De Stem. Jaargang 3
(1923)– [tijdschrift] Stem, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 622]
| |
Tooneel
| |
[pagina 623]
| |
Doch, nòg belangrijker dan dit al, was de groote traditioneele redevoering des heeren Jhr. A.W.G. van Riemsdijk, die op dezen traditioneel grooten dag gemeenlijk ‘ziende’ wordt, gelijk men dit - in een, 't zij op een ander gebied geestlijk milieu - pleegt te noemen. Waarschuwend riep de jonkheer uit wat hij zag: Wij staan voor een algemeen tooneelfailliet! Een paniek ontstond.... niet, waaruit ten duidelijkste bleek, dat 't verbond geen aandeel bezat en hart noch geest in 't algemeen tooneel belegd had, ja dat de algeheele verdwijning geenszins beletten zou ‘een flinke propaganda voor 't verbond’ en de herdenking van 't 50-jarig bestaan van de Tooneelschool. Welk een voldoening zoude het voor 't verbond zijn, indien 't volgend jaar de overleving van 't Tooneel in een 50-jarig schoolbestaan gevierd kon worden. Tooneelschool zonder Tooneel; Holland zou de première hiervan beleven! Maar méér nog zàg de voorzitter, als een boos teeken: namelijk, het zich vormen van vele gezelschappen. Helaas, hij keerde tot de werkelijkheid weer, alvorens de oorzaak aanschouwd te hebben. Dit is wel jammer, immers de beeldspraak lievende dramaturg-voorzitter had mogelijk dan aldus geëindigd: - ‘Ons Tooneel geestlijk dood, doordat de spelen naar den schouwburg trekkenGa naar voetnoot1), is het ontbindingsproces ten prooi gevallen. Het valt uiteen in vele gezelschappen, welke hereditair belast, reeds bij de geboorte opgewacht worden door de open muil van 't algemeen failliet (neque Mea Culpa). Welnu, laat ons dan propageeren, laat onze afdeelingen als larven te voorschijn kruipen uit alle poriën van 't lijk onzes Nationalen Tooneels. Hoe dooder het Tooneel, hoe heeter de zon van onze rasverbonderigheid, hoe sneller wij heel dit uitgeteerde kreng met onze afdeelingen bedekken, opdat men ook van ons doode tooneel zeggen kan: ‘On eût dit que le corps, enflé d'un souffle vague,
Vivait en se multipliant.’
| |
Maria OrskaLulu in Wedekind's Erdgeist is niet de bedwelmend zoete wonderschoone bloem, die doodend de lippen streelt, zij is niet het zich verteerende vuur, dat het magnetisch aangetrokken hart verschroeit, zij is de wellust niet, die als een zon de levenssappen | |
[pagina 624]
| |
zuigt; Lulu, deze Duitsche Erdgeist, is het monster, geboren uit 't chemische proces der theorie, meer resultaat van zielloos samenstellen, dan saamstelling tot het ziellooze, in den tragischen zin van 't woord. Want in deze vrouw huilt niet den waanzin om de innerlijke leegte, zij is louter leeg van menschelijkheid, zij is een plastische voorstelling van het animale en hysterische kwaad in de vrouw, de fotografische getrouwe en hierin juist onware beelding, die verbeelding uitsloot, van gulzig-heete geslachtsdrift. ‘Le goût allemand est une idée de la nature comme elle se voit ordinairement avec ses défauts et non comme elle pourrait être dans sa pureté’ schreef Félibien in 1706. Wedekind ging echter verder; de volledige som der gebreken leek hem natuur. Maria Orska, een actrice van buitengewoon kunnen, meer sluw echter dan geraffineerd, meer volkomen in 't overwogene, in het nooit feilende berekende, dan in haar overgave, meer verbluffend dan ontroerend, heeft deze Lulu gegeven in één tot in kleinste details doorgevoerde en niet zonder fantasie gebouwde creatie, welke desalniettemin vaak daalde tot een brutaal en kunstloos beeld van de verwording van 't Berlijnsche leven. Haar opkomst verried reeds dra een gebrek aan distinctie, de charme van 't subtiele ontbrak zoo goed als geheel. Mogelijk gaf deze actrice ons te weinig, door al te kwistig te bedenken met wat hedendaagsch Berlijn verlangt. Zóó in Verneuil's Blijspel Karussell - wanneer zullen impressario's begrijpen gaan dat Fransche blijspelen, op Duitsche wijs gespeeld, voor ons Hollanders uiterst onbelangrijk zijn? - waar zij vóór-lachte, telkens vooraf zelf lachte en dan even bleef meelachen, opdat publiek ook zonder luisteren geen lachgenot missen zou. Toch had zij hier momenten waarop zij te ontroeren wist. Maar wat leeren dergelijke gastvoorstellingen ons bovenal? Misschien wel dit: hoe laag 't Berlijnsche kunstleven staat en hoe hoog de zilveren gulden. |