alles als een geheel van stoffelijke drijfveeren, als een machtige wreedmaterieele werkelijkheid zonder één verzachting en verschemering van schoone illusies. Zij zijn dus objectief voorzoover een mensch objectief kan zijn. Dat deze schoone illusies ook tot de werklijkheid behooren, de werklijkheid der ziel, dat men deze schoone illusies ook evengoed en korter als de schoonheid kan benamen, het flonkerend waas dat de ziel van zichzelf aan de dingen leent, zullen zij maar lastig begrijpen. - En dat zij dus maar één zijde van de waarheid zien, het fatale complex van wreede eigenbatende drijfveeren, - zullen zij moeilijk toegeven. - En ten slotte zullen deze schrijvers, wanneer zij het leven als kunstenaar naderen, hun voorkeur geven aan deze plaatsen van het leven, waar het woest en heftig is en wreed, waar de hartstochten zich trots en tartend baanbreken door het kleine leugenachtige levensspel, -
| |
| |
trots, schriklijk en tartend, hoewel in wezen zelden geheimzinnig. - En de schoonheid van hun levensvisioen is dus meestal vóór alles een schoonheid van geweld: een donkere machtige levensgloed doorstraalt soms hun scheppingen, een dierlijke levensgloed zou men kunnen zeggen, wanneer men dan vooral wil denken aan de groote intelligente roofdieren, aan leeuw en tijger en de meedoogenlooze lenige plastische schoonheid waartoe zich de bittere levenskracht der natuur in deze trotsche dieren als 't ware heeft gebeeldhouwd.
Duranty vond voor deze kracht in zich en zijn barsche verachtelijke waarheidsliefde slechts de harde dorpsomgeving en de stroopersbenden die in de oude Fransche bosschen scholen, waar de instincten toch ten slotte zich nog maar zeldzaam toonen; (maar hoe schrikkelijk is het stroopersgevecht en van welk een bliksemende verschrikking de moord op de gelieven!). Ljesskow daarentegen vond voor dezelfde drang naar barsch en heftig leven het gansche oude Rusland van 1850, dat achter het dunne scherm der moderne Westersche beschaving eindeloos en onberoerd uitlag, in wezen sinds eeuwen onveranderd gebleven, vol wreedheid en heftig leven, vol tegenstelling ook en hartstochtelijke wisselingen: wreede heeren die over een leger van slaven regeeren, wildkleurige luxus en grauwe ellende, schichtig bijgeloof en bezonken mystiek, dierlijke hartstochten die alles nederwerpen, en dat alles van een oer-krachtige natuurlijke plastische schoonheid die voor een geboren plastisch kunstenaar een verrukking moesten zijn. Terecht merkt Eliasberg op, dat men het oude Rusland bij niemand zoo werkelijk terug vindt dan bij Ljesskow. Dostojevsky en Tolstoy, die veel ervan spreken, waren ten slotte toch te zeer psychologen, om bij de uiterlijkheid van dit orthodoxe Rusland al te lang te verwijlen. Voor Ljesskow is het
| |
| |
de stof zelf van de enkele novellen, die thans de kennismaking met zijn eigenaardig genie mogelijk maken. En de grootste dier novellen is het schrikkelijk verhaal: ‘Die Lady Macbeth des Mzenker Landkreises.’ - Die dit verhaal geschreven heeft, is inderdaad een groot schrijver. Met een ingehouden kracht wentelt het zich van gruwel tot gruwel, door episoden van verzengenden hartstocht heen, naar het slot dat de beteekenis van een afgrijselijke apotheose krijgt. - En toch zijn deze gruwelen tot een klare harmonische schoonheid gebonden, een bijna volmaakte verhaalsplastiek maakt de gestalten in hun onmenschelijke misdadigheid streng en schoon.
Een jonge schoone vrouw is ongevraagd aan een ouderen koopman uitgehuwelijkt, en leeft als een gewillige weerlooze slavin onder het toezicht van hem en zijn ouden vader een sluimerend en leeg kinderloos leven. Gedurende een lange handelsreis van den echtgenoot valt haar aandacht op een prachtigen knecht van het huis, en bij een toevallige stoeipartij waarin zij zich in plotselinge dartelheid mengt, voelt zij zijn ijzeren kracht. Dan ontwaakt in haar de hartstocht eens en voor altijd. - Onder de bloesemende boomen van de tuin, in helle zwoele zomernachten, spelen zij hun wulpsch spel in de droomerige rust en zachtheid van bevredigde roofdieren. Hier licht de schrijver den sluier op van een oud, volksch en Oostersch Rusland, dat zich in de meer psychologische Russische litteratuur nooit zóó breed weerspiegelt. Dit zijn natuurmenschen: maar onder de boomen spreiden zij voor hun lusten een felkleurig tapijt uit, en de knecht is een bruut, maar van zijn liefde spreekt hij als een dichter in uitbundig-Orientaalsche beeldspraak. ‘Katherine Lwowna wälzte sich, vom Mondlichte übergossen, auf dem weichen Teppich und spielte mit dem jungen Burschen. Die weiszen Blüten des Apfelbaums
| |
| |
regneten auf sie herab und hörten schlieszlich zu regnen auf. Die kürze Sommernacht ging aber zu Ende, der Mond zog sich hinter den steilen Giebel des hohen Speichers zurück und blickte auf die Erde immer trüber herab.’ - Hoe gevaarlijk deze rust is, blijkt bij het eerste alarm dat haar bedreigt. - De sluwe oude vader begint onrustig te worden; een zacht vergif geeft hem voorgoed de rust terug. De gewaarschuwde echtgenoot komt midden in den nacht thuis en verrast hen in zijn kamer. Dat wordt zijn dood. Dan stormt haar liefde alle grenzen door. Zij wil ook den rijkdom van het huis voor haar minnaar winnen: de eenige erfgenaam, een lieflijk ernstig kind van elf jaar, wordt door haar onder kussens verstikt. En op het oogenblik dat dit ergste volbracht is, en zij het kussen van het kindergezichtje opheft, dreunt als een donder van het jongste gericht een razend gebons op alle vensters en deuren. - De stroom der huiskeerende kerkgangers is juist langs het huis getrokken, waarrond reeds lang het vermoeden van duistere dingen zweefde, - één ervan heeft door een kier nieuwsgierig naar binnen gezien.
Op de lange duistere reis naar Siberië wacht haar de vergelding. Deze waanzinnige-van-liefde heeft nog niets geleden: heel de overval van het woedende volk, de gruwzame mishandeling op het schavot, de veroordeeling tot levenslang lijden, - het heeft niets in haar geraakt, ‘er was voor haar geen licht en duister, geen goed en kwaad, geen vreugde en verveling; zij begreep niets, hield van niemand, niet eenmaal zich zelf.’ - ‘Katherine Lwowna echter behoefde zich aan niets te gewennen, zij ging aan de zijde van haar Sergeï naar Siberië en dat beteekende voor haar het absolute geluk.’ Maar de man is door de wreede tuchtiging geheel ontwricht en zijn hartstocht is gestorven, of liever zij zet zich om in stijgenden haat tegen de vrouw die hem
| |
| |
tot daar heeft voortgedreven, en deze haat spitst zich toe tot het uitdenken van bijna Aziatische kwellingen. Zoo wordt eerst deze ‘weg van het geluk’ haar bittere boetegang. - Hij etaleert zijn minnarijen met andere vrouwelijke veroordeelden tergend voor haar gefolterde blikken, die zij nergens weg kan wenden. Soms veinst hij verteederingen en heft haar daarmee onmiddellijk weer op in het blinde geluk. Het is slechts om haar een kostbaar geschenk af te persen, warme kousen, een doek, die zij hem met uiterste opofferingen verschaft. Direct daarop verschijnt één der andere vrouwen met het geschenk, onder het hoongebrul van de bende, die zich aan het wreede spel geassocieerd heeft. Haar eindelijke reactie op deze folteringen is even blind en hulpeloos, even absoluut als haar geluk was. Als op een treurigsten Novemberdag van regen en huilenden wind het convooi gevangenen op een vlot geladen wordt, om een breede en snelstroomende Siberische rivier over te steken, grijpt zij één der minnaressen plotseling vast en springt met haar in den zwalpenden stroom, waarin geen mogelijkheid tot redding is. Een wilde arabesk, een Dante en een Shakespeare waardig, sluit dit grondeloos-sombere poeëm der blinde levenskracht: de verdrinkenden worden onmiddellijk weggesleurd in de strooming. Maar ver van het vlot, uit éénzelfde schuimende golf, slaat een arm op, daarnaast een hoofd. En plotseling, als een verschijning, rijst Katherine Lwowna rechtop uit de golf omhoog, hooger, met bovenmenschelijke energie halverlijfs, om dan ‘als een snoek’ weer op het andere verdrinkende lichaam neer te schieten en ermee te verdwijnen.
Dit is het verhaal der Russische Lady Macbeth van het volk, misschien het somberste verhaal dat in de Euro- | |
| |
peesche litteratuur der 19de eeuw geschreven werd. Hier is niets dan eindelooze treurigheid, treurigheid die eindeloos wordt omdat zij volkomen ontmenschelijkt is, omdat geen schemer van zielsleven in dit verstikkend duister doorbreekt, geen kreet, geen snik zelfs van lijden of angst. Alles dof zwijgen! Niets dan leeg lichamelijk leven, moord zonder berouw, blind voortworstelen en de eenige kracht die dit leven tot geweldige uiterlijke beweging brengt, is de sexueele honger, een honger als een woedende pijn, die door altijd herhaalde verzadiging slechts vluchtig opgeheven wordt en nooit gestild. En de vraag dringt zich onwillekeurig op, waarom dit dierlijk en duister leven nog den indruk van de schoonheid wekken kan? Is het enkel de volmaakte verhaalsplastiek, die de gestalten in prachtige uiterlijkheid verrijzen doet, en die de golf der gebeurtenissen groot en harmonisch doet zwellen, breken en weer tot stilte vergaan? Zeker is deze verhaalsplastiek een element van schoonheid, maar zonder een diepere beteekenis blijft zij toch zeker slechts een voorbereidend element, meer een mogelijkheid tot schoonheid, meer een uiterlijke aanleiding tot schoonheid dan de schoonheid zelve. Want een koude schoonheid zal immer een contradictie blijven. - En geeft men zich rekenschap van de diepere schoonheid van dit verhaal die verder reikt dan de lust aan afgebeelde gestalten en gebeurtenissen, die nog als een laatste ontvormde adem zou kunnen nablijven als die gestalten en gebeurtenissen reeds in de herinnering zouden verwischt zijn: dan behoudt men iets, dat men de majesteit van het Absolute zou kunnen noemen. De duistere majesteit van het Absolute! Deze vrouw is grenzeloos in haar hartstocht, grenzeloos in haar misdadigheid, maar juist in de grenzeloosheid dier kracht voelt men de majesteit dier kracht en men zou zelfs kunnen zeggen de
potentiëele geestelijkheid ervan.
| |
| |
Jammerlijk wordt de minnaar daartegen! Hij handelt slechts onder haar opzweepende suggestie, en zijn eigen krachtelooze boosaardigheid weet slechts de kleine folteringen te verzinnen waarmee hij zich later wreekt en haar doodt. - Daartegenover verschijnt deze gruwelijke vrouwengestalte, die boven het stuiptrekkende lichaam van haar man de hymne aanheft van haar triomfante hartstocht, bijna met een demonische geestelijke grootheid bekleed. Men voelt dat dit element, zoo duister en gesloten in zich zelf, door de ontembare kracht van zijn drang moet breken, ergends en eenmaal in licht verstuiven, al was het ver buiten ruimte en tijd. - Heeft Ljesskov hiervan iets bedoeld? Heeft deze duistere majesteit van het Absolute, van den absoluten hartstocht, als een duistere mogelijkheid, als een blinde opstorming van in zichzelf grootsche menschelijkheid, hem tot dit verhaal gedwongen? Het is onzeker. De verhaalsplastiek dezer barsche objectivisten, men zou hen de uiterste linkerzijde van Shakespeare's nakomelingschap kunnen noemen, - is bijna ondoordringbaar in haar schijnbare onbewogenheid! - Maar waarschijnlijk is het zeker. Het wordt reeds waarschijnlijk door een andere novelle, bijna niet minder schoon en bijna niet minder barbaarsch, waarin een wreede edelman op Russische wijze zich plotseling bekeert en zijn mishandelde lijfeigenen vergeving vraagt.
Maar nu wij het woord ‘vermoeden’ uitspreken, - raakt men wellicht toch aan de eigenlijke zwakheid van Ljesskov en alle schrijvers van zijn geaardheid, die ook de zwakheid van Duranty, van Mérimée was. Zij beelden het leven grootsch en onnavolgbaar af, maar zij doorlichten dit leven niet met den straal van hun geest, zij maken het niet perspectivisch en zij herschep- | |
| |
pen het niet geestelijk. Hun levensbeeld blijft gesloten, ondoorzichtig, en zelfs bij schitterende kleurigheid als van een zekere geestelijke dofheid overtogen. Men mag wel aannemen, dat de groote, de eigenlijk leidende schrijvers der menschheid deze zijn: die het leven in wonderbare eigenmachtigheid naar zichzelf herscheppen, die het herbouwen naar het plan van hun ziel, die als 't ware de goddelijke scheppingsdaad herhalen en den chaos opnieuw rangschikken. Naar welk plan zij dit leven herscheppen, welke waarheid zij door het leven heen afbeelden, het is ten slotte niet van het hoogste belang. Maar van het hoogste belang is, dat zij ons in een wereld binnenleiden, doorademd van ziel en op één of andere wijze menschelijk-verstaanbaar van wezen. Dat zij den chaos die de gewone oogen zien, - tot een stralende geestelijke orde verklaren. En het chaotische leven tot stralende geestelijke orde verklaard, - dit is toch één der wijzen waarop men de onbenaambare schoonheid wellicht mag trachten te benamen.
|
|